ECLI:NL:GHDHA:2017:3296

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.202.776/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in adoptieverzoek van in het buitenland wonende minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin het verzoek om de adoptie van een minderjarige naar Nederlands recht werd afgewezen. De verzoekers, een vader en een moeder, wonen in Brazilië en hebben op 4 november 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 augustus 2016. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de adoptie van de minderjarige, die in Brazilië was uitgesproken, in Nederland kon worden erkend, maar het verzoek om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken werd afgewezen.

Tijdens de zitting op 6 september 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de moeder niet aanwezig was. De vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de minderjarige waren wel aanwezig. Het hof moest eerst de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht had in deze zaak, gezien het feit dat zowel de verzoekers als de minderjarige in Brazilië wonen. Het hof overwoog dat de vader de Nederlandse nationaliteit bezit, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om rechtsmacht te vestigen.

Het hof concludeerde dat de zaak onvoldoende verbonden was met de rechtssfeer van Nederland. De verzoekers hadden weliswaar aangevoerd dat zij zich verbonden voelden met de Nederlandse cultuur en dat zij in de toekomst mogelijk naar Nederland zouden willen verhuizen, maar het hof vond deze argumenten niet concreet genoeg. Daarom werd de bestreden beschikking vernietigd en werd beslist dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om van de verzoeken ten aanzien van de minderjarige kennis te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 november 2017
Zaaknummer : 200.202.776/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/509087
1. [appellant]
hierna te noemen: de vader, en;
2. [appellante] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] (Brazilië),
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. V. Kidjan te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna: de ambtenaar.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de advocaat-generaal van het ressortsparket vestiging Den Haag,
hierna te noemen: het Openbaar Ministerie.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De verzoekers zijn op 4 november 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 augustus 2016 van de rechtbank Den Haag.
De ambtenaar heeft op 20 december 2016 een schriftelijke reactie ingediend.
De verzoekers hebben op 17 januari 2017 schriftelijk gereageerd op het standpunt van de ambtenaar.
De advocaat-generaal heeft bij faxbericht van 15 december 2016 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 6 september 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door mr. T. van Houwelingen, kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de ambtenaar: [naam] en [naam] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Bijzondere toegang tot de zitting is verleend aan de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] . [minderjarige] is bijgestaan door [naam] , tolk in de Portugese taal.
Mr. Van Houwelingen heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, voor recht verklaard dat de bij beschikking van 1 februari 2002 door kinder- en jeugdrechter [naam jeugdrechter] , werkzaam bij het Tweede arrondissement, Sector kinder- en jeugdrecht te [woonplaats] , deelstaat [deelstaat] , Brazilië (waarvan een kopie aan de beschikking is gehecht), uitgesproken adoptie van [minderjarige] , geboren [in] 2001, door verzoekers, waarbij de minderjarige de namen [namen minderjarige] heeft verkregen in Nederland kan worden erkend, en is de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag gelast een latere vermelding van de Braziliaanse adoptie aan de (op te maken) akte van geboorte toe te voegen.
Het verzoek van de verzoekers om de adoptie van [minderjarige] (hierna ook: de minderjarige) naar Nederlands recht uit te spreken, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De verzoekers verzoeken het hof alsnog de adoptie van [minderjarige] naar Nederlands recht uit te spreken.
2. De ambtenaar heeft het procesbelang betwist, maar refereert zich aan het oordeel van het hof nu hij zich ter zake een adoptie naar Nederlands recht niet als belanghebbende beschouwt.
Rechtsmacht
3. Door de omstandigheid dat de zowel de verzoekers als de minderjarige in Brazilië wonen, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
4. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verzoeken ten aanzien van [minderjarige] kennis te nemen, dient beantwoord te worden aan de hand van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierin is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat in zaken die bij verzoekschrift worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
b. (…)
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
5. Nu de situatie onder sub a niet aan de orde is, zal moeten worden beoordeeld of de zaak, die verzoekers uitdrukkelijk hebben beperkt tot het uitspreken van de adoptie naar Nederlands recht, anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De vader is een buiten Nederland verblijvende Nederlander. De moeder bezit niet de Nederlandse nationaliteit (net als de minderjarige zelf). De omstandigheid dat de vader wel de Nederlandse nationaliteit bezit en dat het verzoek van de verzoekers er op is gericht te bewerkstelligen dat ook de minderjarige de Nederlandse nationaliteit verwerft, acht het hof op zichzelf beschouwd onvoldoende om tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter te leiden. De verzoekers hebben voorts nog aangevoerd dat zij in het verleden (hof: vóór de geboorte van de minderjarige) enige tijd in Nederland hebben gewoond, dat zij zich verbonden voelen met de Nederlandse cultuur en zij dit ook overbrengen op de minderjarige (die zulks ter zitting ook heeft bevestigd) en voorts dat zij - gegeven het feit dat zij een expatgezin zijn en de veiligheid in Brazilië in het geding is - de mogelijkheid willen open houden om zich in de toekomst als gezin in Nederland te vestigen. Het hof dient echter op basis van de huidige feiten te beoordelen of er voldoende aanknoping is met de Nederlandse rechtssfeer. Het hof acht de stellingen van de verzoekers dan ook niet redengevend genoeg en bovendien te weinig concreet - als het gaat om hun plannen om in de (nabije) toekomst in Nederland te gaan wonen - voor het aannemen van rechtsmacht. Alles overziende is naar het oordeel van het hof de zaak onvoldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en alsnog zal worden beslist dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de verzoeken ten aanzien van [minderjarige] kennis te nemen.
6. Het hof beslist daarom als volgt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze [minderjarige] betreft en, opnieuw beschikkende:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van de verzoeken ten aanzien van [minderjarige] kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, O.I.M. Ydema en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2017.