ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9814

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
421755 FA RK 12-4592
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en omgangsregeling in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 11 juni 2012 was ingediend. Het betreft een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning en een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met betrekking tot een minderjarige, geboren in Zwitserland. De verzoeker, de man, stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, hoewel hij momenteel in Zwitserland verblijft. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat zowel de minderjarige als de vrouw nooit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) zijn ingeschreven, en concludeert dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Zwitserland is gelegen. Hierdoor is de Nederlandse rechter niet bevoegd om het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling te behandelen, aangezien dit onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag valt.

Ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning, heeft de rechtbank vastgesteld dat de rechtsmacht niet kan worden beoordeeld aan de hand van de EG-Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) of het HKV'96, maar aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning te behandelen, omdat de verzoeker in Nederland woont. De rechtbank besluit dat de minderjarige vertegenwoordigd moet worden door een bijzonder curator, voordat er inhoudelijk op het verzoek kan worden ingegaan. De rechtbank benoemt mr. I.J. Pieters tot bijzonder curator over de minderjarige.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat zij zich onbevoegd verklaart ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, maar bevoegd is om het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning te behandelen, met de benoeming van een bijzonder curator als noodzakelijke stap.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: 12-4592
Zaaknummer: 421755
Datum beschikking: 26 juni 2012
Vervangende toestemming erkenning en omgang
Beschikking op het op 11 juni 2012 ingekomen verzoekschrift van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat: mr. T.N. van Lith te Amstelveen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
en
de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Zwitserland.
Rechtsmacht en bevoegdheid
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling omgangsregeling
In zaken betreffende het vaststellen van een omgangsregeling kan de Nederlandse rechter rechtsmacht ontlenen aan de EG-Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II-bis). Echter, als het kind zijn gewone verblijfplaats heeft in een Staat aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV'96), dan is dit laatste verdrag van toepassing.
Verzoeker stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, hoewel hij momenteel in Zwitserland verblijft. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat de minderjarige en zijn moeder (de vrouw) tot het verbreken van de relatie tussen verzoeker en de vrouw in augustus 2011, bij verzoeker in Nederland verbleven. Ter ondersteuning van die stelling is overgelegd een aan de familie [naam familie] geadresseerde brief d.d. 23 januari 2009 betreffende een aanbod voor een lidmaatschap van de Jonge Ouders Voordeelclub.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen (geweest). Na ambtshalve raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is de rechtbank gebleken dat zowel de minderjarige als de vrouw nimmer zijn ingeschreven in het GBA. Uit de overgelegde brief blijkt evenmin dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen of gelegen is geweest. Gelet op de stelling van de man dat de minderjarige thans in Zwitserland verblijft, gaat de rechtbank er vanuit dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Zwitserland is gelegen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Zwitserland is gelegen en Zwitserland is aangesloten bij het HKV'96, dient de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft te worden beantwoord aan de hand van dat verdrag. Artikel 5 HKV'96 bepaalt dat bevoegd is de rechter van de verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. De Nederlandse rechter is derhalve niet bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Aan een inhoudelijke beoordeling van dat verzoek komt de rechtbank dan ook niet toe.
Ten aanzien van het verzoek vervangende toestemming erkenning
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning kennis te nemen, kan niet worden beantwoord aan de hand van Brussel II-bis, nu deze verordening ex artikel 1 lid 3 sub a niet van toepassing is op de vaststelling en ontkenning van familierechtelijke betrekkingen. De vraag kan evenmin worden beantwoord aan de hand van het HKV'96 nu artikel 4 sub a van dit verdrag bepaalt dat het HKV'96 niet van toepassing is op de vaststelling of de ontkenning van familierechtelijke betrekkingen. De vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient derhalve beantwoord te worden aan de hand van de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Artikel 3 Rv bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat in zaken die bij verzoekschrift worden ingeleid, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien hetzij de verzoeker, of - indien er meer verzoekers zijn - een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden, in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Artikel 5 Rv bepaalt - kort gezegd - dat in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid de Nederlandse rechter in beginsel geen rechtsmacht heeft indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Het verzoek tot vervangende toestemming betreft een afstammingskwestie waarop niet de bevoegdheidsregel van artikel 5, maar die van artikel 3 van toepassing is (zie de conclusie van A-G Strikwerda vóór HR 22 januari 2010, LJN: BK4935). De Nederlandse rechter is derhalve bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Nu de minderjarige geen woonplaats of werkelijk verblijf heeft in Nederland, is de rechtbank 's-Gravenhage op grond van artikel 265 jo 269 Rv bevoegd van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning kennis te nemen.
Beoordeling van het verzoek vervangende toestemming erkenning
Alvorens over te kunnen gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning, dient de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigd te worden door een bijzonder curator. De rechtbank zal derhalve overgaan tot benoeming van een bijzonder curator als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling:
- verklaart zich onbevoegd van dat verzoek kennis te nemen;
ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning:
- benoemt tot bijzonder curator over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Zwitserland:
mr. I.J. Pieters,
kantoorhoudende te 2334 BM Leiden, Rijnsburgerweg 141.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, tevens kinderrechter, bijgestaan door
I.M. Smeets als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012.