ECLI:NL:RBDHA:2018:15861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
NL17.10256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele man uit Trinidad en Tobago en de beoordeling van de risico's bij terugkeer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een man uit Trinidad en Tobago die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De man, die homoseksueel is, vreesde voor vervolging en geweld bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had zijn aanvraag afgewezen, omdat de problemen die hij ondervond niet als ernstig genoeg werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de man niet in aanmerking kwam voor bescherming. De rechtbank erkende de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van de eiser en de problemen die hij had ondervonden, maar vond dat de staatssecretaris niet voldoende had gekeken naar de algemene situatie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de man bij terugkeer geen gevaar zou lopen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht genomen moet worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10256
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , burger van Trinidad en Tobago,
eiser,
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Eiser is afkomstig uit Trinidad en Tobago. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft al langere tijd problemen met iemand genaamd [naam 1] . De problemen ontstonden in augustus 2016 toen de neef van eiser, [naam neef] , had gezien dat [naam 1] een gouden ketting had gestolen. [naam neef] heeft dit aan de politie gemeld. Daarop is [naam neef] doodgeschoten. Op een avond zag eiser dat [naam 1] met een lijkzak over straat liep en deze achterin zijn auto legde. Vanaf dat moment werd eiser herhaaldelijk bedreigd door [naam 1] . Hij mocht niks zeggen, anders zou hij vermoord worden. Eiser was werkzaam als kledingdesigner en zou voor de politie uniformen maken voor een sportdag. Toen er een aantal agenten naar de ontwerpen kwam kijken in de winkel van eiser, heeft een jongen [naam 1] gebeld en gezegd dat eiser hem zou verlinken aan de politie. Diezelfde avond kwam [naam 1] naar de winkel van eiser en had hij een wapen bij zich. Hierop is eiser zijn winkel ontvlucht. Vanaf dat moment heeft eiser bij een vriendin verbleven en heeft hij plannen gemaakt om zijn land van herkomst te verlaten. De vader van eiser heeft hem verteld dat [naam 1] steeds bij eisers huis kwam zoeken naar eiser. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst dood zal gaan, omdat hij daar niet veilig is en hij niet beschermd kan worden tegen [naam 1] .
2.2
Daarnaast vreest eiser dat hij bij terugkeer naar Trinidad en Tobago problemen zal krijgen vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Hij is bang voor mensen die afschuw van hem hebben, omdat hij homoseksueel is. Eiser is meerdere keren fysiek aangevallen en bedreigd. Hij is vanwege zijn geaardheid mishandeld in een bar, met de kolf van een geweer geslagen en een keer bespuugd op straat. Ook is eiser een keer niet betaald voor zijn werk vanwege zijn geaardheid en is hij uit een taxi gesprongen omdat de taxichauffeur een andere weg nam en zei dat eiser een afschuw was. Eiser heeft zijn school niet kunnen afmaken en bijna zijn gehele familie heeft zich van hem afgekeerd.
3.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het relaas benoemd:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met [naam 1] ;
- seksuele geaardheid van eiser en de daardoor ondervonden problemen.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook de seksuele geaardheid van eiser en de problemen die hij daardoor heeft ondervonden, worden door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder acht de problemen met [naam 1] niet geloofwaardig.
3.2
Ten aanzien van de geloofwaardig geachte elementen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. De door eiser ondervonden problemen vanwege zijn seksuele geaardheid zijn onvoldoende zwaarwegend geacht voor de conclusie dat eiser in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Niet aannemelijk is dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiser is zich ruim 25 jaar bewust van zijn homoseksualiteit, heeft in het land van herkomst meerdere relaties gehad, heeft altijd kunnen werken, in zijn levensonderhoud kunnen voorzien en een behandeling kunnen krijgen voor zijn Hiv-besmetting. Niet is gebleken dat eiser met een dermate ernstige repressie te maken heeft gekregen dan wel dreigt te krijgen, dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Niet is gebleken dat eiser zijn geaardheid in Trinidad en Tobago in het geheel niet heeft kunnen uitdragen dan wel dat hij zich hierin dermate terughoudend heeft moeten opstellen om problemen te voorkomen. Zijn familie is van zijn geaardheid op de hoogte en eiser is een kledingontwerper, die zijn eigen kledingstijl draagt.
Hoewel is gebleken dat homoseksualiteit bij wet strafbaar is in Trinidad en Tobago, wordt het artikel, waarbij homoseksualiteit strafbaar is gesteld, niet uitgevoerd. Eiser is nimmer vervolgd door de autoriteiten in zijn land. Daarbij heeft eiser nauwe banden met de autoriteiten in Trinidad en Tobago en kan hij de nodige bescherming van de autoriteiten inroepen. Ook is niet gebleken dat de strafbaarstelling dusdanige gevolgen heeft voor de positie van homoseksuelen dat hun maatschappelijke positie in alle gevallen onhoudbaar is. De door eiser ingebrachte informatie over Trinidad en Tobago leiden niet tot een ander oordeel, nu eiser niet middels persoonlijke merites aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor vervolging. De door eiser ingebrachte rapporten hebben geen betrekking op de persoonlijke situatie van eiser.
Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Trinidad en Tobago een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het asielrelaas van eiser is hiervoor geen aanknopingspunt te vinden. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw.
4.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de problemen met [naam 1] ongeloofwaardig zijn bevonden. Verweerder heeft de aanvullende zienswijze van 4 september 2017 ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken. Daarin heeft eiser onder meer aangegeven zich te herinneren dat de naam [naam 1] , de bendeleider, feitelijk een schuilnaam is. [naam 1] heet in werkelijkheid [naam 2] . Hij herinnert zich thans ook de naam van de bende van [naam 1] , namelijk [bende naam] . Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig zou hebben verklaard over de reden waarom hij door [naam 1] wordt gezocht. Eiser heeft daarover wel eenduidig verklaard, alleen in de brief van [naam 3] wordt een andere reden gegeven. Eiser is in de gehoren hierover echter niet bevraagd, hetgeen in strijd is met artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Als hem dit was gevraagd had eiser kunnen vertellen dat [naam 3] niet van de reden van deze problemen op de hoogte was. Eiser heeft dit niet aan [naam 3] verteld omdat hij hem niet in problemen wilde brengen vanwege de problemen met [naam 1] . Ook de tegenwerping dat eiser nog drie weken na de sportdag van de politie in zijn land heeft kunnen blijven, kan geen stand houden. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom [naam 1] eiser makkelijk zou kunnen opsporen op zijn onderduikadres. Daarbij heeft eiser zijn relaas met stukken onderbouwd. Eiser heeft veel documenten bij zijn aanvraag overgelegd. Verweerder heeft echter ten onrechte de geloofwaardigheidsbeoordeling onvoldoende gebaseerd op hetgeen bekend is uit openbare bronnen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met Werkinstructie 2014/10, nu deze de beoordeling niet objectief, gestructureerd en transparant is uitgevoerd. Eiser wijst nog op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:890) en van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3652), waaruit blijkt dat sprake moet zijn van een deugdelijke en controleerbare motivering van het bestreden besluit en dat bijzonder gewicht toekomt aan de onderlinge samenhang van het asielrelaas.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de vervolging door [naam 1] als vaag en summier worden beschouwd. Zo weet eiser niet de naam van de bende, terwijl hij al langere tijd problemen met [naam 1] en zijn bende heeft. Eiser heeft verklaard dat [naam 1] heel bekend is in de buurt en dat hij de leider is van een bende die over heel Trinidad en Tobago te vinden is. Eiser heeft verklaard dat niet iedere bende een naam heeft. In de zienswijze van 4 september 2017 heeft eiser pas verklaard zich de naam van de bende te herinneren. Verder valt niet in te zien dat [naam 1] eiser persoonlijk gedurende langere tijd steeds mondeling heeft bedreigd. Ook valt niet in te zien dat [naam 1] eiser steeds mondeling heeft gewaarschuwd en eiser niet al eerder had willen vermoorden, nu eiser hem met een lijkzak door de straat heeft zien lopen. Voorts heeft verweerder tegengeworpen dat eiser nog 3 weken na de sportdag met de politie, die op 13 mei 2017 werd gehouden, in Trinidad en Tobago heeft verbleven op een zeer eenvoudig te traceren adres zonder dat hij problemen van [naam 1] heeft ondervonden. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de reden dat hij door [naam 1] zou worden gezocht, namelijk omdat hij [naam 1] met een lijkzak bezig heeft gezien en niet vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Nu niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser te vrezen heeft van [naam 1] , is verweerder niet ingegaan op de rapporten van Vluchtelingenwerk Nederland over de algemene situatie in Trinidad en Tobago en de rechtsbescherming van burgers tegen criminelen in het algemeen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen met [naam 1] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser in de zienswijze van 4 september 2017 de naam van de bende weet te noemen, terwijl eiser in de zienswijze van 25 juli 2017 heeft gesteld dat niet iedere bende een naam heeft. Verder heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat het niet aannemelijk is dat [naam 1] eiser gedurende langere tijd heeft bedreigd zonder over te gaan tot andere maatregelen, terwijl eiser stelt - indirect - getuige te zijn geweest van een moord, gepleegd door [naam 1] . Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser in het nader gehoor zelf heeft verklaard dat [naam 1] niet waarschuwt, maar dat hij mensen doodt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de verklaring van [naam 3] in dit verband geen waarde kan worden toegekend, nu deze verklaring niet strookt met eisers eigen verklaring over redenen voor de problemen met [naam 1] . Eiser heeft verklaard dat hij door [naam 1] wordt gezocht vanwege het feit dat hij (indirect) getuige is geweest van een moord, terwijl [naam 3] heeft verklaard dat eiser door [naam 1] wordt gezocht wegens de seksuele geaardheid van eiser. Het verwijt dat verweerder hierover ten onrechte niet heeft doorgevraagd tijdens het gehoor, onderschrijft de rechtbank niet. Eiser heeft de verklaring van [naam 3] zelf overgelegd en had daarbij een toelichting kunnen geven over deze discrepantie. Eisers verklaring in de zienswijze, dat hij de ware toedracht niet aan [naam 3] durfde te vertellen omdat [naam 3] mogelijk zelf problemen zou kunnen krijgen, doet daar niet aan af, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser met de verklaring van [naam 3] zijn gestelde problemen met [naam 1] onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eiser weliswaar in zijn stelling dat het niet bevreemdingwekkend is dat hij drie weken zonder problemen in Trinidad en Tobago ondergedoken heeft kunnen leven, maar dit aspect weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen voornoemde tegenwerpingen van verweerder. De door eiser overgelegde landeninformatie heeft verweerder niet bij de beoordeling hoeven betrekken, nu deze informatie ziet op de vraag of de autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen gangsterbendes. Verweerder heeft zich immers niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers problemen met [naam 1] ongeloofwaardig zijn. Het beroep op de door eiser genoemde uitspraken van de Afdeling leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van de problemen die eiser heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid en zijn HIV besmetting ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn. Homoseksuele handelingen zijn in Trinidad en Tobago nog steeds bij wet verboden en kunnen worden bestraft met 25 jaar gevangenisstraf. De regering in Trinidad en Toboga heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 12 april 2018, waarin het Hooggerechtshof het verbod op seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht ongrondwettelijk heeft verklaard. Verweerder is niet ingegaan op hetgeen in de zienswijze over discriminatie jegens LHBTI in Trinidad en Tobago is aangevoerd. Bescherming tegen discriminatie is niet mogelijk. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging nu hij heeft verklaard dat zijn leven en zijn mogelijkheden zijn beperkt door ernstige discriminatie, homofoob geweld, buitensluiting en misbruik. Voorts heeft hij aangegeven dat hij zich altijd terughoudend heeft moeten opstellen om ernstiger problemen te voorkomen. Eiser wijst op het arrest X,Y en Z van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-199/12 e.v. ECLI:EU:C:2013:720) en het beleid zoals neergelegd in C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser behoort tot een sociale groep. Verweerder heeft in de gehoren onvoldoende onderzocht op welke wijze eiser voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en hoe eiser in het verleden en heden in Nederland invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid en de aannemelijkheid hiervan in het licht van de situatie in zijn land van herkomst. Ook uit Werkinstructie 2015/9 en informatieblad UAU blijkt dat de vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld te verklaren over zijn seksuele gerichtheid in het land van herkomst en het toekomstbeeld van de vreemdeling bij terugkeer. Deze vragen zijn eiser niet gesteld. Eiser heeft verklaard dat hij in Trinidad en Tobago in zekere zin teruggetrokken leefde en nimmer volledig uiting kon geven aan zijn geaardheid. Eiser heeft in de zienswijze aangegeven dat hij zich bij terugkeer terughoudend zal moeten opstellen. In Nederland neemt eiser inmiddels deel aan activiteiten voor LHBTI en is hij relaties aangegaan. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat verweerder een onjuiste toets heeft gehanteerd door enkel te beoordelen of sprake is geweest van discriminatie resulterend in een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden. Eiser verwijst naar de rapporten van Vluchtelingenwerk Nederland waaruit volgt dat discriminatie en geweld jegens homoseksuelen in Trinidad en Tobago veelvuldig voorkomt. Tenslotte doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In andere zaken van vreemdelingen met een homoseksuele geaardheid uit Trinidad en Tobago zijn de asielaanvragen wel ingewilligd.
5.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat Trinidad en Tobago door verweerder bij brief van 24 april 2017 (kamerstukken 19 637, nr. 2314) is aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering voor LHBTI. Dat betekent niet dat volgens verweerder sprake is van systematische vervolging van LHBTI en dat asielaanvragen kunnen worden beoordeeld en in voorkomende gevallen kunnen worden afgewezen. Daarbij komt dat de situatie van LHBTI zich het laatste jaar aan het verbeteren is, zoals blijkt uit een bericht van 6 juni 2018, waarin staat dat na ruling van het Hooggerechtshof de strafbepaling ongrondwettig is verklaard en dat sprake is van brede steun in de samenleving voor deze ruling. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de door eiser genoemde incidenten vanwege zijn geaardheid onvoldoende zwaarwegend worden geacht, nu deze niet een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor eiser onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Dat valt uit het relaas van eiser niet op te maken. Daarbij heeft verweerder nog van belang geacht dat eiser zijn land in de eerste plaats niet is ontvlucht vanwege een volgens hem onhoudbare situatie vanwege zijn geaardheid. Hoewel is gebleken dat eiser bepaalde plekken mijdt, is het niet zo dat hij nergens naar toe kan gaan en volkomen geïsoleerd leeft. Daarbij komt dat eiser heeft aangegeven dat hij in zekere zin teruggetrokken leefde en nimmer volledig uiting kon geven aan zijn geaardheid. Verweerder heeft verder opgemerkt dat als homoseksuele handelingen in een land strafbaar zijn gesteld, verweerder niet aan de vreemdeling tegenwerpt dat hij zich niet tot de autoriteiten heeft gewend om bescherming. Uit openbare bronnen blijkt ook dat de autoriteiten van Trinidad en Tobago wat betreft het verlenen van bescherming, weinig doen. Evenwel heeft verweerder bij de beoordeling betrokken dat eisers aangifte van het stelen van een gouden ketting door de politie in behandeling is genomen, en dat hij goede contacten heeft binnen de politie.
In het nader gehoor is de vraag aan de orde gekomen wat eiser zich voorstelt bij terugkeer naar Trinidad en Togabo. Uit dit nader gehoor maakt verweerder niet op dat eiser zijn geaardheid ten allen tijde heeft moeten verbergen en dat dus ook zal moeten doen als hij weer terugkeert. Ook blijkt uit het nader gehoor niet dat eiser vreest voor verdergaande discriminatie dan hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft ondervonden.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat de seksuele geaardheid van eiser en de door hem daardoor ondervonden problemen geloofwaardig zijn geacht. Niet gebleken is dat de algehele politieke en mensenrechtensituatie in Trinidad en Tobago zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw, in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw moet worden verleend.
5.4
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de omstandigheid dat de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Trinidad en Tobago over het algemeen niet wordt uitgevoerd, maar verweerder heeft mede gelet op de grote hoeveelheid landeninformatie nagelaten een deugdelijk onderzoek te doen naar de algemene positie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheid dat uit de brief van 24 april 2017 van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende de uitbreiding van de lijst veilige landen van herkomst vijfde tranche, volgt dat Trinidad en Tobago kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI. Verweerder heeft deze brief in het bestreden besluit niet benoemd. Daaruit leidt de rechtbank af dat verweerder in het bestreden besluit niet kenbaar heeft betrokken dat verweerder blijk heeft gegeven van bijzondere aandacht voor de positie van LHBTI in het licht van de algemene veiligheidssituatie in Trinidad en Tobago.
5.5
Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de door eiser overgelegde informatie over LHBTI in Trinidad en Tobago blijkt dat LHBTI (veelvuldig) het slachtoffer worden van verbale en fysieke agressie. In deze stukken wordt melding gemaakt van concrete gewelddadigheden tegen homoseksuelen. In het licht van de omstandigheid dat verweerder enerzijds de homoseksualiteit van eiser en de door hem ervaren problemen geloofwaardig acht, heeft verweerder aan deze informatie in het bestreden besluit onvoldoende aandacht besteed.
5.6
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verweerder zijn standpunt dat de problemen die eiser heeft ondervonden onvoldoende ernstig zijn, onvoldoende heeft toegelicht door te stellen dat eiser in voldoende mate maatschappelijk kon functioneren. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij het niet aannemelijk acht dat eiser opnieuw slachtoffer zal worden van dergelijke problemen. Ter beoordeling staat immers of eiser in Trinidad en Tobago gevaar loopt indien hij daar invulling geeft aan zijn homoseksualiteit op de wijze waarop hij dat in het verleden heeft gedaan. Bij die beoordeling moet verweerder ook de algemene positie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago betrekken, en dat hij niet ongeloofwaardig heeft geacht dat de problemen waarvan eiser het slachtoffer is geworden, rechtstreeks verband hielden met zijn homoseksualiteit. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 27 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3504.
5.7
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de vraag hoe eiser bij terugkeer invulling verwacht te geven aan zijn homoseksualiteit. Dat verweerder in het verweerschrift stelt dat eiser in het nader gehoor heeft kunnen verklaren over zijn verwachtingen bij terugkeer, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in het licht van het relevante beoordelingskader. In paragraaf C2/3.2 Vc is immers bepaald dat bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling, verweerder ook betrekt de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt verweerder hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid. Van een dergelijk onderzoek is niet gebleken. Dat verweerder in het verweerschrift is ingegaan op voornoemde kamerbrief waarin wordt ingegaan op de positie van LHBTI in Trinidad en Tibago, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft zich in het verweerschrift immers op het standpunt gesteld dat hoewel de situatie van LHBTI zich het laatste jaar lijkt te verbeteren, het nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre deze verbeteringen zich zullen ontwikkelen en in welke mate deze als duurzaam kunnen worden aangemerkt, onder verwijzing naar de bijlage bij de kamerbrief. Het standpunt van verweerder dat eiser zich zo nodig kan wenden tot de autoriteiten kan geen stand houden, nu conform het beleid van verweerder de vreemdeling geen bescherming hoeft in te roepen als de seksuele handeling strafbaar zijn in het land van herkomst, zoals in Trinidad en Tobago het geval is. Dat eiser in het verleden bescherming heeft ingeroepen na de diefstal van een gouden ketting en dat hij kennelijk enige contacten bij de politie heeft, doet daar niet aan af. Daarmee is immers niet gezegd dat eiser in geval van incidenten vanwege zijn seksuele geaardheid bescherming van de autoriteiten kan krijgen.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagdrachtig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overige gronden behoeven dan ook geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder
veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw
besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.002,- aan eiser te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel