201604796/1/V2.
Datum uitspraak: 27 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2016 in zaak nr. 15/19682 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Aan zijn asielaanvraag heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat hij vreest bij terugkeer naar de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC) slachtoffer te worden van gewelddadigheden omdat hij homoseksueel is. In het verleden is hij in Lubumbashi, een stad in de DRC, betrokken geraakt bij een vechtpartij toen hij een vriend te hulp schoot die vanwege zijn homoseksualiteit door medeburgers werd mishandeld. Bij deze vechtpartij is hij voor homoseksueel uitgemaakt en met een stuk van een fles gestoken. Bij een ander incident is hij in verband met zijn homoseksualiteit door bendeleden met een schroevendraaier in zijn dij gestoken, waarbij hij verwondingen heeft opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdeling homoseksueel is en dat hij slachtoffer is geworden van de door hem gestelde gewelddadigheden. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling echter niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging indien hij in de DRC invulling geeft aan zijn homoseksualiteit op dezelfde wijze als hij in het verleden heeft gedaan. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat slechts één van de door de vreemdeling ondervonden mishandelingen op de persoon van de vreemdeling was gericht. Bovendien was deze mishandeling niet van dien aard dat deze kan worden aangemerkt als een daad van vervolging. De vreemdeling had verder de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen, wat hij niet heeft gedaan. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt volgens de staatssecretaris verder dat homoseksuelen worden gediscrimineerd en lastiggevallen, maar er blijkt niet uit dat de autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Volgens de staatssecretaris kan de vreemdeling zich bovendien aan zich voordoende problemen onttrekken door zich in Kinshasa te vestigen, nu homoseksualiteit daar minder omstreden is dan in de rest van het land.
Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris aldus ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM van de zijde van medeburgers.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling zich bij terugkeer in de DRC anders zal gedragen en op verdergaande wijze invulling zal geven aan zijn homoseksualiteit dan hij in het verleden heeft gedaan. De vreemdeling heeft dit namelijk niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft verder weliswaar terecht vastgesteld dat in het algemeen ambtsbericht inzake de DRC van december 2014 (hierna: het ambtsbericht) staat dat homoseksuelen slachtoffer worden van beledigingen en fysieke agressie, maar heeft ten onrechte niet meegewogen dat het ambtsbericht vermeldt dat homoseksualiteit in zijn algemeenheid wordt getolereerd en dat er soms sprake is van beledigingen en agressie. De door de vreemdeling ondervonden mishandelingen zijn verder niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat een reëel en voorzienbaar risico bestaat dat hij bij terugkeer wederom slachtoffer zal worden van geweld vanwege zijn homoseksualiteit. Dat homoseksualiteit volgens het ambtsbericht in Kinshasa minder omstreden is, is verder, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende om zijn standpunt te kunnen dragen dat de vreemdeling zich bij voorkomende problemen in Kinshasa kan vestigen, aldus de staatssecretaris.
2.1. De vreemdeling heeft gesteld dat hij na terugkeer in de DRC in grotere mate invulling zal geven aan zijn homoseksualiteit dan hij in het verleden heeft gedaan. Hij heeft deze stelling echter niet geconcretiseerd. Reeds daarom was de staatssecretaris niet gehouden deze stelling te volgen. In zijn besluitvorming is hij er daarom, anders dan de rechtbank heeft overwogen, op goede gronden van uitgegaan dat de vreemdeling in de toekomst in de DRC in dezelfde mate invulling zal geven aan zijn homoseksualiteit als hij in het verleden heeft gedaan. De klacht is in zoverre terecht voorgedragen.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank terecht een motiveringsgebrek heeft aangenomen, gelet op het volgende.
2.2. De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat uit het ambtsbericht blijkt dat de vreemdeling geen bescherming van de autoriteiten kan krijgen.
2.3. Dat in het ambtsbericht staat dat homoseksualiteit over het algemeen wordt getolereerd neemt niet weg dat daarin ook staat dat homoseksuelen soms slachtoffer worden van verbale en fysieke agressie. Anders dan de staatssecretaris betoogt heeft de rechtbank dit gegeven terecht bij haar oordeel betrokken, te meer nu ook in de door de vreemdeling overgelegde stukken melding wordt gemaakt van concrete gewelddadigheden tegen homoseksuelen.
De staatssecretaris heeft verder niet toegelicht waarom de mishandelingen waarvan de vreemdeling in het verleden slachtoffer is geworden niet ernstig genoeg zijn om als daden van vervolging te worden aangemerkt. Evenmin heeft hij deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet aannemelijk acht dat de vreemdeling opnieuw slachtoffer zal worden van dergelijke mishandelingen. De staatssecretaris heeft ten onrechte volstaan met zijn stelling dat slechts één van de mishandelingen op de persoon van de vreemdeling was gericht. Ter beoordeling staat immers of de vreemdeling in de DRC gevaar loopt indien hij daar invulling geeft aan zijn homoseksualiteit op de wijze waarop hij dat in het verleden heeft gedaan. Daarbij is niet alleen relevant in welke mate hij in de negatieve belangstelling staat van degenen die hem in het verleden hebben mishandeld. De staatssecretaris moet bij zijn beoordeling ook de algemene positie van homoseksuelen in de DRC betrekken, en dat hij niet ongeloofwaardig heeft geacht dat beide mishandelingen waarvan de vreemdeling slachtoffer is geworden, rechtstreeks verband hielden met zijn homoseksualiteit.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de afwijzing niet zonder nadere motivering kan worden gedragen door de tegenwerping van Kinshasa als binnenlands beschermingsalternatief. Indien de staatssecretaris Kinshasa als beschermingsalternatief wil tegenwerpen, dient hij immers deugdelijk te motiveren dat de vreemdeling daar geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt, dat hij zich daar ook zal kunnen vestigen en dat dit ook in redelijkheid van hem kan worden verwacht. Dat in het ambtsbericht staat dat homoseksualiteit in Kinshasa minder omstreden is, is weliswaar relevant, maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zonder nadere motivering onvoldoende.
De grief faalt.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016
753.