Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Cubaanse transgender, hierna aangeduid als eiseres, die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar problemen in Cuba, als gevolg van haar transgenderidentiteit, zo ernstig waren dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Eiseres had aangevoerd dat zij in Cuba was gediscrimineerd, mishandeld en zelfs door de politie was vastgehouden. Echter, de rechtbank vond dat de door eiseres gepresenteerde feiten niet voldoende waren om te concluderen dat er een reëel risico op vervolging bestond bij terugkeer naar Cuba.
De rechtbank overwoog dat de Cubaanse autoriteiten niet systematisch transgenders vervolgen en dat er in de afgelopen jaren verbeteringen zijn geweest in de situatie van LHBTI+ personen in Cuba. De rechtbank wees erop dat eiseres niet had aangetoond dat zij bij terugkeer in Cuba zou worden vervolgd of dat haar bestaansmogelijkheden ernstig zouden worden beperkt. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij bij terugkeer in Cuba een reëel risico op ernstige schade zou lopen.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve landeninformatie en de noodzaak voor asielzoekers om concrete en geloofwaardige bewijsstukken te overleggen die hun vrees voor vervolging onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.