ECLI:NL:RBDHA:2018:967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Cubaanse transvrouw op grond van onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transvrouw, eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze aanvraag afgewezen op 8 december 2017, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in Cuba ernstig werd vervolgd vanwege haar genderidentiteit. Eiseres stelde dat zij in Cuba ernstig gediscrimineerd werd en dat zij meermalen was gearresteerd vanwege haar seksuele geaardheid. Tijdens de zitting op 11 januari 2018 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwees naar de actuele mensenrechtensituatie voor LHBTI+ in Cuba en de risico's die zij zou lopen bij terugkeer.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie voor LHBTI+ in Cuba moeilijk is, eiseres niet had aangetoond dat haar persoonlijke omstandigheden zodanig waren dat zij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres ondervonden problemen niet voldoende ernstig waren om aan te nemen dat haar leven in Cuba onhoudbaar was geworden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres geen redenen had om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14567
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum], van Cubaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

ProcesverloopBij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Spaans is verschenen A. van der Heijde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank kenbaar gemaakt graag als vrouw te worden aangesproken. Daarom zal de rechtbank hierna spreken over eiseres in plaats van eiser.
Asielrelaas
2. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij een transvrouw is. Hierom wordt zij in Cuba ernstig gediscrimineerd door de bevolking en de lokale autoriteiten. Eiseres is meermalen gearresteerd door de politie vanwege haar geaardheid en genderidentiteit en aan haar zijn meermalen boetes opgelegd. Eiseres vreest een gevangenisstraf van vier jaar te krijgen, omdat aan haar al één waarschuwing is opgelegd. Bij vier waarschuwingen moet zij de gevangenis in. Eiseres meent dit omdat zij bekende LHBTI+ kent die op dit moment gevangen zitten.
Het bestreden besluit
3.1
Uit het relaas heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden:
Identiteit en nationaliteit;
Eiseres is transvrouw;
Eiseres is door de bevolking gediscrimineerd;
Eiseres is door de autoriteiten gediscrimineerd;
Eiseres hangt een gevangenisstraf van vier jaar boven het hoofd.
3.2
Verweerder heeft de relevante elementen a. tot en met d. geloofwaardig geacht en element e. niet geloofwaardig. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen redenen heeft om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] . Verweerder heeft de asielaanvraag dan ook afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de actuele mensenrechtensituatie van LHBTI+ in Cuba. Eiseres verwijst onder meer naar passages uit en artikelen genoemd in het jaarrapport van US Department of State van
3 maart 2017 en het rapport van ACCORD van augustus 2017, waaruit volgens eiseres blijkt dat wel degelijk sprake is van vervolging van LHBTI+. In Cuba kan een patroon van waarschuwingen leiden tot zwaardere beschuldigingen, wat weer leidt tot systematische controle en strafmaatregelen. De landeninformatie waaruit verweerder afleidt dat er verbeteringen zijn van de positie van LHBTI+ in Cuba is een façade. Het is niet mogelijk om beklag te doen bij de autoriteiten. Verder stelt eiseres dat er wel degelijk sprake is van een causaal verband tussen haar geaardheid, haar genderidentiteit en de arrestaties. Eiseres voert verder aan dat verweerder het verkeerde toetsingskader heeft gehanteerd. Het artikel waar het om gaat is artikel 3.36, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen (Vv). Daarin staat dat daden van vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag zo ernstig van aard moeten zijn of zo vaak moeten voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens. Eiseres heeft aangegeven op welke grondrechten door de Cubaanse autoriteiten stelselmatig inbreuk wordt gemaakt. Het gaat name om haar recht op vrijheid. Eiseres wordt vaak opgeroepen en is heel veel gearresteerd. De essentie van het artikel uit het Vv is dat als iets heel vaak gebeurd, er wel degelijk sprake kan zijn van vervolging. In artikel 3.36, aanhef en onder b, van het Vv staat verder dat ook sprake is van daden van vervolging als sprake is van een samenstel van verschillende maatregelen die voldoende ernstig zijn om iemand op gelijke wijze te treffen als genoemd onder a. Daarvan is in het geval van eiseres sprake. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ten eerste is niet gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw, in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend. Ook blijkt niet uit openbare bronnen, zoals het ACCORD-rapport waar eiseres naar heeft verwezen, dat specifiek de LHBTI+-groep wordt vervolgd. Ondanks dat aannemelijk is dat de omstandigheden voor hen in Cuba beduidend slechter zullen zijn dan in Nederland kan niet gesproken worden van een sociale groep die wordt vervolgd. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat haar een asielvergunning moet worden verleend.
5.2
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dat niet kennelijk onredelijk is, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor haar als transgender onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Verweerder heeft erkend dat de situatie van eiseres in Cuba niet makkelijk is en ook de rechtbank twijfelt daar niet aan, maar niet aannemelijk is gemaakt dat de situatie onhoudbaar is geworden. Hierbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat niet is gebleken dat eiseres vanwege haar geaardheid en genderidentiteit onderwijs, huisvesting of gezondheidszorg is ontzegd. Ook heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien door als particulier (de rechtbank begrijpt: niet in overheidsdienst) te werken. Dat eiseres, zoals zij stelt, vanwege haar seksuele geaardheid en genderidentiteit gedwongen is om bij familie in te wonen en als gevolg daarvan beperkt wordt in haar mogelijkheden om een liefdesleven te onderhouden, leidt niet tot het oordeel dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren.
5.4
Verder is van belang dat het zijn van een transgender in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Uit de algemene landeninformatie, waarnaar verweerder verwijst in het bestreden besluit, blijkt dat de situatie met betrekking tot LHBTI+ in Cuba de laatste tijd is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBTI+ waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Er wordt ook gedemonstreerd voor huwelijken tussen personen van gelijke sekse. Wat eiseres heeft aangevoerd en waar eiseres op heeft gewezen, kan er niet aan af doen dat de ontwikkelingen in Cuba voor de LHBT-gemeenschap positief zijn en dat eiseres een wettelijke basis heeft om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van haar seksuele geaardheid en genderidentiteit. Niet is aannemelijk geworden dat de Cubaanse overheid misbruik maakt van wetgeving (zoals La ley del Vago) om juist homoseksuelen dan wel transgenders te treffen. Eiseres heeft met haar verklaringen onvoldoende geconcretiseerd dat zij op basis van deze wet problemen heeft ondervonden. Dat eiseres twee jaar geleden een waarschuwing heeft gekregen, nog los van de vraag of deze waarschuwing een causaal verband heeft met de seksuele geaardheid en genderidentiteit van eiseres, betekent niet dat verweerder de gestelde dreigende gevangenisstraf geloofwaardig heeft moeten achten of dat sprake is van een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag. Dat Cubanen die kritiek leveren op de overheidsorganisatie van Mariela Castro of Cubanen die een concurrerende organisatie willen starten in de problemen komen, doet evenmin af aan de positieve ontwikkelingen voor LHBTI+. Die problemen hangen immers niet samen met de geaardheid van die personen, maar met kritiek op de alom vertegenwoordigde overheid.
5.5
Ook de problemen die eiseres zelf van de zijde van de autoriteiten heeft ondervonden, vormen geen reden om anders te oordelen. Eiseres heeft gesteld dat zij in het verleden zo vaak is geconfronteerd met daden van vervolging dat de situatie onhoudbaar is, maar dit is niet gebleken. Dat eiseres meermalen is aangehouden en gediscrimineerd, hoe belastend dit voor eiseres ook moet zijn geweest, is onvoldoende om te veronderstellen dat de situatie voor haar onhoudbaar is geworden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de mate van aanhoudingen te scharen onder daden van vervolging in de zin van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Definitierichtlijn, dan wel artikel 3.36, aanhef en onder a of b van het Vv.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres omschreven behandeling als homoseksueel/transgender in Cuba als onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt om vluchtelingschap aan te nemen en tevens dat eiseres haar specifieke omstandigheden niet maken dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op blootstelling aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
7. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.