ECLI:NL:RBDHA:2018:967
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Cubaanse transvrouw op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transvrouw, eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze aanvraag afgewezen op 8 december 2017, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in Cuba ernstig werd vervolgd vanwege haar genderidentiteit. Eiseres stelde dat zij in Cuba ernstig gediscrimineerd werd en dat zij meermalen was gearresteerd vanwege haar seksuele geaardheid. Tijdens de zitting op 11 januari 2018 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwees naar de actuele mensenrechtensituatie voor LHBTI+ in Cuba en de risico's die zij zou lopen bij terugkeer.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie voor LHBTI+ in Cuba moeilijk is, eiseres niet had aangetoond dat haar persoonlijke omstandigheden zodanig waren dat zij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres ondervonden problemen niet voldoende ernstig waren om aan te nemen dat haar leven in Cuba onhoudbaar was geworden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres geen redenen had om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.