In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transgender vrouw die HIV-positief is. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat haar problemen in Cuba, als gevolg van haar seksuele geaardheid en genderidentiteit, een ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleverden. Eiseres had aangevoerd dat zij in Cuba was gediscrimineerd en meermalen was aangehouden, maar de rechtbank vond deze omstandigheden niet voldoende om te concluderen dat haar situatie onhoudbaar was. De rechtbank overwoog dat hoewel de omstandigheden voor LHBTI+ personen in Cuba moeilijk zijn, er geen bewijs was dat eiseres persoonlijk risico liep op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Cuba. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële en specifieke bewijsvoering te leveren over de risico's die zij bij terugkeer naar hun land van herkomst lopen.