1.3Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in totaal vier adviezen uitgebracht; op 3 januari 2017, 28 februari 2018, 30 mei 2018 en 30 oktober 2018. Uit de adviezen blijkt dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, dat eiseres in staat is om te reizen en dat de door eiseres benodigde behandeling in India aanwezig is. Verder is volgens het BMA geen sprake van mantelzorg die noodzakelijk is voor het welslagen van de medische behandeling.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat de vereiste medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afhankelijk is van mantelzorg voor het welslagen van de behandeling of dat zij in India geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg.
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich niet op de BMA-adviezen mocht baseren, omdat het BMA ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de mantelzorg voor haar onmisbaar is.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5. Hoewel de rechtbank inziet dat eiseres sterk op haar familie leunt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen concrete aanknopingspunten heeft verschaft voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van haar medische behandeling en daarmee voor het voorkomen van een medische noodsituatie. De behandelaars van eiseres hebben weliswaar verklaard dat zij niet alleen naar afspraken komt, dat altijd een gezinslid met haar meegaat en dat zij niet alleen kan zijn, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van mantelzorg die in medisch opzicht noodzakelijk is. De grond slaagt niet.
Feitelijke toegankelijkheid
6. Eiseres betoogt verder dat de door haar benodigde medische behandeling feitelijk niet toegankelijk is in India. Daartoe voert eiseres aan dat het voor haar en haar familie niet mogelijk is om de behandeling te betalen. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiseres mails overgelegd van ‘ [naam 3] , Counselling Pyschologist’ en van ‘dr. [naam 4] ’, werkzaam bij Indraprastha Apollo Hospitals. In deze mails wordt een indicatie gegeven van de kosten die in India verbonden zijn aan psychiatrische behandeling, opname, cardiologische behandeling, fysiotherapie en verpleging. Ook heeft eiseres de inkomensspecificaties van haar man, dochter en zoon overgelegd. Daarnaast brengt eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 februari 2018naar voren dat het feit dat de door haar benodigde zorg in India bij een private facility geregeld moet worden, gevolgen heeft voor de toegankelijkheid van deze zorg. Daarom is een gedwongen terugkeer naar India in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eiseres.
7. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 september 2017uit het arrest Paposhvili heeft afgeleid, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich door zijn gezondheidstoestand een reëel risico zal voordoen op een schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij moet volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens rekening worden gehouden met een zekere mate van speculatie die inherent is aan het preventieve doel van artikel 3 van het EVRM en wordt van de vreemdeling in dit verband dan ook geen ‘clear proof’ verwacht. In de termen van Paposhvili gaat het om ‘evidence, capable of demonstrating that there are substantial grounds for believing that, if the measure complained of were to be implemented, they would be exposed to a real risk of being subjected to treatment contrary to Article 3’. Als de vreemdeling heeft voldaan aan zijn bewijslast, is het vervolgens aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen, door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert.