ECLI:NL:RBDHA:2018:15464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
18/4816 18/4841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitstel van vertrek op grond van medische redenen en toetsing aan het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Indiase eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat zij lijdt aan een schildklieraandoening, hartklachten en een depressie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) mocht baseren, waarin werd gesteld dat de benodigde medische zorg in India beschikbaar is en dat er geen noodzaak was voor mantelzorg. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de zorg in India feitelijk niet toegankelijk was en dat er geen schending van artikel 3 van het EVRM zou plaatsvinden bij terugkeer naar India. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak benadrukt de vergewisplicht van de staatssecretaris bij het afwegen van medische adviezen en de noodzaak voor de eiseres om haar claims te onderbouwen met concrete bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/4816 (beroep)
AWB 18/4841 (voorlopige voorziening)
[V-nr.]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 december 2018 in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] , van Indiase nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 september 2016 tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 juni 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 29 juni 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen en
op 28 juni 2018 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de dochter van eiseres, [naam 1] , en [naam 2] , tolk in de taal Hindi. Verweerder heeft zich met voorafgaande schriftelijk kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1
Aan eiseres is op 21 februari 1990 een vestigingsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. In 1991 is eiseres met haar gezin teruggekeerd naar India. Vanwege de verplaatsing van haar hoofdverblijf buiten Nederland is de vestigingsvergunning van eiseres komen te vervallen. In 2010 is de echtgenoot van eiseres teruggekeerd naar Nederland. Eiseres en haar kinderen zijn in 2014 opnieuw naar Nederland gekomen. Eiseres heeft sindsdien geen verblijfsvergunning gehad.
1.2
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, omdat zij een schildklieraandoening, hartklachten en een depressie heeft.
1.3
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in totaal vier adviezen uitgebracht; op 3 januari 2017, 28 februari 2018, 30 mei 2018 en 30 oktober 2018. Uit de adviezen blijkt dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, dat eiseres in staat is om te reizen en dat de door eiseres benodigde behandeling in India aanwezig is. Verder is volgens het BMA geen sprake van mantelzorg die noodzakelijk is voor het welslagen van de medische behandeling.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat de vereiste medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afhankelijk is van mantelzorg voor het welslagen van de behandeling of dat zij in India geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg.
Vergewisplicht
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich niet op de BMA-adviezen mocht baseren, omdat het BMA ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de mantelzorg voor haar onmisbaar is.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5. Hoewel de rechtbank inziet dat eiseres sterk op haar familie leunt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen concrete aanknopingspunten heeft verschaft voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van haar medische behandeling en daarmee voor het voorkomen van een medische noodsituatie. De behandelaars van eiseres hebben weliswaar verklaard dat zij niet alleen naar afspraken komt, dat altijd een gezinslid met haar meegaat en dat zij niet alleen kan zijn, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van mantelzorg die in medisch opzicht noodzakelijk is. De grond slaagt niet.
Feitelijke toegankelijkheid
6. Eiseres betoogt verder dat de door haar benodigde medische behandeling feitelijk niet toegankelijk is in India. Daartoe voert eiseres aan dat het voor haar en haar familie niet mogelijk is om de behandeling te betalen. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiseres mails overgelegd van ‘ [naam 3] , Counselling Pyschologist’ en van ‘dr. [naam 4] ’, werkzaam bij Indraprastha Apollo Hospitals. In deze mails wordt een indicatie gegeven van de kosten die in India verbonden zijn aan psychiatrische behandeling, opname, cardiologische behandeling, fysiotherapie en verpleging. Ook heeft eiseres de inkomensspecificaties van haar man, dochter en zoon overgelegd. Daarnaast brengt eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 februari 2018 [2] naar voren dat het feit dat de door haar benodigde zorg in India bij een private facility geregeld moet worden, gevolgen heeft voor de toegankelijkheid van deze zorg. Daarom is een gedwongen terugkeer naar India in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eiseres.
7. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 september 2017 [3] uit het arrest Paposhvili heeft afgeleid, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich door zijn gezondheidstoestand een reëel risico zal voordoen op een schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij moet volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens rekening worden gehouden met een zekere mate van speculatie die inherent is aan het preventieve doel van artikel 3 van het EVRM en wordt van de vreemdeling in dit verband dan ook geen ‘clear proof’ verwacht. In de termen van Paposhvili gaat het om ‘evidence, capable of demonstrating that there are substantial grounds for believing that, if the measure complained of were to be implemented, they would be exposed to a real risk of being subjected to treatment contrary to Article 3’. Als de vreemdeling heeft voldaan aan zijn bewijslast, is het vervolgens aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen, door de algemene situatie in het land van herkomst en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert zorgvuldig te onderzoeken in het licht van de gezondheidszorg in het land van herkomst in het algemeen en de individuele omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert.
8.1
Volgens eiseres is de voor haar vereiste medische behandeling in India feitelijk niet toegankelijk, omdat die voor haar niet te betalen is. De rechtbank overweegt dat eiseres echter geen inzicht heeft gegeven in wat de totale kosten zijn van de behandeling die zij nodig heeft. In de mail van dr. [naam 4] staat slechts wat de kosten zijn van een gedeelte van de behandeling. Aan de mail van ‘ [naam 3] ’ kan geen waarde worden gehecht, omdat onduidelijk is waar deze persoon werkzaam is en daardoor onduidelijk is waarop hij de door hem genoemde bedragen heeft gebaseerd.
8.2
Op de zitting heeft eiseres haar gronden nader toegelicht en naar voren gebracht dat zij de kosten die vermeld staan in de mail van dr. [naam 4] al niet kan betalen, laat staan de resterende kosten. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de mail van dr. [naam 4] zijn de kosten als volgt:
“(…) Cardiologist en psychiatrist consultation approx cost $ 25-30 per consultation
Psysiotherapy (…) standard cost is approx $ 15-20 per session
ECG: approx $ 10-12
Echo: approx $ 85-90
INR/PT test: approx $ 15-20
Nurse: 3 shift a day (…) the cost of per shift per day will be approx $ 15-20
If admission in single room is required: (…) approx $ 300/day (…)”
Gelet op de BMA-adviezen, waar verweerder zich zoals reeds geoordeeld op heeft mogen baseren, hoeft eiseres niet te worden opgenomen en hoeft zij dan ook geen gebruik te maken van een verpleegkundige. Die kosten vallen dus af. Uit deze mail blijkt voorts niet hoe vaak de medische behandelingen in het geval van eiseres zouden moeten plaatsvinden, zodat de kosten van de behandelingen die eiseres wel zou moeten ondergaan voor verweerder noch de rechtbank te beoordelen zijn. Eiseres heeft daar evenmin duidelijkheid over verschaft. Dit betekent dat eiseres ook met de mail van dr. [naam 4] onvoldoende inzicht heeft gegeven in de medische kosten. Deze beroepsgrond faalt dan ook. De rechtbank oordeelt verder dat het feit dat een behandeling geregeld moet worden bij een “private facility” weliswaar gevolgen kan hebben voor de toegankelijkheid van die behandeling, maar eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat deze gevolgen in haar geval betekenen dat zij in India geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg. De grond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
9. Eiseres meent, zo begrijpt de rechtbank, tot slot – onder aanhaling van passages uit het arrest Paposhvili – dat uit dit arrest ondubbelzinnig blijkt dat een lidstaat in een geval zoals dat van eiseres, moet toetsen of het familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM niet noopt tot het toestaan van verblijf, zeker in het geval uit de feitelijke situatie blijkt dat de vreemdeling vanwege zijn medische situatie afhankelijk is van zijn familie. Op het moment dat verweerder vaststelde dat artikel 3 van het EVRM zich niet verzet tegen uitzetting, had door verweerder een inhoudelijke toets aan artikel 8 van het EVRM moeten plaatsvinden.
10. De rechtbank overweegt dat in deze zaak uitsluitend ter beoordeling staat of eiseres om medische redenen uitstel van vertrek dient te worden verleend, terwijl in het arrest Paposhvili de vraag speelde of betrokkene voor verblijf in België in aanmerking had moeten komen. De tekst van artikel 64 van de Vw 2000 en het door verweerder gevoerde beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 bieden geen ruimte voor de door eiseres voorgestane beoordeling. Ter beoordeling staat slechts of eiseres gelet op haar gezondheidssituatie kan reizen en, voor zover hier van belang, of de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat een beroep op artikel 8 van het EVRM buiten het toetsingskader van artikel 64 van de Vw 2000 valt. Als eiseres toetsing aan die verdragsbepaling wenst, kan zij een daartoe strekkende aanvraag om een verblijfsvergunning indienen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/4816,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/4841,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1975.