ECLI:NL:RBDHA:2018:14808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbrekende machtiging in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De eiser, vertegenwoordigd door [X], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 14 december 2017 een uitspraak op bezwaar had gedaan met betrekking tot de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 werd duidelijk dat de machtiging die door [X] was overgelegd, niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank had eerder, op 31 januari 2018, [X] verzocht om binnen vier weken een correcte machtiging te overleggen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet was ondertekend door de indiener of door iemand die daartoe bevoegd was, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de eiser niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de eiser nogmaals de gelegenheid te geven om het verzuim te herstellen, aangezien er voldoende tijd was verstreken en het ontbreken van de juiste machtiging al eerder was aangekaart. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/896

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 december 2017 op het bezwaar van eiser tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Verschenen zijn
[X] ([X]) en [Y]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Bouwman en I. Yousef.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Op 23 januari 2018 heeft [X] namens eiser beroep ingesteld. Bij brief van 31 januari 2018 heeft de rechtbank [X] onder meer verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt op welke zaak die machtiging betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. De rechtbank heeft [X] in die brief erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
2. In reactie hierop heeft [X] op 20 februari 2018 een machtiging overgelegd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Hierbij machtigt;
De heer/mevrouw [eiser] (…);
De heer [X] (…) tot wederopzegging hem/haar te vertegenwoordigen bij het instellen, behandelen en eventueel intrekken, dan wel het verzet in de bezwaar en (hoger) beroepsprocedures inzake geschillen met betrekking tot de geschillen met de RDW.”
3. Uit die machtiging blijkt slechts dat [X] bevoegd is op te treden in geschillen met de RDW en niet dat [X] bevoegd is namens eiser op te treden in geschillen met de Belastingdienst, meer in het bijzonder in onderhavige zaak. [X] heeft dit ter zitting ook erkend en aangeboden alsnog een juiste machtiging over te leggen.
4. Uit artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroepschrift moet zijn ondertekend door de indiener. Dat wil zeggen door degene die voor zichzelf beroep instelt of door degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie Hoge Raad 17 december 2010, nr. 09/04183, ECLI:NL:HR:2010:BO7505). Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat dit door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek. Het niet bij het beroepschrift overleggen van een machtiging is een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb. Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd (zie Hoge Raad 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).
5. Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6. De rechtbank heeft met de brief van 31 januari 2018 [X] in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. [X] heeft echter, zoals tussen partijen niet in geschil is, geen juiste machtiging overgelegd.
7. In het enkele feit dat de rechtbank pas op de zitting aan de orde heeft gesteld dat geen juiste machtiging is overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding [X] alsnog de gelegenheid te geven dit te herstellen. Reeds in het verweerschrift dat op 6 maart 2018 aan [X] is gezonden is immers het ontbreken van de juiste machtiging expliciet aan de orde gesteld. [X] heeft dan ook ruim voldoende tijd gehad een juiste machtiging toe te sturen. Ook had hij een juiste machtiging op de zitting kunnen overleggen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.