Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
23 oktober 2018 in de zaak tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
Beslissing
Overwegingen
18 april 2013, C-565/11, ECLI:EU:C:2013:250 (Irimie-arrest) rente dient te vergoeden. Verder is volgens eiseres sprake van een zodanige schending van het Unierecht dat verweerder de werkelijke proceskosten dient te vergoeden en is de kostenvergoeding voor bezwaar ten onrechte gematigd omdat geen sprake is een eenvoudige zaak.
12 januari 2018 heeft verweerder, gezien het bepaalde in artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), terecht geen belastingrente vergoed over de teruggaaf.
28 september 2018 (nr. 17/01724, ECLI:NL:HR:2018:1790) geoordeeld dat artikel 28c Iw als bijzondere regeling voorrang heeft op de algemene regels die de belastingrechter de bevoegdheid geven schadevergoeding toe te kennen en dat de rechter niet bevoegd is de inspecteur op te dragen deze rente te vergoeden. In dit arrest heeft de Hoge Raad tevens geoordeeld dat de in artikel 28c Iw opgenomen voorwaarden voor toekenning van Irimie-rente niet in strijd zijn met het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2018 (nr. 17/01548, ECLI:NL:HR:2018:583) volgt dat evenmin kan worden gesteld dat de uitoefening van het door de rechtsorde van de Unie verleende recht op rentevergoeding aldus in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. De wetgever heeft de verplichting tot vergoeding van rente wegens met het Unierecht strijdige belastingheffing dus kunnen en mogen neerleggen bij de ontvanger, zodat de rechtbank eiseres niet volgt in haar stelling dat verweerder die rente dient te vergoeden.