ECLI:NL:RBDHA:2018:14792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB 18-2906 en 17-15666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning op grond van discretionaire bevoegdheid wegens niet voldoen leges; niet voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van schrijnende omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Angolese vrouw, tegen de buiten behandelingstelling van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat eiseres de leges niet had betaald. Eiseres had verzocht om vrijstelling van het legesvereiste op grond van schrijnende omstandigheden, maar verweerder had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen sprake was van schrijnende omstandigheden en dat de aanvraag niet op de juiste wijze was beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle omstandigheden in onderlinge samenhang opnieuw moeten worden bezien. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, zodat eiseres niet zou worden uitgezet totdat er een nieuw besluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten van eiseres door verweerder vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/2906 (beroep)
AWB 17/15666 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 16 november 2018 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Angolese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 15 mei 2017 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in behandeling genomen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Brief van 10 november 2017 heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er thans toe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Op 19 april 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich met voorafgaande schriftelijke kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Zij heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe en zal de rechtbank het beroep inhoudelijk behandelen.

Feiten en omstandigheden

2.1
Eiseres is Nederland in 2001 op [leeftijd] leeftijd binnengekomen. Haar asielaanvraag werd bij beschikking van 15 april 2002 afgewezen. Eiseres heeft van 19 augustus 2001 tot en met 18 augustus 2004 een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ gehad.
2.2
Op 25 juni 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘voortgezet verblijf’. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast.
2.3
Op 20 augustus 2008 heeft eiseres een herhaalde asielaanvraag ingediend. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast.
2.4
Bij besluit van 25 september 2012 heeft eiseres rechtmatig verblijf gekregen vanwege haar aangifte van mensenhandel. Deze vergunning werd bij besluit van 20 maart 2013 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 oktober 2012. De intrekking staat in rechte vast.
2.5
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast.
2.6
Op 19 april 2012 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de Overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen ingediend. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast.
2.7
Op 15 mei 2017 heeft eiseres de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiseres verzocht om vrijstelling van het legesvereiste op grond van artikel 3.34a, aanhef en onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000. Bij brief van 25 juli 2017 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar aanvraag incompleet is, omdat eiseres deze niet in persoon had ingediend en omdat zij de leges niet had betaald. Eiseres heeft daarom een afspraak gemaakt om de aanvraag in persoon in te dienen. Tijdens deze afspraak heeft eiseres aangegeven dat zij de leges niet kan betalen en is nogmaals een beroep gedaan op vrijstelling van het legesvereiste.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit niet in behandeling genomen, omdat eiseres geen leges heeft betaald, haar geen verklaring als bedoeld in artikel 3.34a, aanhef en onder k, van het VV 2000 wordt verleend en zij daarom niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de betaling van leges. Volgens verweerder komt eiseres evenmin in aanmerking voor vrijstelling als bedoeld in artikel 3.34a, aanhef en onder j, van het VV 2000 omdat zij geen gerechtvaardigd beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft gedaan en niet heeft aangetoond de leges niet te kunnen betalen. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
4. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist. Op de beroepsgronden wordt in de overwegingen ingegaan.

Juridisch kader

5.1
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan verweerder tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet van toepassing.
5.2
Uit artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 volgt dat verweerder een verblijfsvergunning aan een vreemdeling kan verlenen onder een andere beperking dan de beperkingen die in het eerste lid van dat artikel staan vermeld. Dit is de zogeheten discretionaire bevoegdheid van verweerder om een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt. Uit de Nota van Toelichting [1] blijkt dat de discretionaire bevoegdheid bedoeld is voor onvoorziene gevallen en dat verweerder terughoudend van de discretionaire bevoegdheid gebruik zal maken. Omdat het hier om bijzondere onvoorziene gevallen gaat, zal de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag nadrukkelijk moeten aangeven waarom de verblijfsvergunning naar zijn mening moet worden verleend en de aanvraag met de nodige gegevens en bescheiden moeten onderbouwen. Verweerder geeft in de praktijk toepassing aan zijn discretionaire bevoegdheid als sprake is van omstandigheden die maken dat de situatie van een vreemdeling schrijnend is.
5.3
Artikel 3.34 van het VV 2000 bepaalt dat vreemdelingen ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier leges verschuldigd zijn. Ingeval van een aanvraag om een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid was dit bedrag ten tijde van de aanvraag vastgesteld op
€ 1003,-.
5.4
Op grond van artikel 3.34a, onder k, van het VV 2000 kan een vreemdeling bij een aanvraag om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning met toepassing van de discretionaire bevoegdheid verzoeken om vrijstelling van het betalen van leges. In het kader van deze vrijstellingsverzoeken worden de schrijnende omstandigheden waar de vreemdeling zich op beroept door verweerder ten volle beoordeeld. De leges-eis wordt niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen.

Geschilpunten

6. Niet in geschil is dat eiseres geen leges heeft betaald. In geschil is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet hoeft te worden vrijgesteld van de leges-eis omdat geen sprake is van een uniek samenstel van omstandigheden dat leidt tot een schrijnende situatie op grond waarvan verweerder eiseres een verblijfsvergunning moet verlenen met toepassing van zijn discretionaire bevoegdheid.

Het toetsingskader

7.1
Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit onvoldoende wordt getoetst aan de hand van de in de brief van de minister van Justitie van 21 februari 2007 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de brief; Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nr. 1131), genoemde criteria. Eiseres vindt dat sprake is van willekeur als deze brief niet als richtsnoer dient en niet duidelijk is hoe de verschillende omstandigheden worden gewogen.
7.2.1
De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat uit inmiddels bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2011 [2] , volgt dat het beoordelingskader uit de richtsnoerenbrief uitsluitend van toepassing is op aanvragen die vóór 18 maart 2005 zijn ingediend, zoals ook staat vermeld in de richtsnoerenbrief zelf. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 [3] volgt dat het vermelde in die brief wel kan worden betrokken bij de door verweerder te maken afweging. De in de richtsnoerenbrief genoemde factoren zijn evenwel op zichzelf beschouwd niet doorslaggevend.
7.2.2
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 24 september 2018 [4] , geeft artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 verweerder de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden hiervoor in aanmerking komt. Daarvan maakt hij gebruik bij zeer bijzondere individuele omstandigheden die in onderlinge samenhang bezien tot een schrijnende situatie leiden. In paragraaf B1/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 staat alleen dat verweerder terughoudend gebruik maakt van die bevoegdheid. Aanvullend hierop heeft verweerder het zogenaamde praktijkdocument opgesteld. Hierin staat dat verweerder niet limitatief kan aangegeven welke omstandigheden doorslaggevend zijn en dat sommige zwaarder wegen dan andere. Er zijn ook contra-indicaties die verweerder zwaarwegend in het nadeel van een vreemdeling kan meewegen. Verder geeft het praktijkdocument bij vier factoren een voorbeeld ter illustratie van de zwaarte die in een bepaalde situatie aan de desbetreffende factor toekomt ten opzichte van een andere situatie. Tot slot komt in veel gevallen doorslaggevend gewicht toe aan gepleegde strafbare feiten en identiteitsfraude, aldus het praktijkdocument. Zoals volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 24 september 2018, is het praktijkdocument een vaste gedragslijn die verweerder volgt bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'overige humanitaire redenen' te verlenen. Als verweerder zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop een vreemdeling zich heeft beroepen, niet voor inwilliging in aanmerking komt.
7.2.3
De rechtbank stelt, evenals de Afdeling heeft gedaan in haar uitspraak van 24 september 2018, vast dat de in 7.2.2 genoemde regelgeving niet voorschrijft welk gewicht verweerder aan bij de beoordeling betrokken factoren moet toekennen. Het is dan ook aan verweerder om bij afweging van alle aangevoerde omstandigheden aan de hand van het praktijkdocument te bezien of hij wegens schrijnende omstandigheden in het verblijf van een vreemdeling moet berusten. Daarbij komt hem beslissingsruimte toe. Zoals de rechtbank afleidt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 24 september 2018 vereisen de beginselen van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en consistente beslispraktijk niet dat verweerder per aangevoerde omstandigheid afzonderlijk aangeeft welk gewicht daaraan toekomt. De rechtbank verwijst in dit verband verder naar rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 april 2018. [5]

Heeft verweerder het geval van eiseres onvoldoende schrijnend mogen vinden?

8.1
Volgens eiseres heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het legesvereiste. Volgens haar is niet duidelijk hoe de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden zijn meegewogen en zijn de omstandigheden bovendien onvoldoende in samenhang bezien. Verder voert eiseres aan dat volgens de richtsnoerenbrief al bij één bijkomende klemmende reden aanleiding kan bestaan om verblijf toe te staan. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2012. [6] In deze zaak doen zich meerdere criteria van schrijnendheid voor.
8.2
Zoals de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2018, al hiervoor onder 7.2.3 heeft overwogen, is het aan verweerder om bij de afweging van alle aangevoerde omstandigheden aan de hand van het praktijkdocument te bezien of hij wegens schrijnende omstandigheden in het verblijf van een vreemdeling moet berusten. Daarbij komt hem beslissingsruimte toe. De rechtbank zal hieronder per aangedragen schrijnende factor het standpunt van verweerder in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgrond bespreken. De rechtbank houdt daarbij zoveel mogelijk de volgorde van de factoren in verweerders praktijkdocument aan.
(Ernstige) medische problemen
8.3.1
Eiseres heeft in de bestuurlijke fase recente medische informatie overgelegd, waaronder een verklaring van haar gz-psycholoog van 24 november 2017. Ook heeft eiseres het medisch dossier van haar huisarts overgelegd. Dit dossier beslaat de periode november 2014 tot en met januari 2018 en is op 15 februari 2018 verzonden. Uit de overgelegde informatie blijkt dat eiseres lijdt aan een depressie en slaapproblemen en dat zij hiervoor medicatie (heeft) gebruikt.
8.3.2
Verweerder heeft over de medische omstandigheden het standpunt ingenomen dat uit de overgelegde informatie van de huisarts van 15 februari 2018 blijkt dat de in 2010 gestarte behandeling nog steeds loopt. Verweerder merkt deze omstandigheden niet aan als schrijnend, omdat het beroep van eiseres op medische omstandigheden al eerder door het Bureau Medische Advisering (BMA) is beoordeeld en toen niet heeft geleid tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
8.3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres er terecht op gewezen dat verweerder enkel naar de medische problematiek lijkt te hebben gekeken vanuit de invalshoek van artikel 64 van de Vw 2000 en dus heeft gefocust op de vraag of reizen mogelijk is en of bij staken van de behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Uit het praktijkdocument blijkt namelijk dat verweerder ook minder ernstige medische problematiek bij de beoordeling moet betrekken. Bovendien dateert het BMA-advies van 2012, zodat dit niet meer actueel is. Daarnaast heeft verweerder de recente medische informatie van de gz-psycholoog en huisarts van eiseres niet kenbaar bij zijn afweging betrokken. Verweerder heeft dan ook nagelaten om de medische problematiek in volle omvang als factor op de schrijnendheidsweegschaal te leggen en te bezien in combinatie met alle andere aangedragen factoren. Met eiseres concludeert de rechtbank dat op dit punt sprake is van een onvoldoende daadkrachtige motivering.
Perioden van rechtmatig of quasi-rechtmatig verblijf
8.4
Eiseres heeft van 19 augustus 2001 tot en met 18 augustus 2004 een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ gehad en heeft van 25 september 2012 tot 22 oktober 2012 rechtmatig verblijf gehad vanwege haar aangifte van mensenhandel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen zwaar gewicht toekomt aan deze perioden van rechtmatig verblijf. De verblijfsvergunningen hadden namelijk een tijdelijk karakter. Daarnaast verblijft eiseres al sinds 2001 in Nederland. Zij heeft dus slechts relatief korte perioden rechtmatig verblijf gehad. Dat met het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen destijds verwachtingen zouden zijn gewekt, kan evenmin zwaar wegen, omdat eiseres al sinds 2004 weet dat haar vergunning niet wordt verlengd.
Andere gezinsleden met verblijfsvergunning
8.5.1
Eiseres is in 2001 met haar zus [naam] naar Nederland gekomen. Haar zus heeft nu een verblijfsvergunning in België. Verweerder heeft deze omstandigheid volgens eiseres niet gemotiveerd bij zijn afweging betrokken.
8.5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar niet uitgebreid is ingegaan op de omstandigheid dat de zus van eiseres een verblijfsvergunning in België heeft maar is, gelet op de motivering in het primaire besluit, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hier geen zwaar gewicht aan toekomt. Daarbij is van belang dat de zus van eiseres bij haar partner in België verblijft en daardoor niet tot hetzelfde gezin behoort als eiseres.
Gendergerelateerde omstandigheden en traumatische ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden
8.6.1
Eiseres voert aan dat niet alleen bij huiselijk geweld of eerwraak sprake is van gendergerelateerde omstandigheden. De door haar aangevoerde omstandigheid dat zij slachtoffer is geweest van mensenhandel, dat vrouwen in Angola gediscrimineerd worden en dat in Angola over het algemeen seksueel geweld voorkomt tegen vrouwen, hadden in dit kader ook moeten worden meegewogen.
8.6.2
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:4301) is het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van een aanvraag aan te geven welke factoren van belang zijn en die met relevante gegevens te onderbouwen. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat ondanks de sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van mensenhandel. Dit betekent dat verweerder aan de door eiseres over de mensenhandel aangevoerde omstandigheden in de besluitvorming niet meer aandacht hoefde te besteden dan verweerder heeft gedaan. Tot zoverre volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dus niet. Wel heeft eiseres er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat verweerder de slechte positie van vrouwen in Angola ten onrechte niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Ook op dit punt is daarom sprake van een onvoldoende daadkrachtige motivering.
Maatschappelijk belang en overige bijkomende klemmende redenen
8.7.1
De overige door eiseres aangevoerde omstandigheden hebben te maken met de mate van integratie van eiseres in de Nederlandse samenleving. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een gewaardeerd lid is van de [plaatsnaam] samenleving, de burgemeester aandacht voor haar situatie heeft gevraagd, zij vrijwilligerswerk verricht in een bejaardenhuis, een diploma heeft voor de opleiding [naam opleiding] en dat zij danst op semi-professioneel niveau. Ook zou het een schok zijn voor de gemeenschap als eiseres weg zou moeten en heeft eiseres extra banden met Nederland doordat zij onder voogdij van het Nidos heeft gestaan.
8.7.2
Hoewel het positief is dat eiseres zeer maatschappelijk betrokken is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen zwaar gewicht aan de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft kunnen toekennen. Deze omstandigheden vloeien namelijk voort uit het langdurige verblijf van eiseres in Nederland. Daardoor is logischerwijs sprake van een steeds hogere mate van integratie. Dit is daarom niet als een bijzondere individuele omstandigheid aan te merken.
Slotsom schrijnendheid
8.8
Omdat niet alle door eiseres aangevoerde omstandigheden kenbaar in de afweging zijn betrokken (zie hiervoor onder 8.3.3 en 8.6.2) en dit gebrek niet in het verweerschrift of ter zitting is hersteld, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door de eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet maken dat er sprake is van schrijnende omstandigheden. De beroepsgrond slaagt. Met het oog op de nadere besluitvorming zal de rechtbank de andere beroepsgronden hieronder ook behandelen.

Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

9.1.1
Eiseres heeft zowel bij de aanvraag als in bezwaar een beroep gedaan op 73 geanonimiseerde minuten van zaken waarin verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Eiseres voert aan dat verweerder het beroep op deze minuten onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
9.1.2
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet beoordeeld kunnen worden of de individuele omstandigheden van het geval overeenkomen. Uit de 73 - grotendeels weggelakte - minuten blijkt slechts in beperkte mate welke individuele omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voor verweerder aanleiding hebben gegeven om een zaak te beoordelen als voldoende schrijnend voor toepassing voor de discretionaire bevoegdheid. De rechtbank is reeds om die reden niet gebleken dat de volle omvang van de individuele omstandigheden in één of meer van die zaken overeenkomen met die van eiseres.
9.2.1
Eiseres beroept zich ook op een zaak met v-nummer [V-nummer] . In die zaak heeft verweerder een verblijfsvergunning verleend op grond van zijn discretionaire bevoegdheid aan een voormalig alleenstaande minderjarige vreemdeling van Angolese nationaliteit. Volgens eiseres waren er in die zaak niet meer of andere bijzondere omstandigheden dan in haar geval.
9.2.2
Volgens verweerder is in het geval van eiseres geen sprake van gelijke omstandigheden als in de zaak met v-nummer [V-nummer] . Verweerder licht toe dat de vreemdeling met v-nummer [V-nummer] niet buiten beeld is geweest. Eiseres is wel enige tijd buiten beeld geweest en dat is volgens verweerder een rechtens relevant verschil.
9.2.3
Niet in geschil is dat eiseres enige tijd buiten beeld is geweest en dat de vreemdeling met v‑nummer [V-nummer] niet buiten beeld is geweest. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit een rechtens relevant verschil is. Als een vreemdeling niet in beeld is bij verweerder en zich aan het toezicht onttrekt, dan kan het verweerder niet worden verweten dat er geen pogingen worden gedaan tot het uitzetten van de vreemdeling. Als de vreemdeling daarentegen wel in beeld is bij verweerder maar verweerder desondanks niet overgaat tot uitzetting, dan kan dat op een gegeven moment een omstandigheid zijn die in het nadeel van verweerder weegt bij de belangenafweging in het kader van de discretionaire bevoegdheid. Daarmee is de relevantie van het al dan niet buiten beeld zijn gegeven. Het geval van eiseres is daarom niet in voldoende mate vergelijkbaar met dat van de vreemdeling met v‑nummer [V-nummer] .
9.3
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder aan vreemdelingen in vergelijkbare omstandigheden wel een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid heeft verleend. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Is sprake van een schending van artikel 8 en artikel 13 van het EVRM?

10.1
Eiseres voert aan dat de buiten behandelingstelling van haar aanvraag in strijd is met artikel 8 en artikel 13 van het EVRM en met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake G.R. tegen de Staat der Nederlanden. Voor het vragen voor vrijstelling voor het betalen van griffierecht in beroep wordt namelijk slechts een verklaring omtrent afwezigheid van inkomen en vermogen verlangd. Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de leges bij deze aanvraag wordt daarentegen een waslijst aan bewijsmiddelen gevraagd. Als eiseres het griffierecht van € 170,- al niet kan betalen, dan kan zij de leges van € 1003,- al helemaal niet betalen.
10.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de buiten behandelingstelling van haar aanvraag in strijd is met artikel 8 en artikel 13 van het EVRM en overweegt als volgt. De leges-eis wordt niet tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft de aanvraag daarom eerst inhoudelijk beoordeeld voordat hij besloot om eiseres niet vrij te stellen van het legesvereiste. Vervolgens heeft ook de rechtbank een inhoudelijke beoordeling verricht. Daarmee heeft eiseres een daadwerkelijk rechtsmiddel gehad. Er is dus geen sprake van een financiële belemmering die in de weg staat van een effectief rechtsmiddel, zodat ook geen sprake is van strijd met artikel 8 en artikel 13 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Voor zover eiseres met haar beroepsgrond over artikel 8 van het EVRM mede heeft willen betogen dat verweerder gehouden was om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op deze grond, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is bevoegd, maar niet verplicht om in het kader van een aanvraag als deze ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Reeds daarom faalt de beroepsgrond van eiseres. Voor zover eiseres meent dat artikel 8 van het EVRM wel tot verlening van een vergunning dient te leiden, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
Is buiten behandelingstelling in strijd met artikel 4:5, vierde lid, van de Awb?
12. Tot slot voert eiseres aan dat de buiten behandelingstelling in strijd is met artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 24, tweede lid van de Vw 2000 blijkt namelijk dat artikel 4:5, vierde lid van de Awb niet van toepassing is als de verschuldigde leges niet zijn betaald.

Conclusie

13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.8 is overwogen, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat verweerder nader onderzoek dient te doen en alle omstandigheden in onderlinge samenhang opnieuw zal moeten bezien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en zal eiseres daarbij zo nodig moeten horen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
14. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist, kan zij de door eiseres gevraagde voorziening niet treffen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
15. De rechtbank zal echter wel gebruik maken van de in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb opgenomen bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening houdt in dat eiseres niet wordt uitgezet tot dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/2906,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat eiseres niet wordt uitgezet totdat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/15666,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Staatsblad 2000, 497, p.94.
3.ECLI:NL:RVS: 2016:1773.