ECLI:NL:RBDHA:2018:14292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
NL18.20859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling. De eiser, die stelt geboren te zijn in 2001 en Eritrese nationaliteit te hebben, heeft op 1 mei 2018 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 6 november 2018 afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 27 november 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. De eiser voerde aan dat de besluitvorming van de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was en dat hij documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet in staat was geweest om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen originele documenten had overgelegd en dat de kopieën die hij had ingediend niet op echtheid konden worden onderzocht.

De rechtbank overwoog verder dat de registratie van de geboortedatum van de eiser in Italië, die afwijkt van de door hem opgegeven geboortedatum, door de staatssecretaris tegengeworpen mocht worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende inspanningen had verricht om zijn identiteit aan te tonen en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielmotieven van de eiser niet konden worden beoordeeld zonder een geloofwaardige identiteit. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuis).

ProcesverloopBij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 1 mei 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser stelt te zijn gestopt met school om zijn moeder te helpen en heeft een oproep gekregen voor de militaire dienst;
- de gestelde illegale uitreis.
Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig. Verweerder stelt daartoe, kort samengevat, vast dat eiser wisselende gegevens heeft verstrekt over zijn geboortedatum en dat eiser verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd waarmee zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aangetoond zouden kunnen worden. Omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig is, stelt verweerder zich op het standpunt dat een verdere beoordeling van het asielrelaas niet kan worden verricht. Verweerder overweegt daarnaast dat eiser met betrekking tot zijn gestelde problemen in Eritrea op zichzelf ook niet heeft weten te overtuigen.
3. Eiser stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de besluitvorming van verweerder onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser voert daartoe onder andere aan dat hij een logische en herkenbare verklaring heeft gegeven voor het feit dat in Italië een andere geboortedatum van hem is geregistreerd dan die hij in Nederland heeft opgegeven. Eiser wist niet dat in Italië een andere geboortedatum is geregistreerd, daar kwam hij pas na zijn aankomst in Nederland achter. Verder heeft eiser een aantal documenten in kopie overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook het feit dat eiser veel weet te vertellen over waar hij vandaan komt in Eritrea kan worden gezien als een bevestiging van zijn stellingen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder heeft in deze zaak ten onrechte nagelaten verder onderzoek te doen naar eisers stellingen hieromtrent. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat het een gegeven is dat veel jongeren stoppen met school om thuis te helpen, wetende dat ze op enig moment in militaire dienst zullen moeten. Eiser verwijst ten aanzien van deze beroepsgrond naar het ambtsbericht over Eritrea van mei 2014 en van juli 2015, naar een rapport van de VN van mei 2014, naar een rapport van de VN-Onderzoekscommissie voor Eritrea van 5 juni 2015 en naar een rapport van ‘Freedom House’ van januari 2018. Eiser stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder de illegale uitreis ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden nu eiser hierover gedetailleerd heeft verklaard.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken en om een begin van bewijs daaromtrent te leveren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Niet in geschil is dat eiser zijn identiteit, herkomst en nationaliteit niet met originele documenten heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser een kopie van zijn doopakte, een kopie van de bewonerskaarten van zijn gestelde ouders en een kopie van de identiteitskaart van zijn moeder overgelegd, maar verweerder heeft terecht geoordeeld dat deze kopieën niet op echtheid kunnen worden onderzocht, dat de doopakte geen identificerend brondocument is en dat de andere documenten niet zien op eiser zelf. Deze documenten kunnen derhalve niet dienen ter ondersteuning van eisers gestelde identiteit. Daarnaast heeft verweerder zich ten aanzien van de kopie van de doopakte terecht op het standpunt gesteld dat deze niet op echtheid kan worden onderzocht en bestrijdt eiser overigens niet dat dit document niet is afgegeven door de overheid van Eritrea en niet zijn pasfoto of geboorteplaats bevat. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1596).
De rechtbank overweegt verder dat verweerder eiser heeft kunnen toerekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Los van de vraag welke documenten eiser precies in zijn bezit zou moeten hebben, blijkt uit het ambtsbericht over Eritrea van juni 2018 genoegzaam dat hij aan documenten zou moeten kunnen komen. Dat eiser stelt dat hij niet in het bezit was van identificerende documenten, volgt de rechtbank niet. Daarbij acht de rechtbank eisers eigen verklaringen van belang, waaruit blijkt dat hij aan indicatief bewijs zou moeten kunnen komen. Niet in geschil is dat eiser naar school is gegaan. Van eiser had dan ook redelijkerwijs verwacht mogen worden dat hij in dit kader enige vorm van bewijs zou kunnen overleggen. Het voorgaande geldt te meer nu uit eisers verklaringen blijkt dat hij nog contact heeft met zijn moeder in Eritrea. Verweerder heeft er dan ook op mogen wijzen dat eiser geen blijk heeft gegeven van pogingen en gerichte inspanningen om gezins- of familieleden te vragen om documenten over te laten komen. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat uit het asielrelaas van eiser niet blijkt dat sprake was van een acute vluchtsituatie waarin er geen tijd was om documenten mee te nemen. Ook heeft verweerder het eiser mogen aanrekenen dat hij de oproep om zich te melden bij het leger niet heeft meegenomen en dat deze kennelijk verloren is gegaan toen eisers familie tijdens zijn afwezigheid is verhuisd. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen en dat hij ter onderbouwing van dit relevante element verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd. Reeds hierom heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven verrichten naar de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde geboortedatum of de leeftijd van eiser.
4.3
Ten aanzien van de registratie van eisers geboortedatum in Italië overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt in deze procedure dat hij is geboren op [geboortedatum] 2001. Uit de gegevens die door de Italiaanse autoriteiten zijn verstrekt blijkt echter dat eiser daar met een andere geboortedatum staat geregistreerd, namelijk 2 maart 2002. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze registratie in Italië heeft kunnen tegenwerpen. Uit jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159), de uitspraak van 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) en de recente uitspraak van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018: 3743), volgt dat er in beginsel van uit mag worden gegaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat de aldaar geregistreerde geboortedatum onjuist is. Eiser is hierin niet geslaagd. De enkele stellingen dat de registratie is misgegaan door redenen buiten hem om, nu er geen registertolken zijn in de taal Tigrinia, dat door de IND en advocaten vaker is vastgesteld dat vertalingen niet kloppen en dat de intake in Italië rommelig verliep, bieden geen aanleiding om van voornoemde jurisprudentie af te wijken. Daarbij komt dat de geboortedatum in Italië zowel qua dag, maand als jaar afwijkt van de opgegeven geboortedatum in Nederland. Ook de verwijzing naar ‘Country report: Italy van AIDA’, van februari 2017 is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hieruit blijkt niet dat in Italië stelselmatig fouten worden gemaakt bij het registreren van geboortedata van binnenkomende asielzoekers. Dat eiser volgens een gehoormedewerker kenmerken vertoont van een minderjarig persoon leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser op basis van beide opgegeven geboortedata minderjarig zou zijn. Dit staat echter los van het eerdere oordeel dat het ook in dat geval aan eiser is om zijn identiteit met documenten aan te tonen.
4.4
Ten aanzien van het betoog dat verweerder eisers verklaringen over de woonomgeving in Eritrea bij de beoordeling had moeten betrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar heeft eiser tijdens de gehoren meerdere vragen over Eritrea correct kunnen beantwoorden, maar in het licht van de omstandigheid dat eiser geen enkel document heeft kunnen overleggen dat (een begin van) bewijs vormt van zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, heeft verweerder dit niet ten onrechte onvoldoende geacht.
4.5
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan verdere beoordeling van het asielrelaas in een dergelijk geval achterwege blijven omdat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061). Hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van het subsidiaire standpunt van verweerder behoeft gelet hierop dan ook geen bespreking.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.