ECLI:NL:RBDHA:2018:13012
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het Christendom
In deze zaak heeft eiser, een Afghaanse nationaliteit, op 28 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 24 juni 2016 afgewezen, en het beroep tegen deze afwijzing werd op 28 juli 2016 ongegrond verklaard. Eiser diende op 4 oktober 2017 een opvolgende asielaanvraag in, die op 12 september 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris legde ook een inreisverbod op voor twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoert dat zijn bekering tot het Christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelt dat hij is bekeerd tot het Christendom, maar verweerder betwist de oprechtheid van deze bekering. De rechtbank overweegt dat het aan de vreemdeling is om de gestelde bekering aannemelijk te maken. Verweerder heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn bekering en dat zijn verklaringen over zijn geloofsbeleving te vaag zijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de verdere beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een innerlijke en oprechte bekering tot het Christendom. Eiser heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hij de Islam heeft afgezworen en wat hem heeft aangetrokken in het Christendom. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.