ECLI:NL:RBDHA:2016:8754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/14222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser met ongeloofwaardig relaas over vervolging in Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een eiser van Afghaanse afkomst, die behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. De eiser had op 28 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 24 juni 2016 afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 juli 2016, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.W.F. Klarenaar, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins. Tijdens de zitting was ook een tolk Dari aanwezig.

De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims van vervolging vanwege zijn etnische afkomst en een relatie met een Pashtun meisje, die leidde tot bedreigingen van haar familie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank baseerde deze conclusie op informatie uit een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat vrouwen in Afghanistan ernstig beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid, en dat het onwaarschijnlijk is dat een ongehuwd Pashtun meisje een relatie zou aangaan met een Hazara jongen.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in Afghanistan een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/14222
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 juli 2016 in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
gemachtigde mr. H.W.F. Klarenaar,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2016 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H. Hazim, tolk Dari. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 28 oktober 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. Hij heeft vanaf zijn geboorte tot april 2014 in Iran gewoond. Daarna is hij met zijn gezin naar [woonplaats 1] in Afghanistan verhuisd. Tot zijn vertrek uit Afghanistan in maart 2015 heeft eiser zelf een paar maanden in [woonplaats 2] gewoond en gewerkt. Zowel in Iran als in Afghanistan is eiser lastig gevallen en vernederd, omdat hij Hazara is. In Afghanistan heeft eiser een relatie gekregen met [naam 2]. Zij behoorde tot de Pashtun bevolkingsgroep. Toen de vader van [naam 2] hen heeft betrapt, heeft hij eiser een klap gegeven en ook met de dood bedreigd. Eiser was verliefd en niets kon hem tegenhouden. Hij heeft de relatie voortgezet. [naam 2] en hij bleven elkaar ontmoeten. Twee broers van [naam 2] hebben eiser mishandeld. [naam 2] is zwanger geraakt en door haar broer vermoord. De familie van [naam 2] is bij de ouders van eiser aan de deur geweest en heeft gezegd wraak te willen nemen op eiser. De familie van [naam 2] heeft het huis van de ouders van eiser in brand gestoken. Vanuit [woonplaats 2] is eiser met zijn familie Afghanistan uit gevlucht. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor bloedwraak door de familie van [naam 2]. De vader en broers van [naam 2] werken samen met de Taliban en de Taliban zal nooit rusten voordat zij eiser hebben gevonden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerst lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht geloofwaardig de nationaliteit van eiser, dat hij in Iran is geboren en getogen en in april 2014 van Iran naar Afghanistan is verhuisd. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser Hazara is en dat hij in Iran en Afghanistan is lastiggevallen en vernederd, omdat hij Hazara is. Niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser in [woonplaats 1] een relatie is aangegaan met [naam 2] en dat hij en zijn familie hierdoor problemen hebben ondervonden, die tot het vertrek van eiser uit Afghanistan hebben geleid.
4. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit komen hierna aan de orde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Gelet op de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting is allereerst in geschil of verweerder het asielrelaas van eiser terecht ongeloofwaardig heeft geacht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas terecht ongeloofwaardig heeft geacht. Van belang hierbij is dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2014 blijkt dat vrouwen en meisjes in Afghanistan ernstig beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid. Het wordt niet geaccepteerd dat vrouwen daar alleen reizen. Voorts is het zeer onwaarschijnlijk dat een ongehuwd Pashtun meisje is ingegaan op de avances van eiser, een Hazara jongen en dat zij vervolgens meermalen met elkaar hebben afgesproken. Ook de verklaring dat eiser is mishandeld en bedreigd door de vader en broers van [naam 2] en hij haar is blijven zien, is terecht bevreemdingwekkend. Gelet op de bekende informatie over Afghanistan volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij eenvoudigweg verliefd was, dat niets hem kon tegenhouden en dat hij in het geheim met [naam 2] heeft afgesproken. Verweerder heeft eiser ook kunnen tegenwerpen dat het niet waarschijnlijk is dat [naam 2] willens en wetens het risico heeft genomen om met eiser gemeenschap te hebben, nu geslachtsgemeenschap tussen ongehuwden in Afghanistan strafbaar is en hierdoor de eer van de familie wordt geschonden. Tot slot heeft verweerder terecht niet gevolgd de verklaring van eiser dat de vader en broers van [naam 2] samenwerken met de Taliban, nu hij hierover vage verklaringen heeft afgelegd en niet meer heeft kunnen vertellen dat dat hij dit van [naam 2] en van de mensen in de buurt heeft gehoord.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser niet op grond van zijn individuele relaas in aanmerking komt voor een asielvergunning.
8. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig bevonden problemen vanwege de etnische afkomst van eiser onvoldoende zwaarwegend zijn voor de conclusie dat hij in Afghanistan gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Eiser heeft immers slechts verklaard dat op vernederende toon ‘Hazara, Hazara’ naar hem is geroepen en dat hij verder geen persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn afkomst. Niet gebleken is dat sprake is van een onhoudbare situatie.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit op alle in de zienswijze aangevoerde argumenten heeft gereageerd. Niet langer in geschil is dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Evenmin is in geschil dat eiser niet behoort tot een groep die onderworpen wordt aan groepsvervolging of die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade.
10. Overblijft de vraag of eiser als Hazara behoort tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep en om die reden in [woonplaats 2] en [woonplaats 1] niet veilig is. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan het risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot het door eiser beoogde doel. Er is immers geen sprake van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen van eiser en hij heeft daarom niet met beperkte/geringe indicaties aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of ernstige schade. Gelet op het beleid van verweerder, neergelegd in hoofdstuk C2/3.2 en C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, is dit vereist voor verlening van een asielvergunning aan de vreemdeling die behoort tot een risicogroep of een kwetsbare minderheidsgroep.
11. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef, en onder a of b, van de Vw.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.