ECLI:NL:RBDHA:2016:8754
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser met ongeloofwaardig relaas over vervolging in Afghanistan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een eiser van Afghaanse afkomst, die behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. De eiser had op 28 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 24 juni 2016 afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 juli 2016, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.W.F. Klarenaar, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins. Tijdens de zitting was ook een tolk Dari aanwezig.
De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims van vervolging vanwege zijn etnische afkomst en een relatie met een Pashtun meisje, die leidde tot bedreigingen van haar familie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank baseerde deze conclusie op informatie uit een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat vrouwen in Afghanistan ernstig beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid, en dat het onwaarschijnlijk is dat een ongehuwd Pashtun meisje een relatie zou aangaan met een Hazara jongen.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in Afghanistan een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.