ECLI:NL:RBDHA:2018:12147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van minderjarige statushouder en motiveringsgebrek bij terugzending naar Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige statushouder uit Eritrea. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 juli 2018 niet-ontvankelijk was verklaard. Deze beslissing werd door de rechtbank op 15 augustus 2018 vernietigd, waarna de staatssecretaris op 22 augustus 2018 opnieuw de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn motivering voldoende had onderbouwd waarom eiseres naar Duitsland kon worden teruggestuurd. De staatssecretaris verwees naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en stelde dat eiseres in Duitsland passende medische zorg zou ontvangen. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat haar gezondheid in gevaar zou komen bij terugkeer naar Duitsland. De rechtbank vond dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij zijn beoordeling.

Eiseres voerde aan dat haar kwetsbare situatie en de traumatische ervaringen in Duitsland onvoldoende waren meegewogen door de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris zijn motiveringsgebrek had hersteld en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Nederland het meest aangewezen land was voor haar behandeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15797

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopBij besluit van 12 juli 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 augustus 2018 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2018:10707) is het beroep van eiseres daartegen gegrond verklaard en het besluit van 12 juli 2018 vernietigd.
Bij besluit van 22 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15803, plaatsgevonden op 21 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Uit informatie van de Duitse autoriteiten is gebleken dat eiseres op 22 juni 2017 in het kader van het Europese relocatieprogramma vanuit Italië naar Duitsland is gekomen. Op 28 juni 2017 heeft zij in Duitsland een asielaanvraag ingediend, waarna op 26 juli 2017 subsidiaire bescherming aan haar verleend is. Op 5 april 2018 heeft zij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
Bij besluit van 12 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard, omdat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij zijn beoordeling of eiseres een zodanige band met Duitsland heeft dat het voor haar redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. [1] De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen:
“8. Bij de beoordeling van alle relevante omstandigheden is het niet uitsluitend van belang dat eiseres subsidiaire bescherming in Duitsland geniet. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij een kwetsbare minderjarige vreemdeling is. Eiseres heeft in dit verband terecht gewezen op de melding van Nidos tijdens het gehoor, de verklaring van haar gemachtigde uit eigen waarneming bij de zienswijze, dat eiseres vanwege haar paniekreactie met een ambulance moest worden meegevoerd en de telefoonnotitie van de medewerker van Bedrijfshulpverlening van verweerder. Bovendien worden de suïcidepoging en de paniekaanvallen bevestigd door het in beroep overgelegde patiëntendossier. Het standpunt van verweerder dat eiseres de gestelde medisch-psychische problemen niet aannemelijk heeft gemaakt, is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Uit de paniekaanvallen en de suïcidepoging van eiseres blijkt dat het verblijf in Duitsland traumatisch kan zijn geweest. Verweerder heeft nagelaten deze relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging te betrekken. Het bestreden besluit is dus ondeugdelijk gemotiveerd.”
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Onder verwijzing naar het arrest C.K. tegen Slovenië [2] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag worden gegaan dat eiseres in Duitsland passende medische zorg zal ontvangen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in haar geval anders is. Verder blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken niet dat een overdracht aan Duitsland zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het netwerk dat eiseres in Nederland stelt te hebben opgebouwd en haar gestelde band met Nederland onvoldoende zijn om haar verblijf in Nederland toe te staan. Zij heeft, met name gelet op de duur van haar verblijf in Duitsland en in Nederland, onvoldoende onderbouwd dat de band met Nederland sterker zou zijn dan die met Duitsland. Tot slot heeft verweerder overwogen dat eiseres op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat haar verblijfsstatus in Duitsland is ingetrokken of dat deze niet verlengd zal worden. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat niet is gebleken van belemmeringen voor de opdracht aan eiseres zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Duitsland.
4. Eiseres heeft in beroep betoogd dat, nu in rechte vaststaat dat zij kwetsbaar is en dat haar verblijf in Duitsland traumatisch kan zijn geweest, verweerder niet van haar kan verlangen dat zij nog een nadere onderbouwing geeft van haar medisch-psychische situatie. Het is aan verweerder om te motiveren waarom eiseres naar Duitsland kan worden teruggestuurd en de belangenafweging is nog steeds onvoldoende.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor onder 3 weergegeven motivering het motiveringsgebrek dat de rechtbank in de uitspraak van 15 augustus 2018 heeft geconstateerd, heeft hersteld. Verweerder heeft alle door eiseres overgelegde stukken en alle aangevoerde omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken. Hieruit blijkt echter niet dat eiseres in Nederland een behandeling krijgt die in Duitsland niet voorhanden is of dat een overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. [3] Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat het aan eiseres is om dit aannemelijk te maken.
6. Eiseres heeft in beroep een e-mailbericht van 13 juli 2018 overgelegd van een medewerker van het BAMF [4] aan een medewerker van de IND. [5] Hieruit volgt volgens eiseres dat de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning is verstreken en dat het nog maar de vraag is of deze verlengd zal worden, gelet op het feit dat eiseres gezocht wordt in verband met een strafzaak.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het verlenen van de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze moet worden onderscheiden van het verstrekken van een verblijfstitel aan personen met een dergelijke status. Hoewel de geldigheid van een verblijfstitel kan worden beperkt, kan hieruit niet worden afgeleid dat met het verlopen van de geldigheidsduur van een aan een vreemdeling verstrekte verblijfstitel ook de aan een vreemdeling verstrekte beschermingsstatus eindigt, nu die beschermingsstatus pas eindigt als deze is ingetrokken of beëindigd. [6]
8. Zelfs als uit de door eiseres overgelegde e-mail moet worden opgemaakt dat haar verblijfsvergunning is verlopen, betekent dat dus nog niet dat haar subsidiaire beschermingsstatus ook is ingetrokken. Voor zover eiseres heeft betoogd dat deze waarschijnlijk zal worden ingetrokken, omdat zij wordt gezocht in verband met een strafzaak, overweegt de rechtbank dat eiseres daarover in Duitsland kan en dient te procederen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 3.106a, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C-578/16 PPU
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Bundesamt für Migration und Flüchtlinge
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst
6.Zie de uitspraken van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) en 18 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1971)