In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een kwetsbare minderjarige vreemdeling, eiseres, die de Eritrese nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een asielvergunning niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres reeds subsidiaire bescherming in Duitsland geniet. Eiseres heeft op 5 april 2018 een asielaanvraag in Nederland ingediend, maar verweerder stelde dat de band met Duitsland zodanig is dat het voor eiseres redelijk zou zijn om terug te keren naar Duitsland.
Tijdens de zitting op 9 augustus 2018 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres heeft aangevoerd dat haar psychisch-medische situatie niet voldoende is onderbouwd en dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of zij nog wel tot Duitsland zal worden toegelaten. Eiseres heeft ook gewezen op haar kwetsbare positie als minderjarige en de emotionele impact van een mogelijke terugkeer naar Duitsland, die zij als traumatisch heeft ervaren.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden, zoals de psychische problemen van eiseres en de aard van haar verblijf in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was en dat de belangen van minderjarigen niet voldoende zijn meegewogen. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002.