ECLI:NL:RBDHA:2018:10627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
NL17.5253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse kledingontwerper met bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De eiser, geboren in 1980, heeft de Iraanse nationaliteit en heeft op 6 december 2015 zijn aanvraag ingediend. De aanvraag werd eerder afgewezen, maar het beroep daartegen werd gegrond verklaard, waardoor de zaak opnieuw werd beoordeeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden als kledingontwerper en zijn bekering tot het christendom. Hij stelde dat hij in Iran werd vervolgd vanwege zijn geloof en dat hij gevaar loopt bij terugkeer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de problemen die de eiser heeft ervaren niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser inconsistent zijn en dat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar loopt als gevolg van zijn bekering. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevestigd, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is T. Merian als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 6 december 2015 de onderhavige aanvraag ingediend. Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 september 2016 gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als kledingontwerper heeft gewerkt en een modeblad heeft uitgegeven. Als gevolg van zijn werkzaamheden heeft hij problemen ondervonden. Zo is er een inval in zijn atelier geweest en hebben de autoriteiten zijn atelier gesloten. Door middel van bewakingscamera’s die tegenover eisers derde atelier zijn geplaatst, werd hij door de autoriteiten in de gaten gehouden. Eiser is in Iran bekeerd tot het christendom en vreest dat hij als gevolg van zijn bekering gevaar loopt. Tijdens de inval in zijn atelier hebben de autoriteiten een Bijbel gevonden. Daarnaast is eiser vanwege zijn bekering afgeluisterd door de inlichtingendienst en zijn vrienden van hem gearresteerd en verdwenen. Derhalve heeft eiser besloten zijn land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) problemen vanwege werkzaamheden als kledingontwerper;
3) bekering tot het christendom;
4) afluisteren en verdwijning vrienden.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de problemen vanwege zijn werkzaamheden als kledingontwerper, de bekering tot het christendom en het afluisteren en de verdwijning van vrienden zijn echter niet geloofwaardig bevonden.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de problemen die eiser met zijn werkzaamheden en het uitgeven van het modeblad heeft ondervonden ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dit klemt des te meer nu kunstenaars en andere creatieve beroepsbeoefenaars evenals uitgevers en journalisten in Iran als risicogroep worden beschouwd. Voorts voert eiser aan dat verweerder de bekering van eiser tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Bij eiser is sprake geweest van een deels passieve en een deels actieve bekering. Ter onderbouwing van zijn bekering overlegt eiser een verklaring van [persoon X] van 20 januari 2018. Als christen loopt eiser in Iran een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. In dit verband wijst eiser erop dat de zoon van een van zijn werknemers is vermoord vanwege diens bekering tot het christendom. Ook overlegt hij een aantal recente artikelen van de website Mohabat News.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen vanwege de werkzaamheden als kledingontwerper niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de vraag of zijn werkzaamheden een reden zijn geweest om zijn land van herkomst te verlaten. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij vanwege de ontduiking van zijn dienstplicht genoodzaakt was om zijn werkzaamheden ondergronds en in het geheim uit te voeren, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij een modeblad heeft gepubliceerd, beroemd was in zijn stad en veel aandacht kreeg van kranten en andere media. Deze verklaringen stroken niet met elkaar. Als eiser inderdaad in de gaten werd gehouden door de autoriteiten en tot twee maal toe is lastiggevallen zodat hij zijn atelier heeft moeten verplaatsen, valt niet in te zien dat hij niet alsnog gedwongen werd om zijn dienstplicht te vervullen of een straf opgelegd heeft gekregen vanwege het ontduiken van de dienstplicht.
Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat er een inval in zijn atelier is geweest en dat de autoriteiten zijn atelier gesloten hebben vanwege de verrichte werkzaamheden en het uitbrengen van het modeblad. Dit betreft slechts een vermoeden van eiser, nu de autoriteiten een bord hebben geplaatst waarop stond dat het pand is gesloten vanwege het houden van een hond en het verrichten van activiteiten die niet overeenkomen met de islamitische voorschriften. Niet valt in te zien dat als de autoriteiten het atelier zouden hebben gesloten omdat het ontwerpen van kleding op zichzelf reeds in strijd is met de voorschriften van de islam, zij dit niet op het bord vermeld zouden hebben. Het betreft ook slechts een vermoeden van eiser dat hij door de autoriteiten in de gaten werd gehouden door middel van de bewakingscamera’s die tegenover zijn derde atelier zijn geplaatst. Uit zijn verklaringen volgt dat de camera’s officieel geplaatst zijn om het gebouw, waarin overheidsfunctionarissen woonden, te bewaken en te bescherming. Dat de camera’s geplaatst zouden zijn om eiser in de gaten te houden, heeft verweerder dan ook terecht niet gevolgd.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:762), blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten.
Daarnaast blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) dat verweerder rekening houdt met het verschijnsel van de passieve bekering, dat wil zeggen, een bekering die een vreemdeling overkomt en die hij niet zelf heeft gezocht. Indien een vreemdeling een passieve bekering aan zijn asielaanvraag ten grondslag legt, zal, vanwege de aard van een zodanige bekering, de nadruk in het gehoor liggen op de vraag hoe de ontwikkeling van het geloofsleven na de gestelde bekering vorm heeft gekregen. Aan de antwoorden op de vragen over het proces dat tot de bekering heeft geleid, wordt in dat geval minder betekenis gehecht, omdat aan een passieve bekering eigen is dat zo'n proces meestal niet heeft plaatsgevonden. Bij een actieve bekering met enkele passieve elementen komt zowel belang toe aan de verklaringen van de vreemdeling over het proces dat daartoe heeft geleid als het proces van de geloofsontwikkeling ná de bekering.
8.2.
Allereerst zal beoordeeld worden of verweerder in het geval van eiser had moeten uitgaan van een passieve bekering. Eiser heeft verklaard dat hij bekeerd is op het moment dat [persoon X] voor hem aan het bidden was en hem aanraakte. Vanwege de diepe blijdschap die eiser op dat moment ervaarde, raakte hij in tranen. Hij voelde zich licht en het haar op zijn lichaam stond overeind. Een intense ervaring en hevige emotie zoals eiser hier beschrijft, kan inderdaad blijk geven van een passieve bekering. Echter eiser was op dat moment al bezig zich te verdiepen in het christendom. Zo las hij de Bijbel en discussieerde hij met [persoon X] over het christelijk geloof en stelde hij hem hierover vragen. Het proces van bekering was dus reeds aangevangen. Eiser heeft bovendien verklaringen afgelegd die duiden op een actieve bekering. Zo heeft hij verklaard dat hij na het bestuderen van de Bijbel en het stellen van vragen aan [persoon X] uiteindelijk besloten heeft om zich te bekeren. Van een overwegend passieve bekering kan in dat geval geen sprake zijn. Terecht merkt verweerder in het verweerschrift op dat eiser voorafgaand aan zijn beroepsgronden steeds heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een passieve in plaats van een actieve bekering. Daarmee is tegenstrijdig dat eiser in zijn beroepsgronden aangeeft dat sprake is van een deels passieve en een deels actieve bekering.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering van eiser tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo heeft eiser inconsistent verklaard over de manier waarop hij voor zijn bekering invulling gaf aan het islamitisch geloof. Eiser heeft verklaard dat hij zichzelf tot aan zijn bekering als islamiet beschouwde maar ook dat hij niet religieus was. Hij had geen moeite met de islam op zich, maar vanwege de sharia leefregels was de islam niet uitvoerbaar. Wel wilde hij de goede dingen van de islam uitvoeren. Aan de andere kant verklaart eiser dat hij zich reeds voor zijn bekering had afgekeerd van de islam. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt waarom de islam voor hem niet meer voldeed en waarom hij voor het christendom heeft gekozen. Nu eiser niet op zoek was naar een nieuwe religie en geen moeite had met de islam als zodanig, mag van hem verwacht worden dat hij overtuigende verklaringen aflegt over zijn keuze voor het christendom. Eiser heeft verklaard dat hij de Koran niet kon lezen, omdat deze in het Arabisch is geschreven. Dit wordt niet gevolgd, nu de Koran ook in de Farsi taal beschikbaar is. Verder noemt eiser het vasten en bidden als verschillen tussen de islam en het christendom, terwijl deze aspecten in beide geloven voorkomen. Dat eiser na een gesprek met [persoon X] over het christendom direct geïnteresseerd zou zijn geraakt en in contact kwam te staan met Jezus, wordt niet gevolgd. Op dat moment was eiser immers niet op zoek naar een nieuwe religie en was hij niet bekend met de persoon van Jezus. Daarbij komt dat eiser heeft aangegeven dat hij het gedrag van [persoon X] vreemd vond. Over het moment van bekering heeft eiser ook tegenstrijdig verklaard. Zo heeft eiser verklaard dat hij bekeerd is op het moment dat [persoon X] voor hem aan het bidden was, maar ook dat hij bekeerd is op 1 mei 2010 tijdens de tweede bijeenkomst bij [persoon Y]. Verweerder heeft eiser tot slot mogen tegenwerpen dat hij voor zijn bekering niet heeft nagedacht over de risico’s van een bekering in Iran waar zware straffen zoals de doodstraf staan op een bekering tot een ander geloof dan de islam.
8.4.
Wat betreft de kennis over de inhoud van het christelijk geloof heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de verklaringen van eiser oppervlakkig zijn en de informatie die hij geeft summier en algemeen. Opvallend is dat eiser eerst aangeeft te behoren tot de stroming van het protestantisme om vervolgens op de vraag of hij een bepaalde stroming binnen het christendom volgt te verklaren dat hij een volgeling is van Jezus Christus. Eiser noemt hierbij geen specifieke stroming, terwijl hij verklaart wel enige kennis over stromingen binnen het christendom te hebben. Eiser weet de door hem genoemde Bijbelcitaten niet goed in de Bijbel te plaatsen en haalt Paulus en Petrus als de voor hem meest interessante persoonlijkheid uit de Bijbel door elkaar. Hoewel eiser de heilige drie-eenheid, twee geboden en een aantal christelijke feestdagen en hetgeen op die dagen gevierd wordt, kan noemen, maakt dit op zichzelf beschouwd nog niet dat de gestelde bekering geloofwaardig is. Verweerder mag doorslaggevend gewicht toekennen aan de verklaringen van de vreemdeling omtrent de motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4065).
8.5.
Ter staving van de geloofwaardigheid van zijn bekering heeft eiser in beroep een verklaring van [persoon X] van 20 januari 2018 overgelegd. Over verklaringen van kerkelijke instanties en anderen, nog daargelaten of [persoon X] als zodanig kan worden aangemerkt, heeft de Afdeling, onder meer in de uitspraak van 31 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2546) en in de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3514), overwogen dat dergelijke verklaringen kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laten dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd.
9. Gelet op de omstandigheid dat de bekering tot het christendom ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser als gevolg zijn gestelde bekering bij uitzetting geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De door eiser overgelegde stukken die zien op de veroordeling van christenen in Iran kunnen aan dit oordeel niet afdoen. De gestelde verdwijning van eisers christelijke vrienden en de moord op een van hen is niet nader onderbouwd. Derhalve heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze problemen hebben plaatsgevonden en dat hij om die reden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel