In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van een eiser van Sri Lankaanse nationaliteit. De eiser had eerder meerdere aanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen. De meest recente aanvraag, ingediend op 29 juni 2018, werd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de geluidsopname van een gesprek op de Sri Lankaanse ambassade, die de eiser als nieuw bewijs aanvoerde, niet als authentiek kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen objectieve controleerbare gegevens waren over de authenticiteit van de opname, en dat de eiser niet had aangetoond dat het gesprek daadwerkelijk had plaatsgevonden op de aangegeven datum en locatie. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de brief van een oud-parlementslid als nieuw bewijs moest worden beschouwd, omdat deze niet afkomstig was uit een objectieve bron. De rechtbank concludeerde dat de IND terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1002,-.