ECLI:NL:RVS:2018:2473

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
201706552/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 4 augustus 2017 een eerdere beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk te verklaren, vernietigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling onvoldoende gelegenheid had gegeven om de authenticiteit van een door haar overgelegde oproep van de politie te betwisten. De staatssecretaris had deze oproep als niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij vond dat de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die haar aanvraag konden ondersteunen. De vreemdeling had eerder een asielaanvraag gedaan die was afgewezen, en de staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat de oproep authentiek was.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak opnieuw beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris inderdaad niet zorgvuldig had gehandeld door de bevindingen van Bureau Documenten pas op het laatste moment aan de vreemdeling bekend te maken, waardoor zij onvoldoende tijd had om haar zaak voor te bereiden. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de staatssecretaris in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld. Echter, de Afdeling oordeelde ook dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de oproep geen nieuw element of nieuwe bevinding was, omdat deze ongedateerd was en de vreemdeling geen feiten had aangedragen die de niet-ontvankelijkverklaring konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201706552/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 augustus 2017 in zaak nr. NL17.5226 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1.    Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris een eerdere asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat hij het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig achtte. Die afwijzing staat in rechte vast.
Aan de niet-ontvankelijkverklaring van de opvolgende asielaanvraag bij besluit van 10 juli 2017 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. De door de vreemdeling overgelegde oproep van de politie (hierna: de oproep) kan niet als zodanig worden aangemerkt, aangezien daarvoor is vereist dat de authenticiteit daarvan vaststaat. Dit is niet het geval, nu Bureau Documenten in het op verzoek van de staatssecretaris opgestelde onderzoeksrapport van 26 april 2017 heeft geconcludeerd dat de oproep niet is te beoordelen wegens het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Verder is de oproep volgens de staatssecretaris geen nieuw element of nieuwe bevinding omdat die ongedateerd is.
De rechtbank heeft dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigd, omdat de staatssecretaris de vreemdeling onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om de conclusie van Bureau Documenten te bestrijden. De staatssecretaris heeft de vreemdeling immers pas bij de uitreiking van het voornemen op 6 juli 2017 op de hoogte gesteld van de bevindingen van Bureau Documenten, terwijl die al sinds 26 april 2017 bekend waren, aldus de rechtbank.
Grief
2.    In het eerste deel van zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling onvoldoende gelegenheid heeft gehad om de authenticiteit van de door haar overgelegde oproep te staven. De vreemdeling had de authenticiteit immers, gelet op de op haar rustende bewijslast, al bij haar opvolgende aanvraag door middel van een deskundigenrapport moeten staven, aldus de staatssecretaris.
2.1.    Niet in geding is dat de authenticiteit van een document in beginsel moet vaststaan om als nieuw element of nieuwe bevinding te kunnen worden aangemerkt, en dat het aan de vreemdeling is om die authenticiteit te staven. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394.
2.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098, is sprake van een opvolgende asielaanvraag als het kennisgevingsformulier model M 35-O wordt ingevuld en ondertekend. De vreemdeling heeft zelf het moment kunnen bepalen waarop zij op deze wijze een opvolgende asielaanvraag indient. Zij heeft dus de mogelijkheid gehad om hiermee te wachten totdat zij in het bezit was van een deskundigenrapport. De staatssecretaris klaagt daarom terecht dat de vreemdeling vóór het indienen van de aanvraag voldoende gelegenheid heeft gehad om ter staving van de authenticiteit van de oproep een deskundigenrapport te laten opstellen.
2.3.    Dit neemt niet weg dat de staatssecretaris de vreemdeling na het indienen van haar opvolgende asielaanvraag op 23 februari 2017 is tegemoetgekomen in de op haar rustende bewijslast, door Bureau Documenten te laten onderzoeken of de oproep authentiek is. De staatssecretaris heeft niet toegelicht welk belang ermee is gediend dat hij de onderzoeksbevindingen van Bureau Documenten, die vanaf 26 april 2017 beschikbaar waren, pas heeft bekendgemaakt bij de uitreiking van het voornemen op 6 juli 2017. Door deze bevindingen pas op dat moment bekend te maken heeft de vreemdeling vóór het besluit slechts vier dagen de tijd gehad om een deskundige in te schakelen om de bevindingen van Bureau Documenten te betwisten. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Dat de staatssecretaris de vreemdeling is tegemoetgekomen in haar bewijslast, maakt dit niet anders. Dat neemt immers niet weg dat de staatssecretaris het besluit krachtens artikel 3:2 van de Awb zorgvuldig moet voorbereiden.
De grief faalt in zoverre.
2.4.    In het tweede deel van de grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst of zijn standpunt dat de oproep geen nieuw element of nieuwe bevinding is, kan worden gedragen door het argument dat deze ongedateerd is.
De grief slaagt in zoverre.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling niet heeft bestreden dat de oproep ongedateerd is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarom niet kan worden vastgesteld of deze dateert van ná de vorige procedure. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de vreemdeling geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die volgens haar rechtvaardigen waarom zij de oproep niet eerder heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de oproep geen nieuw element of nieuwe bevinding is. Aangezien de vreemdeling verder geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de staatssecretaris, ondanks het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen, van niet-ontvankelijkverklaring had moeten afzien, zal de Afdeling, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep alsnog ongegrond verklaren.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 augustus 2017 in zaak nr. NL17.5226;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Fernandez
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018
753.