ECLI:NL:RVS:2010:BO6319

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000967/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel met betrekking tot Colombia

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend die op 7 november 2005 was afgewezen. Het besluit van 2 februari 2009, waartegen hij in beroep ging, was van gelijke strekking. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat bepaalde stukken, waaronder een brief van Vluchtelingenwerk Nederland en een concept-minuut, niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt. Hij stelde dat deze documenten aantoonden dat hij niet in aanmerking kwam voor de beschermingsprogramma's in Colombia. De Raad van State oordeelde echter dat de vreemdeling niet voldoende had aangetoond dat de aangevoerde stukken nieuw waren of dat ze een relevante wijziging in zijn situatie betekenden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de beschermingsprogramma's en dat zijn argumenten niet konden afdoen aan het eerdere besluit van 7 november 2005. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201000967/1/V1.
Datum uitspraak: 2 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 24 december 2009 in zaak nr. 09/6342 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op 29 december 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2010, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. C. Lucassen, advocaat te Arnhem, en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2. De vreemdeling heeft eerder een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij besluit van 7 november 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die aanvraag afgewezen. Het besluit van 2 februari 2009 is van gelijke strekking, zodat op het door de vreemdeling ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.3. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de op 19 september 2006 door zijn zuster gedane aangifte niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid heeft aangemerkt. Volgens de door de gerechtelijke politie opgemaakte aangifte heeft de zuster van de vreemdeling toen verklaard dat zij op 16 september 2006 in haar huis met de dood is bedreigd.
2.3.1. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris hem nimmer heeft tegengeworpen dat zijn zuster niet is aan te merken als objectieve bron, dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het causaal verband tussen de bedreiging van zijn zuster en de problemen die hij zelf heeft ondervonden van de zijde van de Ejército de Liberación Nacional (ELN) en ten slotte dat onduidelijk is waarom de omstandigheid dat ten aanzien van de datum waarop de bedreiging heeft plaatsgevonden tegenstrijdig is verklaard tot de conclusie leidt dat niet van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid sprake is en dat de staatssecretaris die conclusie dan ook niet heeft getrokken.
2.3.2. Het betoog van de vreemdeling miskent dat de rechter ambtshalve dient te beoordelen of hetgeen aan een opvolgende aanvraag ten grondslag is gelegd, kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Dat, naar ter zitting van de Afdeling van de zijde van de vreemdeling is betoogd, de politie wel als objectieve bron kan worden aangemerkt, laat onverlet dat de aangifte berust op de verklaringen van zijn zuster, die niet als objectieve bron kan worden aangemerkt. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht de aangifte niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid aangemerkt.
De grief faalt.
2.4. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het sepot van de door hem gedane aangifte niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is aan te merken omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangifte is geseponeerd. Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij alles heeft gedaan om aan te tonen dat hij niet in staat is om ter zake van het sepot een officieel overheidsdocument over te leggen.
2.4.1. De vreemdeling miskent dat het bij een opvolgende aanvraag aan hem is om de feiten en omstandigheden die hij aan zijn aanvraag ten grondslag legt aan te tonen.
De grief faalt.
2.5. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de stukken waarmee hij heeft beoogd aannemelijk te maken dat hij niet in aanmerking komt voor één van de in Colombia bestaande beschermingsprogramma's voor bedreigde personen, niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
De vreemdeling heeft, voor zover hier van belang, een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 7 januari 2008 met bijlagen overgelegd alsmede een zogeheten (concept)minuut waarin met betrekking tot een door een andere, uit Colombia afkomstige vreemdeling ingediende asielaanvraag wordt geconcludeerd tot inwilliging van de aanvraag.
2.5.1. Uit de brief van 7 januari 2008 volgt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor hulp bij het vervoer naar een veiliger gebied door het Internationale Comité van het Rode Kruis (hierna: het ICRC). De brief kan derhalve niet dienen ten betoge dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor één van de in Colombia bestaande beschermingsprogramma's, zodat op voorhand is uitgesloten dat deze aan het besluit van 7 november 2005 kan afdoen.
Het betoog van de vreemdeling dat de vervoershulp door het ICRC niet als bescherming kan worden aangemerkt omdat deze vervoershulp niet betekent dat hij in een ander deel van Colombia veilig zou zijn, nu volgens het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2005/16, in zaken als deze geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen, kan de vreemdeling niet baten omdat dit betoog vóór het besluit van 7 november 2005 kon en derhalve behoorde te worden aangevoerd.
2.5.2. De (concept)minuut vermeldt dat de desbetreffende vreemdeling niet in aanmerking is gekomen voor bescherming door de autoriteiten, dat dit ook in lijn is met de ambtsberichten van 29 januari 2005 en januari 2006 en dat ook nu nog geen beschermingsprogramma's voor individuele burgers in Colombia bestaan.
De staatssecretaris heeft zich blijkens de aangevallen uitspraak op het standpunt gesteld dat hier sprake is van een ambtelijke misslag. De vreemdeling bestrijdt dit en wijst er op dat in het algemeen ambtsbericht inzake Colombia van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2008 de passage "Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste beschermingsprogramma's" ontbreekt. De vreemdeling leidt daaruit af dat in Colombia geen andere beschermingsprogramma's bestaan dan die welke uitdrukkelijk in dat ambtsbericht worden genoemd.
Ter zitting van de Afdeling is namens de minister meegedeeld dat de diplomatieke post te Bogotá desgevraagd heeft verklaard dat in het algemeen ambtsbericht van september 2008 een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste beschermingsprogramma's. In dat verband is namens de minister er nog op gewezen dat uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 7 januari 2008 met bijlagen blijkt van het bestaan van twee beschermingsprogramma's die in het algemeen ambtsbericht van 2008 niet worden genoemd.
Gelet op deze ter zitting van de Afdeling verschafte informatie kan de (concept)minuut op voorhand niet afdoen aan het besluit van 7 november 2005.
2.5.3. De rechtbank heeft gelet op het vorenoverwogene terecht geoordeeld dat de onder 2.5 bedoelde brief van Vluchtelingenwerk Nederland met bijlagen en de daar bedoelde (concept)minuut niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
De grief faalt.
2.6. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de stukken die hij heeft overgelegd met het oog op zijn betoog dat in een aantal andere, zijns inziens vergelijkbare zaken niet is tegengeworpen dat de desbetreffende vreemdelingen geen gebruik hebben gemaakt van een beschermingsprogramma, niet heeft aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daartoe voert hij aan dat sprake is van vergelijkbare zaken, omdat daarin eveneens sprake is van vervolging door derden.
2.6.1. Het betoog van de vreemdeling gaat eraan voorbij dat zijn zaak met de door hem genoemde zaken gemeen heeft dat in geschil was of de betrokken vreemdeling zich voldoende inspanningen heeft getroost om bescherming van de autoriteiten te verkrijgen. Wat betreft de geleverde inspanningen verschilt de zaak van de vreemdeling evenwel van de zaken waarop hij doelt. Uit die zaken kan daarom niet worden afgeleid dat het beleid inzake vreemdelingen die afkomstig zijn uit Colombia is gewijzigd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de door de vreemdeling genoemde zaken niet kunnen afdoen aan het eerdere besluit van 7 november 2005.
De grief faalt.
2.7. Nu in hetgeen verder is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), is er voor rechterlijke toetsing van het besluit van 2 februari 2009 geen plaats.
De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2010
210.
Verzonden: 2 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser