ECLI:NL:RBDHA:2017:9828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/532700 / KG ZA 17-625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbestedingsprocedure en ongeldig verklaarde inschrijving in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de Combinatie, bestaande uit DYNNIQ NEDERLAND B.V. en ENGIE INFRA & MOBILITY B.V., tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat (RWS). De Combinatie vordert dat RWS de aanbestedingsprocedure staakt en de opdracht opnieuw aanbesteedt, omdat hun inschrijving ongeldig is verklaard. De achtergrond van het geschil ligt in een aanbestedingsprocedure voor het vervangen van ICT-systemen in de Verkeerscentrale Velsen, waarbij de Combinatie en Heijmans inschrijvingen hebben ingediend. RWS heeft de inschrijving van de Combinatie ongeldig verklaard omdat het inschrijvingsbiljet ontbrak, ondanks dat RWS aanvankelijk de mogelijkheid bood om dit alsnog in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de inschrijving van de Combinatie inderdaad ongeldig is, omdat het ontbreken van het inschrijvingsbiljet op straffe van uitsluiting diende te worden verstrekt. De rechter concludeert dat er geen strijd is met het transparantiebeginsel, omdat de beoordeling van de inschrijvingen is uitgevoerd op basis van de oorspronkelijk ingediende documenten. De vorderingen van de Combinatie worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/532700 / KG ZA 17-625
Vonnis in kort geding van 20 juli 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DYNNIQ NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENGIE INFRA & MOBILITY B.V.,
statutair gevestigd te Dordrecht,
eisers,
advocaten mr. W.J.W. Engelhart en mr. A.C.M. Kusters te Utrecht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, meer specifiek Rijkswaterstaat en meest specifiek Rijkswaterstaat Centrale Informatievoorziening),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Remmé te Utrecht,
waarin is tussengekomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEIJMANS INFRA B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
advocaten mr. J.F. van Nouhuys en mr. C.R.V. Lagendijk te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Combinatie’, gedaagde als ‘RWS’ en de tussenkomende partij als ‘Heijmans’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2017, met producties;
- de incidentele conclusie tot primair tussenkomst en subsidiair voeging, met producties;
- de op 5 juli 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot tussenkomst/voeging

2.1.
Heijmans heeft primair gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen de Combinatie en RWS. Ter zitting hebben de Combinatie en RWS verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. Heijmans is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
RWS heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure overeenkomstig het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016) georganiseerd voor het vervangen van ICT-systemen in de Verkeerscentrale Velsen in het regiogebied West Nederland Noord (VCBWN) (hierna: ‘de Opdracht’).
3.2.
Het verloop van de aanbestedingsprocedure, de eisen waaraan de (inhoud van de) inschrijving dient te voldoen, de gunningscriteria en de beoordelingsprocedure zijn door RWS beschreven in het Inschrijvings- en beoordelingsdocument van 12 december 2016 (hierna: ‘het I&B-document’).
3.2.1.
Blijkens het I&B-document dienden inschrijvingen op 20 maart 2017 vóór 14.00 uur digitaal via TenderNed te worden ingediend.
3.2.2.
In § 2.3.1 van het I&B-document valt te lezen dat de inschrijving dient plaats te vinden op het als bijlage D bij het I&B-document gevoegde inschrijvingsbiljet (hierna: ‘Bijlage D’).
3.2.3. § 2.3.2
van het I&B-Document schrijft – voor zover thans van belang – voor dat bij de inschrijving dienen te worden verstrekt de als bijlage J bij het I&B-document gevoegde ‘Format Concept staat van ontleding van de inschrijfsom’ (hierna: ‘Bijlage J’) en de als bijlage K bij het I&B-document gevoegde ‘Format Staat van prijzen per eenheid’ (hierna: ‘Bijlage K’).
3.2.4.
Blijkens § 4.1 van het I&B-document is het gunningscriterium de ‘Economisch Meest Voordelige Inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding’ (EMVI-BKPV).
3.2.5.
In § 4.2 van het I&B-document is ten aanzien van de beoordelingsprocedure onder meer het volgende bepaald:
“Bij de beoordeling welke inschrijver de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan worden de criteria gehanteerd als vermeld in bijlage C bij dit inschrijvings- en beoordelingsdocument. De uitwerking van deze criteria is weergegeven in de ‘Tabel EMVI-criteria’ in die bijlage C.
In het in die bijlage C opgenomen ‘Rekenblad EMVI’ staat per subcriterium de maximaal toe te kennen kwaliteitswaarde vermeld. Het berekeningsresultaat van het rekenblad is de ‘Fictieve inschrijvingssom’. Deze wordt verkregen door de inschrijvingssom te vermeerderen met het totaalbedrag van de Staat van prijzen per eenheid en te verminderen met de ‘Totale kwaliteitswaarde’. De inschrijving die op grond van dit rekenblad de laagste fictieve inschrijvingssom heeft, is de economisch meest voordelige inschrijving.”
3.3.
RWS heeft op 9 maart 2017 een Nota van Inlichtingen verstrekt. Vraag 22 behelst een vraag over het aantal objecten dat dient te worden getest. Volgens de vraagsteller is het genoemde aantal van acht objecten niet juist en dient dit negen te zijn. RWS heeft deze vraag als volgt beantwoord:
“Dit is correct, in bijlage J behoort het testen van 9 objecten te staan.”
3.4.
De Combinatie en Heijmans hebben tijdig een inschrijving via TenderNed ingediend.
3.5.
Op 21 maart 2017 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de heer [A] (hierna: ‘ [A] ’), commercieel manager Mobility bij Dynniq Nederland B.V., de vennootschap die namens de Combinatie als penvoerder fungeert, en de heer [B] , senior adviseur inkoop bij RWS en lid van de aanbestedingscommissie (hierna: ‘ [B] ’). [B] heeft hierbij aan [A] medegedeeld dat Bijlage D bij de inschrijving van de Combinatie ontbrak.
3.5.1.
[A] heeft bij e-mail van 21 maart 2017, verzonden om 13.40 uur, Bijlage D aan [B] gestuurd.
3.6.
Bij e-mail van 21 maart 2017, verzonden om 13.56 uur, heeft [B] onder meer als volgt aan [A] bericht:
“We zijn bezig met de beoordeling van alle offertes.
Na controle is gebleken dat door RWS abusievelijk een verkeerde bijlage K “Format Staat van prijzen per eenheid” is geplaatst op TenderNed.
Bijgaand stuur ik u de aangepaste versie van de Bijlage K. In deze nieuwe versie is sprake van een wijziging van het aantal in te zetten specifieke functies en tevens een wijziging van de indicatieve hoeveelheid.
Wij verzoeken u deze aangepaste Bijlage K opnieuw in te vullen en digitaal ondertekend, conform paragraaf 2.4.1 van het I&B document, in te dienen.
(…)
Tevens is bij controle van uw offerte gebleken dat u geen bijlage D “Inschrijvingsbiljet” heeft aangeleverd.
U krijgt van ons de mogelijkheid om deze ontbrekende bijlage binnen 2 werkdagen alsnog in te leveren.
(…)
Voor de goede orde wijs ik u erop dat het niet op tijd indienen van gevraagde documenten kan leiden tot eventuele uitsluiting van deze aanbesteding.”
3.7.
Bij op 21 maart 2017 om 14.05 uur verzonden e-mail heeft [B] op verzoek van [A] bevestigd dat Bijlage D in goede orde is ontvangen.
3.8.
Bij e-mail van 21 maart 2017, verzonden om 16.07 uur, heeft [B] onder meer als volgt aan [A] bericht:
“Helaas is na verdere controle van de prijs gebleken dat in de door jullie aangeboden Bijlage J “Concept Staat van Ontleding van de Inschrijvingssom” een onduidelijkheid staat. In de Nota van Inlichtingen is bij vraag 22 destijds de vraag gesteld of het om 8 of 9 objecten gaat die geïmplementeerd en getest moeten worden. Het antwoord op deze vraag was dat er inderdaad sprake was van een 9-tal objecten. (…) Door RWS is er in dit geval geen aangepaste Bijlage J verstuurd omdat ervan uitgegaan werd dat betreffend antwoord in de NvI duidelijk was.
Kunt u bevestigen dat de aanbieding die door uw bedrijf is gedaan betrekking heeft op de door ons aangegeven 9 objecten?
Voor de goede orde stuur ik u hierbij een aangepaste Bijlage J. U dient de nieuwe aangepaste Bijlage J “Concept Staat van ontleding van de inschrijfsom” digitaal ondertekend, conform paragraaf 2.4.1 van het I&B document, in te dienen. Reden is dat het hier een prijs document betreft die alleen door een leverancier ingediend kan worden.”
3.9.
Bij op 22 maart 2017 om 10.51 uur verzonden e-mail heeft [A] de aangepaste Bijlagen J en K aan [B] gestuurd. [B] heeft de ontvangst van deze bijlagen bij e-mail van 22 maart 2017, verzonden om 11.02 uur, bevestigd.
3.10.
Op 23 maart 2017 is de aanbestedingscommissie van RWS overgegaan tot het openen van de inschrijvingen. Blijkens het ter gelegenheid hiervan opgemaakte ‘Proces-verbaal van opening’ hebben uitsluitend de Combinatie en Heijmans een inschrijving ingediend. Uit dit proces-verbaal volgt daarnaast dat bij de inschrijving van Heijmans geen aanmeldingsdocumenten ontbreken. Ten aanzien van de inschrijving van de Combinatie vermeldt het proces-verbaal op dit punt aldus:
“Bijlage D (herstel)”.
3.11.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft RWS aan de Combinatie bericht dat hij voornemens is de Opdracht aan Heijmans te gunnen. RWS heeft deze voorlopige gunningsbeslissing onder meer als volgt gemotiveerd:
“U komt niet in aanmerking voor gunning van de opdracht om de volgende redenen:
Uw inschrijving is ongeldig, omdat bij het verstrijken van de initiële datum voor indienen van de inschrijvingen, bij uw inschrijving het inschrijvingsbiljet ontbrak zoals vermeld in artikel 2.25.6 van het ARW 2016, alsmede paragraaf 2.3.1 van het Inschrijvings- en beoordelingsdocument welke voor deze opdracht op 12 december is gepubliceerd op Tenderned.
Hoewel vanuit Rijkswaterstaat aan u in eerste instantie de mogelijkheid is geboden om het ontbrekende inschrijvingsbiljet alsnog in te dienen, acht ik de formele gronden tegen het achteraf alsnog indienen van het inschrijvingsbiljet zwaarwegender.
Rijkswaterstaat dient zich op grond van het transparantie- en gelijkheidsbeginsel strikt te houden aan de algemeen geldende, aanbestedingsregelgeving, namelijk dat het inschrijvingsbiljet bij de inschrijving gevoegd dient te zijn op straffe van ongeldigheid.
Uw inschrijving is na de in eerste instantie geboden mogelijkheid tot herstel wel beoordeeld. Dat had, gezien voornoemd besluit en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, achteraf gezien niet gehoeven. Ik hecht eraan u toch de scores te geven op uw inschrijving. (…)
3.11.1.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de inschrijvingen heeft RWS de aanvankelijk door de Combinatie en Heijmans ingediende Bijlage K betrokken. De inschrijving van de Combinatie zou, indien deze door RWS als geldig was aangemerkt, blijkens de toegekende scores als de EMVI-BPKV uit de bus zijn gekomen.

4.Het geschil

4.1.
De Combinatie vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. RWS te gebieden de onderhavige aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en alle inschrijvers van deze beslissing op de hoogte te brengen;
II. RWS te verbieden de Opdracht definitief aan Heijmans te gunnen;
III. RWS te gebieden om, indien hij de Opdracht nog wenst te gunnen, deze opnieuw aan te besteden;
subsidiair:
I. RWS te verbieden de Opdracht definitief aan Heijmans te gunnen;
II. RWS te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing van 3 mei 2017 in te trekken en de inschrijving van de Combinatie alsnog geldig te verklaren;
III. RWS te gebieden om, indien hij de Opdracht nog wenst te gunnen, een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing uit te vaardigen waarin de Opdracht wordt gegund aan de Combinatie;
zowel primair als subsidiair op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RWS in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voert de Combinatie – samengevat – het volgende aan. Primair stelt de Combinatie dat een heraanbesteding dient te volgen, nu RWS de vooraf bekendgemaakte spelregels niet heeft gevolgd dan wel na het indienen van de inschrijvingen heeft gewijzigd. Daarnaast is volgens de Combinatie met het wijzigen van Bijlage J en Bijlage K de uitvraag gewijzigd, hetgeen aanbestedingsrechtelijk niet is toegestaan. Daarbij wijst de Combinatie erop dat de wijzigingen in Bijlage K leiden tot een verschil van € 500.000,-- ten opzichte van de oorspronkelijke Bijlage K, hetgeen neerkomt op 10% van de fictieve inschrijvingssom. De Combinatie stelt dat zij met andere tarieven zou hebben geoffreerd indien zij reeds ten tijde van het indienen van haar inschrijving van de aangepaste Bijlage K op de hoogte zou zijn geweest. De omstandigheid dat de aangepaste Bijlage K uiteindelijk niet in de beoordeling is betrokken, maakt volgens de Combinatie het voorgaande niet anders, nu kennelijk de beoordeelde documenten niet langer overeenstemmen met de wensen van RWS. Door de inschrijvers niet in te lichten over het niet in de beoordeling betrekken van de aangepaste Bijlage K, is naar de mening van de Combinatie de aanbestedingsprocedure niet transparant verlopen en voldoet deze niet aan de fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht. Nu ook Heijmans een aangepaste Bijlage K heeft ingediend, dient de oorspronkelijk door haar ingediende Bijlage K als ingetrokken dan wel als niet meer bestaand te worden beschouwd. Daarmee is volgens de Combinatie de oorspronkelijke inschrijving van Heijmans ingetrokken dan wel komen te vervallen en is sprake van een situatie dat er geen geldige inschrijvingen meer zijn, reden waarom een heraanbesteding dient te volgen.
4.2.1.
Voor het geval geen grond voor heraanbesteding bestaat, verzoekt de Combinatie haar inschrijving geldig te verklaren. Daarbij wijst de Combinatie erop dat Bijlage D geen informatie bevat die niet eveneens volgt uit de andere tijdig ingediende documenten. Daarmee is volgens haar sprake van een gebrek dat zich leent voor eenvoudig herstel. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar de mening van de Combinatie geen sprake, nu zij vanwege het feit dat de inschrijving inhoudelijk niet is gewijzigd, op geen enkele manier voordeel heeft gehad van het later toezenden van Bijlage D en Heijmans aldus niet is benadeeld. De Combinatie beroept zich voorts op uitspraken van deze rechtbank van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:11209) en 19 oktober 2009 (ECLI:NL:RBDHA: 2009:BK0583), waarin is geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel respectievelijk het zorgvuldigheidsbeginsel in bepaalde gevallen dient te prevaleren boven het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Combinatie heeft RWS met zijn verzoek om toezending van Bijlage D het vertrouwen gewekt dat het inschrijvingsbiljet alsnog mocht worden toegezonden en dat haar inschrijving vervolgens inhoudelijk zou worden beoordeeld en voor gunning in aanmerking zou komen. De Combinatie wijst er in dit verband op dat a) het verzoek om het alsnog toezenden van Bijlage D is gedaan door een zeer ervaren senior inkoopadviseur van RWS ( [B] ) met kennis van het aanbestedingsrecht en b) [B] te kennen heeft gegeven dat er overleg binnen RWS heeft plaatsgevonden waarna is besloten om de inschrijving van de Combinatie geldig te verklaren. Als gevolg hiervan heeft RWS volgens de Combinatie in elk geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [B] dan wel de aanbestedingscommissie gewekt.
4.3.
RWS en Heijmans voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Heijmans vordert – na vermindering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Combinatie in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen, met veroordeling van de Combinatie in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Heijmans daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt en derhalve bij afwijzing van de vorderingen van de Combinatie, nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van de Combinatie en RWS met betrekking tot de vorderingen van Heijmans hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Aan de orde is in de eerste plaats de primaire vordering van de Combinatie, die strekt tot het staken van de huidige aanbestedingsprocedure en tot het bevelen van een heraanbesteding. Deze vordering is er in de kern op gebaseerd dat RWS, door na het sluiten van de inschrijving de uitvraag te wijzigen, de aanbestedingsrechtelijke beginselen, meer in het bijzonder het transparantiebeginsel, heeft geschonden. Als gevolg van deze handelswijze is volgens de Combinatie ook de inschrijving van Heijmans ongeldig geworden en kan, voor zover RWS daartoe nog wenst over te gaan, de Opdracht bij gebreke van een geldige inschrijving eerst na heraanbesteding worden gegund.
5.2.
Met RWS en Heijmans is de voorzieningenrechter van oordeel dat van de door de Combinatie gestelde strijd met het transparantiebeginsel geen sprake is, nu de uitkomst van de onderhavige aanbestedingsprocedure het resultaat is van een beoordeling van de inschrijvingen, zoals deze bij het sluiten van de inschrijving zijn ontvangen.
5.2.1.
Met betrekking tot Bijlage J overweegt de voorzieningenrechter dat RWS de inschrijvers inderdaad heeft verzocht om een aan hen voorgelegde aangepaste Bijlage J te ondertekenen en in te dienen. Daarmee is echter – zoals de Combinatie lijkt te betogen – van een ontoelaatbare wijziging van de uitvraag ná het sluiten van de inschrijving geen sprake. Vast staat immers dat Bijlage J uitsluitend is gewijzigd voor wat betreft het aantal objecten. In de oorspronkelijke versie stond vermeld dat de aanbieding betrekking heeft op het testen en implementeren van acht objecten, terwijl in de aangepaste versie het aantal van negen objecten is vermeld. Dit betreft echter een wijziging die reeds vóór het sluiten van de inschrijving heeft plaatsgevonden en waarvan de potentiële inschrijvers uitdrukkelijk op de hoogte zijn gebracht. Zoals de Combinatie en RWS terecht opmerken, is met de beantwoording van vraag 22 in de Nota van Inlichtingen immers reeds uitdrukkelijk door RWS kenbaar gemaakt dat sprake is van negen objecten in plaats van de in de oorspronkelijke versie van Bijlage J genoemde acht objecten. Het vervolgens onder die omstandigheden door RWS na indiening van de inschrijvingen vragen van een bevestiging van de inschrijvers dat hun inschrijvingen daadwerkelijk betrekking hebben op negen objecten is dan ook niet strijdig met enig aanbestedingsrechtelijk beginsel.
5.2.2.
Betoogd zou wellicht kunnen worden dat het door RWS na het sluiten van de inschrijving aan de inschrijvers ter ondertekening voorleggen en bij de beoordeling van de inschrijvingen betrekken van een aangepaste Bijlage K kwalificeert als een ontoelaatbare wijziging van de uitvraag. De vraag of hiervan daadwerkelijk sprake is, behoeft in deze procedure echter niet te worden beantwoord. Niet ter discussie staat immers dat RWS de beoordeling van de inschrijvingen heeft uitgevoerd aan de hand van de oorspronkelijk ingediende inschrijvingen, meer in het bijzonder aan de hand van de oorspronkelijke versie van Bijlage K. Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat, voor zover RWS op enig moment het voornemen heeft gehad om zijn uitvraag ná sluiting van de inschrijving te wijzigen, hij hierop vóór de beoordeling van de inschrijvingen is teruggekomen. Dit stond hem in aanbestedingsrechtelijke zin vrij. Anders dan de Combinatie betoogt, waren op dat moment de oorspronkelijke inschrijvingen, meer in het bijzonder de oorspronkelijke versie van Bijlage K niet ingetrokken noch komen te vervallen. Bij voormelde stand van zaken is van de door de Combinatie gestelde schending van aanbestedingsrechtelijke beginselen geen sprake en bestaat geen grond voor heraanbesteding. De primaire vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
5.3.
Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan de subsidiaire vordering van de Combinatie, die is gestoeld op de stelling dat RWS haar inschrijving ten onrechte ongeldig heeft verklaard. Volgens de Combinatie heeft RWS door het bieden van een mogelijkheid tot het alsnog indienen van het inschrijvingsbiljet het vertrouwen gewekt dat haar inschrijving geldig was en voor inhoudelijke beoordeling en gunning in aanmerking zou komen. Deze vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin toewijsbaar.
5.3.1.
Uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van inschrijvingen moet uitgaan van de inschrijvingen zoals deze bij het sluiten van de inschrijving zijn ontvangen. De beginselen van gelijke behandeling en transparantie verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste rechtspraak (HvJ EU 29 maart 2012, nr. C-599/10, SAG) kan daar slechts een uitzondering op worden gemaakt indien een inschrijving klaarblijkelijk eenvoudige precisering behoeft of om kennelijke materiële fouten recht te zetten, mits de wijziging/aanvulling er niet toe leidt dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is echter uitgesloten ingeval van een ontbrekend stuk (of ontbrekende informatie) dat (die) op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt (HvJ EU 10 oktober 2012, nr. C-336/12, Manova).
5.3.2.
Laatstgenoemde situatie doet zich in dit geval voor. Zowel in het I&B-document (§ 2.3.1) als in het op de onderhavige aanbesteding van toepassing verklaarde ARW 2016 (artikel 2.25.2) is voorgeschreven dat een inschrijving dient te zijn voorzien van een ondertekend inschrijvingsbiljet. Ingevolge artikel 2.25.6 is een inschrijving slechts geldig indien het inschrijvingsbiljet en alle gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de inschrijving uiterlijk op het tijdstip voor de ontvangst van de inschrijvingen zijn ingediend. Nu niet ter discussie staat dat De Combinatie haar inschrijving niet van een inschrijvingsbiljet heeft voorzien, is haar inschrijving ongeldig en is herstel van dit met uitsluiting gesanctioneerde gebrek niet aan de orde. Hoewel RWS deze herstelmogelijkheid aanvankelijk wel aan de Combinatie heeft geboden, is zij hiervan aldus in het licht van het voorgaande op goede gronden teruggekomen. Het in dit verband door de Combinatie gedane beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Uit vaste jurisprudentie volgt immers dat het gelijkheidsbeginsel in de regel prevaleert boven het vertrouwensbeginsel. Het beroep van de Combinatie op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:11209), waarin vanwege zeer bijzondere zaaksspecifieke omstandigheden op voormelde regel een uitzondering is aanvaard, kan haar niet baten, nu – zoals RWS terecht heeft opgemerkt – in de onderhavige procedure sprake is van een niet-vergelijkbaar feitencomplex. De Combinatie heeft ten slotte nog de stelling betrokken dat in dit geval het zorgvuldigheidsbeginsel dient te prevaleren boven het gelijkheidsbeginsel. Ook in dit betoog kan de Combinatie niet worden gevolgd. Niet gebleken is immers dat zich in de onderhavige aanbestedingsprocedure onregelmatigheden hebben voorgedaan, die de door de Combinatie voorgestane gevolgtrekking kunnen dragen.
5.4.
Uit al het voorgaande volgt dat de vordering van de Combinatie in zijn geheel dient te worden afgewezen. De Combinatie zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel RWS als Heijmans. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt de Combinatie in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van RWS en Heijmans telkens begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
6.3.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat - bij gebreke daarvan - daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
mw