Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep tegen de maatregel van 21 december 2016:
geldt tevens als weigering van toegangin het eerste lid dan wel de herleving hiervan. [onderstreping toegevoegd]
wordt daarbij onmiddellijk de toegang tot Nederland geweigerdop grond van artikel 14 van de Schengengrenscode. [onderstreping toegevoegd]
Daarmee voldoet dat besluit in zoverre aan de voorwaarden genoemd in artikel 13, tweede lid, van de Schengengrenscode, aangezien de afwijzing van het asielverzoek ook de afwijzing van het verzoek om toegang behelst. [onderstreping toegevoegd]
naastde asielbeschikking, is de rechtbank van oordeel dat dit tot onnodig formalisme zou leiden, hetgeen de Afdeling met haar voornoemde uitspraken van 3 juni 2016 en 14 oktober 2016 juist (mede) heeft beoogd in te perken.
Artikel 5.1b, eerste lid, Vb bepaalt dat aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb slechts is voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde (zware gronden) en vierde lid (lichte gronden) van artikel 5.1b Vb zich voordoen.
Voorts volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2016 dat bij de fouillering van eiser niets is aangetroffen. Voorts is eiser er blijkens het proces-verbaal van bevindingen op gewezen dat het voornemen bestond aan hem de toegang tot Nederland te weigeren omdat onder andere sprake was van het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. Eiser is vervolgens gevraagd naar zijn mening hieromtrent. Eiser heeft hierop geantwoord: ‘Ik begrijp het maar ik wil niet terug’. Nu door eiser niet is weersproken dat hij over onvoldoende middelen beschikte en voorts bij de fouillering van eiser niets is aangetroffen volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het feit dat eiser over onvoldoende middelen van bestaan beschikt feitelijke grondslag in het dossier mist.
Daarnaast is het ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AS4405) aan eiser om aan te tonen dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en niet aan verweerder om het tegendeel te bewijzen. Eisers stelling dat in het dossier geen feitelijke grondslag is te vinden voor de grond dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats is door hem niet nader door middel van een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van de zich in het dossier bevindende informatie op goede gronden op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde de bewaring van eiser vordert. Deze gronden kunnen de maatregel dragen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.