ECLI:NL:RBDHA:2017:9297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
17 / 8808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag document op basis van Vreemdelingenwet 2000 en beoordeling van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een document op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, een Ghanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een document dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, ten behoeve van verblijf bij haar partner. De aanvraag was eerder afgewezen op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiseres voerde aan dat er nieuwe feiten waren, waaronder haar huwelijk met de referent, en dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet als bewijs voor een oprechte relatie konden dienen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank stelde vast dat de gestelde drie jaar durende samenleving als een nieuw feit kon worden aangemerkt, wat verweerder niet had erkend. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en ondeugdelijk was gemotiveerd. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/8808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft eiseres de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 17/3171).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2017. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.E. Haynd.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1965 , bezit de Ghanese nationaliteit. Zij verblijft als vreemdeling in Nederland.
2. Op 7 februari 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt ten behoeve van verblijf bij haar partner [naam partner] (verder: referent). Bij besluit van 26 november 2014 is deze aanvraag afgewezen, omdat verweerder van mening is dat eiseres en referent een schijnrelatie hebben. Het ingediende bezwaar is bij besluit van 1 april 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 september 2015 (AWB 15/8724) is het ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 oktober 2015 is het ingestelde hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kennelijk ongegrond verklaard.
3. Op 31 oktober 2016 heeft eiseres onderhavige aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 ingediend voor verblijf bij [naam partner] . Eiseres heeft bij haar aanvraag onder andere de volgende documenten overgelegd:
- een Ghanese paspoort van eiseres geldig tot 22 maart 2020;
- een Belgische identiteitskaart van referent, geldig tot 12 augustus 2018;
- een huwelijksakte waaruit blijkt dat eiseres en referent op [huwelijksdatum] zijn getrouwd te Venray;
- een werkgeversverklaring van referent waaruit blijkt dat hij werkzaam is bij [naam hotel] Hotel, getekend op 15 december 2015;
- salarisspecificaties van referent over de maanden juli 2015 tot en met december 2015 en vanaf maart 2016 tot en met oktober 2016;
- een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van referent bij [naam hotel] Hotel van 12 juni 2016;
- een brief van de politie Limburg-Noord aan referent van 5 juni 2014;
- een brief van de gemeente Venray van 19 januari 2015.
Voorts zijn er door eiseres nog verschillende andere stukken overgelegd die dateren van voor de vorige aanvraag van 7 februari 2014.
In de bezwaarprocedure heeft eiseres onder andere nog de volgende documenten overgelegd:
- een bruikleenovereenkomst van eiseres en referent bij [naam bedrijf] .;
- een verklaring van de huidige verhuurder aan de [adres] te [plaats] ;
- een uittreksel uit de sms correspondentie tussen eiseres en referent;
- een verklaring van [naam pastor] , de pastor van de Holy Ghost Revival Chapel;
- een aantal verklaringen van vrienden en bekenden van eiseres en referent;
- verschillende foto’s van eiseres en referent.
4. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, heeft afgewezen. Daartoe heeft zij –kort samengevat–aangevoerd dat zij en referent op [huwelijksdatum] in het huwelijk zijn getreden. Dat is een nieuw feit, opgekomen na het vorige besluit. Door het sluiten van een huwelijk is bovendien een ander toetsingskader van toepassing is. Naar aanleiding van de huwelijksvoltrekking en de inschrijving daarvan in de registers van de burgerlijke stand ligt het op de weg van verweerder ligt om op zorgvuldige wijze te onderzoeken of eiseres aan de desbetreffende voorwaarden voor verblijf bij referent voldoet. Dat is niet gebeurd. Dat het aan verweerder is om aan te tonen dat sprake is van een schijnrelatie – en niet andersom – volgt bovendien uit de Richtsnoeren terzake de Verblijfsrichtlijn. Verder wijst eiseres er op dat in het Handboek van de Europese commissie van 26 september 2014 situaties zijn beschreven op grond waarvan geconstateerd zou kunnen worden dat sprake is van een schijnrelatie. Deze situatie doen zich hier niet voor. Tot slot is eiseres van mening dat zij door middel van de overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat sprake is van een oprechte relatie en dat de hoorplicht is geschonden.
5. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Van nieuwe feiten en omstandigheden is niet gebleken, aldus verweerder. De vaststelling dat er tussen eiseres en referent een schijnrelatie bestaat wordt niet teniet gedaan door een huwelijk.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
8. Het bestreden besluit is van gelijke strekking als het eerdere besluit van 26 november 2016, dat inmiddels onherroepelijk is geworden. In deze situatie geldt volgens de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) niet langer het 'ne bis-beoordelingskader' dat inhoudt dat de vreemdeling door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan bereiken dat de bestuursrechter dat besluit toetst als een eerste afwijzend besluit. De bestuursrechter dient thans elk besluit op een opvolgende asielaanvraag - waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd - overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen. Gelet op rechtsoverweging 4.9 van voormelde uitspraak van de Afdeling geldt het vorenstaande eveneens voor andere zaken dan asielzaken, waarin het voorliggende besluit is gebaseerd op de Vw 2000.
Nu verweerder de aanvraag heeft afgewezen omdat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank de juiste toepassing hiervan dienen te toetsen.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt voorts dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is desalniettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Verwezen wordt naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3594). Het is aan de vreemdeling om dergelijke nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren.
10. Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van nova heeft eiseres onder andere aangevoerd dat zij en referent in het huwelijk zijn getreden en ten tijde van de hernieuwde aanvraag inmiddels drie jaar samenwonen.
11. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde huwelijksakte blijkt dat eiseres en referent op [huwelijksdatum] zijn getrouwd. Deze datum ligt weliswaar ná de datum van het eerste primaire besluit, maar vóór de eerste beslissing op bezwaar.
Bovendien had eiseres in haar eerste aanvraag al verwezen naar het op handen zijnde huwelijk. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het huwelijk in de onderhavige zaak op goede gronden niet als novum heeft aangemerkt, te meer omdat eiseres in de vorige procedure het huwelijk zowel in beroep als in hoger beroep had kunnen opvoeren. Dat zij dit heeft nagelaten kan verweerder niet worden tegengeworpen.
12. De rechtbank is echter van oordeel dat de gestelde inmiddels drie jaar durende samenleving wel als een novum kan worden aangemerkt. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet valt uit te sluiten dat - ook indien in rechte vaststaat dat partijen een schijnrelatie zijn aangegaan - nadien alsnog een oprechte relatie tussen hen kan ontstaan. Zie onder meer de uitspraak van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755). Dit brengt met zich dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze beroepsgrond is derhalve gegrond. In het kader van de finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank voorts nog als volgt.
13. Door eiseres wordt in beginsel terecht gesteld dat voor gehuwden een ander formeel toetsingskader geldt dan voor ongehuwde partners. Dit laat echter onverlet dat ook voor gehuwden geldt dat verweerder mag toetsen of sprake is van een schijnhuwelijk – en daarmee tevens een schijnrelatie.
14. Dit brengt de rechtbank bij de vraag of het aan verweerder is om aan te tonen dat sprake is van een schijnhuwelijk, of dat het aan eiseres is om aan te tonen dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk/relatie, het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk/die relatie bepalend is. Uit de considerans en artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004) volgt dat lidstaten maatregelen mogen treffen om misbruik en fraude, met name schijnhuwelijken, tegen te gaan. Uit artikel 4.2 van de richtsnoeren ten aanzien van de Verblijfsrichtlijn blijkt dat de bewijslast ten aanzien van dit misbruik ligt bij de autoriteiten van de lidstaten. Zij moeten een overtuigend dossier kunnen samenstellen en moeten daarbij de in de richtsnoeren genoemde materiële waarborgen in acht nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het primair op de weg van verweerder ligt om aan te tonen dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiseres en referent. Verweerder mag hierbij uiteraard in het nadeel van eiseres betrekken dat in de eerdere procedure in rechte is komen vast te staan dat toentertijd sprake was van een schijnrelatie die enkel en alleen is aangegaan om eiseres een verblijfsrecht hier te lande te verschaffen. Dit laat echter onverlet dat verweerder nu opnieuw dient te onderzoeken of dit nog steeds het geval is. Verweerder heeft in dit kader tevens ten onrechte nagelaten eiseres en referent opnieuw te horen. Ook deze beroepsgronden zijn derhalve gegrond.
15. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de stukken die eiseres in de onderhavige procedure heeft overgelegd, onvoldoende zijn om aan te tonen dat zij en referent een oprechte relatie hebben.
15.1.
De rechtbank overweegt in dit kader dat uit onderdeel B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de IND aanneemt dat er een duurzame relatie bestaat tussen een EU burger en diens ongehuwde partner indien zij gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen. Uit onderdeel B10/2.4 van de Vc 2000 volgt dat (voor zover hier van belang) als bewijs hiervoor kan dienen een bewijs van inschrijving in de BRP en huurcontracten.
Gelet hierop valt niet zonder nadere motivering van verweerder in te zien waarom de door eiseres overgelegde bruikleenovereenkomst en verklaring van de huidige verhuurder niet als bewijs voor de samenwoning van gehuwden en de duurzaamheid van hun relatie zou kunnen dienen.
15.2.
Voorts merkt de rechtbank op dat uit artikel 4.2 van de richtsnoeren ten aanzien van de Verblijfsrichtlijn volgt dat van schijnhuwelijken in de zin van de Verblijfsrichtlijn sprake is indien het huwelijk is aangegaan met als enige doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, terwijl hier anders geen aanspraak op gemaakt zou kunnen worden. Een huwelijk kan niet als een schijnhuwelijk worden beschouwd louter omdat het een immigratievoordeel of enig ander voordeel oplevert. De kwaliteit van de relatie is irrelevant voor de toepassing van artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen over het huwelijk niet zouden kunnen dienen als bewijs dat géén sprake is van een schijnhuwelijk. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij enerzijds waarde hecht aan de vraag of het huwelijk oprecht is, terwijl hij anderzijds verklaringen van kennissen van eiseres hieromtrent afdoet als niet objectief, nu naar het oordeel van de rechtbank slechts (goede) kennissen – die dus per definitie niet objectief zijn – iets over de oprechtheid van het huwelijk kunnen verklaren.
16. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12, eerste lid van, de Awb.
17. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Evenmin wordt ruimte gezien voor het toepassen van een bestuurlijke lus. De rechtbank zal het bestreden besluit derhalve vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven derhalve geen bespreking meer.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.485,= (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,= en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,= aan eiseres te
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 augustus 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.