Het betoog van eiseres dat verweerder geen verschoonbare reden heeft aangevoerd voor het feit dat tussen 4 januari 2011 en 31 mei 2013 geen ROG is gehouden en dat het ROG van 31 mei 2013 derhalve het karakter van een startgesprek (in de zin van het weer opstarten van regelmatig te houden ROG`s) had moeten hebben, slaagt.
De enkele omstandigheid dat de voormalig leidinggevende [persoon D] , zo volgt uit zijn op het verzoek om informatie opgestelde brief van 28 mei 2013, problemen verwachtte bij het houden van een ROG met eiseres is onvoldoende reden om van het houden van een ROG af te zien, nu de regelgeving voorschrijft dat jaarlijks een ROG dient plaats te vinden. De verwachting van [persoon D] dat een te houden ROG contraproductief zou werken is evenmin voldoende reden om van een ROG af te zien, omdat het houden van een ROG nu eenmaal het gekozen - en in regelgeving vastgelegde - middel is om het functioneren te beoordelen en eventuele problemen, waaronder problemen in houding en gedrag als die zo worden ervaren, te benoemen en daarover afspraken te maken. Het achterwege laten van ROG’s heeft voor eiseres het nadelige gevolg gehad dat zij in de betreffende periode niet formeel is gewezen op tekortkomingen in houding en gedrag, dat daarover geen afspraken zijn gemaakt en dat zij eventuele tekortkomingen niet heeft kunnen verbeteren. Hieruit volgt dat het ROG van 31 mei 2013 het karakter van een startgesprek had moeten hebben.
De rechtbank neemt, naast het feit dat ROG’s zijn uitgebleven, het volgende in aanmerking. Een beoordeling over het academisch jaar 2011/2012 ontbrak, [persoon A] was werkzaam gedurende twee dagen per week en de communicatie tussen hem en eiseres liet zeer te wensen over (zie ook de hierna volgende overwegingen in de ontslagzaak). De periode (november 2012 tot en met mei 2013) waarin [persoon A] zelf het functioneren van eiseres heeft kunnen waarnemen is dan ook te kort geweest om tot een gedegen oordeel over het functioneren van eiseres te kunnen komen.
Daarbij komt dat bij de beoordeling ten onrechte de brief van [persoon D] van 28 mei 2013 is betrokken. [persoon D] was ten tijde van het opstellen van de brief al geruime tijd niet meer bij de UL werkzaam. In voornoemde brief heeft hij onder meer te kennen gegeven dat hij zijn vertrek als een welkome ontsnapping ervoer, omdat hij voorzag dat tussen hem en eiseres een onwerkbare verhouding zou blijven bestaan. Het was bekend dat tussen eiseres en [persoon D] een zekere mate van animositeit was ontstaan, waardoor van een geheel objectieve zienswijze geen sprake meer was. Het inwinnen van informatie bij [persoon D] is bovendien strijdig met het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat bij het aantreden van de nieuwe leidinggevende [persoon A] een frisse start uitgangspunt zou zijn. Anders dan verweerder aanvoert dwingt, in de omstandigheden van het geval, het bepaalde in artikel
5, tweede lid, van de Regeling ROG UL niet tot het inwinnen van informatie van [persoon D] . Weliswaar is, ingevolge die bepaling het inwinnen van informatie bij derden verplicht in het geval waarin de leidinggevende geen zicht heeft op (een deel van) het functioneren, maar dit betekent niet dat de derde, bij wie de informatie moest worden ingewonnen, [persoon D] diende te zijn. Eiseres heeft in dit verband terecht aangevoerd dat niet helder is waarom, om een volledig beeld te krijgen, geen informatie is ingewonnen van anderen, bijvoorbeeld over de periode na het terugtreden van [persoon D] en voor het daadwerkelijk aantreden van [persoon A] . Bovendien had er voor gekozen kunnen worden eiseres over een kortere periode te beoordelen.
Tot slot is de rechtbank in dit verband van oordeel dat het ROG te kort na het stevige gesprek, dat op 26 april 2013 plaatsvond, is gehouden. Eiseres heeft onvoldoende gelegenheid gehad haar houding en gedrag, waarop de waarschuwing zag, te verbeteren alvorens tot vaststelling van de beoordeling is overgegaan.
De rechtbank is dus van oordeel dat de beoordeling naar wijze van totstandkoming geen stand kan houden.