Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de weigering eiser een verblijfsvergunning te verlenen, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. Tj. Gerbranda en mr. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan of na de dag van
plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE – wettelijk kader
Voorschrift Vreemdelingen 2000
1. Bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet geldt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:
a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; (…)
en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.
2. Bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Wet. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C2/3.4
[…]
De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw (…);
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
Ad a.
Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.
Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.
Ad b.
Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.
Ad c.
De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.
De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.
De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.
[…].
Paragraaf C7/13.5.2
Vlucht en vestigingsalternatief in Bagdad en Zuid-Irak.
De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad, kan vestigen.
De IND neemt aan dat, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:
- minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en
- vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in paragraaf C7/13.4.3 Vc.