ECLI:NL:RBDHA:2017:6629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse vreemdeling met betrekking tot geloofwaardigheid en groepsvervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling, geboren in Bagdad, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor internationale bescherming. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij als soenniet is ontvoerd en bedreigd door de sjiitische militie Asaib Ahl al-Haq (AAH) vanwege zijn werkzaamheden bij het Ministerie van Olie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de bedreigingen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat soennieten als groep in Bagdad systematisch worden vervolgd. De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling over de veiligheidssituatie in Bagdad en de risico's voor soennieten als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vreemdeling geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.