2.5.In de definitieve versie van de samenlevingsovereenkomst, die inhoudelijk gelijkluidend is aan het concept, is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“
A. DOEL
Artikel 1
(…)
De verschenen personen beschouwen deze regeling mede als voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen.
Zij komen overeen deze natuurlijke verbintenis hierbij om te zetten in een rechtens afdwingbare.
(…)
C. GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
(…)
2. De verschenen personen verplichten zich maandelijks naar evenredigheid van hun inkomen als bedoeld in het hierna onder ‘Inkomen’ bepaalde - zo nodig door schatting vast te stellen - bij te dragen aan de gemeenschappelijke rekening en/of kas, zodanig dat daar mede de kosten van de gewone gang van de huishouding kunnen worden bestreden.
1. In deze overeenkomst wordt onder inkomen verstaan:
het besteedbaar arbeidsinkomen, verkregen uit arbeid (daaronder mede begrepen winst uit onderneming en resultaat uit een werkzaamheid) en/of arbeidsinkomen vervangende uitkeringen, na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs voor de verwerving van het inkomen moeten worden gemaakt.
(…)
E. KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
Artikel 5
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen onder meer gerekend:
de kosten van het dagelijks levensonderhoud;
de water- en energiekosten betreffende de door de verschenen personen tezamen bewoonde woning;
de kosten van de aanschaf van inboedelgoederen en andere voor de gemeenschappelijke huishouding bestemde goederen, tenzij het goederen betreft die aan een van de verschenen personen in privé gaan toebehoren;
e huurtermijnen betreffende de door de verschenen personen tezamen bewoonde woning;
de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering;
de kosten van gezamenlijke vakanties;
de kosten van medische verzorging;
de kosten van alle gewone lasten en herstellingen, de zakelijke belastingen en de premie voor de opstalverzekering, verband houdende met een aan de verschenen personen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning of aan de verschenen personen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding.
(…)
3. Indien ter financiering van de door de verschenen personen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden gerekend.
(…)
4. Indien de in lid 3 bedoelde zaken, aangeschaft voor de gezamenlijke huishouding, gemeenschappelijk eigendom zijn van de verschenen personen, dienen de aflossingen door de verschenen personen te worden gedragen in de verhouding waarin zij tot die zaken zijn gerechtigd. Voorts dienen de met deze gemeenschappelijke zaken verband houdende kosten van buitengewone herstellingen, in deze verhouding te worden gedragen.
5. De verschenen persoon die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen aan de in de leden 3 en 4 bedoelde kosten en aflossingen dan zou voortvloeien uit zijn of haar draagplicht, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere verschenen persoon.
Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt met betrekking tot de in dit artikel bedoelde kosten één jaar nadat het kalenderjaar is verstreken waarin de desbetreffende vordering is ontstaan.
(…)
H. (ANDERE) GEMEENSCHAPPELIJKE GOEDEREN
Artikel 8
(…)
3. Indien de verschenen personen een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of gemeenschappelijke kas hebben op beider naam, komt het saldo op deze rekening en/of kas hen gezamenlijk toe, ieder voor de onverdeelde helft.
(…)
J. WONING IN EIGENDOM
Artikel 10
(…)
6. Indien de door de verschenen personen gezamenlijk te bewonen woning aan één van de verschenen personen in eigendom toebehoort, komt de contante waarde van het spaardeel van de levensverzekering die is toe te rekenen aan de tijdens de samenwoning van de verschenen personen opgebouwde waarde aan ieder van hen toe, voor het breukdeel dat correspondeert met het deel waarin in die periode ieder heeft bijgedragen in de premies van het spaardeel van de levensverzekering, tenzij zij schriftelijk iets anders overeenkomen.
(…)
L. EINDE OVEREENKOMST
Artikel 12
1. Deze overeenkomst eindigt:
door een notarieel vastgelegde overeenkomst tot ontbinding;
door een opzegging door een van de verschenen personen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging dient schriftelijk aan de wederpartij te geschieden. (…)
(…)
N. VERREKENING VAN GESPAARDE INKOMSTEN
Artikel 14
1. De verschenen personen verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen overblijft van hun inkomen in de zin van het bepaalde in het hiervoor vermelde artikel ‘Inkomen’, na aftrek van hetgeen daarvoor is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, onderling te verrekenen in die zin, dat de verschenen persoon wiens resterende inkomen groter is dan dat van de andere verschenen persoon vijftig procent (50%) van het verschil tussen beide resterende inkomens aan de andere verschenen persoon uitkeert.
(…)
4. Het onderhavige periodiek verrekenbeding zal nimmer kunnen worden omgezet in een finaal verrekenbeding. Ook het resultaat van de niet nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit dit periodiek verrekenbeding zal nimmer als een finaal verrekenbeding kunnen worden geïnterpreteerd.
(…)
6. Het recht tot het vorderen van de verrekening vervalt indien deze niet heeft plaatsgehad of schriftelijk is gevorderd binnen één jaren na het einde van deze overeenkomst.
(…)
P. ALIMENTATIE
Artikel 16
Indien de overeenkomst eindigt door een van de oorzaken in het hiervoor onder ‘Einde overeenkomst’ in lid 1 onder a, b of e bepaalde, komen de verschenen personen als volgt overeen:
1. De verschenen personen komen overeen dat zij elkaar ook na het einde van deze overeenkomst zullen onderhouden, in die zin dat degene die niet voldoende inkomsten tot levensonderhoud heeft, noch in redelijkheid kan verwerven, deze persoon hierna ook te noemen: alimentatiegerechtigde, van de andere verschenen persoon, deze andere persoon hierna ook te noemen: alimentatieplichtige, een uitkering tot levensonderhoud kan verlangen, op voorwaarde dat de draagkracht van de alimentatieplichtige dit toelaat. Voor de vaststelling van de omvang van het bedrag, hierna te noemen: alimentatiebedrag, dat de alimentatieplichtige aan de alimentatiegerechtigde maandelijks verschuldigd zal zijn, zal aansluiting worden gezocht bij het Rapport alimentatienormen (Tremarapport) alsmede bij de wettelijke alimentatieregeling inhoudende dat bij de bepaling van het alimentatiebedrag enerzijds rekening wordt gehouden met de behoeften van de alimentatiegerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de alimentatieplichtige.
(…)
3. De alimentatieplichtige zal het maandelijks verschuldigde alimentatiebedrag telkens bij vooruitbetaling betalen en in beginsel gedurende een periode welke gelijk is aan de duur van de samenleving tussen de verschenen personen, met een maximum van twaalf jaar.”