2.2.In de notariële samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“DOEL
Artikel 1.
1. Met deze overeenkomst willen partijen onder meer regels vaststellen voor:
a. de kosten van de gemeenschappelijke huishouding;
b. de gemeenschappelijke goederen;
c. de gemeenschappelijke woning;
d. de pensioentoekenning.
2.
Partijen beschouwen deze regeling mede als de voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen, welke verplichting voor zover nodig hierbij door ieder van hen uitdrukkelijk wordt aangenomen.
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Iedere partij heeft het recht de overeenkomst op te zeggen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
1. Tussen partijen zal geen algehele gemeenschap van goederen bestaan, onverminderd de mogelijkheid van gezamenlijke verkrijgingen als hierna omschreven.
2. Wanneer partijen van mening verschillen met betrekking tot de vraag aan wie van
hen een goed toebehoort en geen van beiden zijn rechten op dit goed kan bewijzen,
dan wordt dit goed geacht aan ieder der partijen voor de helft toe te behoren. Het bestuur over deze goederen komt aan de partijen gezamenlijk toe.
3. Kleding en sieraden alsmede goederen die behoren tot het beroep of bedrijf van een
van partijen worden geacht eigendom te zijn van de partij die deze goederen in gebruik heeft of tot wiens beroep of bedrijf die goederen behoren, zulks behoudens tegenbewijs.
SCHULDEN
Artikel 4.
Behoudens het hierna bepaalde worden de schulden van partijen gedragen door degene
die deze heeft doen ontstaan.
(…)
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
Artikel 6.
1. De kosten van de huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de eventuele kinderen die tot het gezin behoren, komen jaarlijks ten
laste van de eigen inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan.
Wanneer de kosten van de huishouding niet uit de inkomens van partijen kunnen worden voldaan komen zij jaarlijks ten laste van de vermogens van partijen, eveneens naar evenredigheid daarvan.
Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. a. Onder inkomen in dit artikel wordt verstaan hetgeen na betaling van
belastingen, premies van sociale verzekeringen, de gebruikelijke premies voor
pensioenvoorzieningen en de kosten die redelijkerwijs moeten worden gemaakt
voor de verwerving van het inkomen resteert van de inkomsten uit zowel tegenwoordige als vroegere arbeid alsmede inkomsten uit vermogen.
Wanneer één van partijen een onderneming uitoefent in de vorm van een eenmanszaak of als vennoot van een vennootschap onder firma stellen partijen in onderling overleg vast welk deel van de in de onderneming behaalde winst voor de toepassing van dit artikel als inkomen kan worden aangemerkt.
Hetzelfde geldt wanneer één van partijen zijn onderneming of beroep uitoefent
in de vorm van een rechtspersoon en hij in overwegende mate kan bepalen dat de
daarin behaalde winst hem direct of indirect ten goede komt.
b. Premies voor een ouderdomspensioen en uitgaven gedaan voor de verkrijging van daarmee gelijk te stellen voorzieningen worden niet in mindering gebracht op het inkomen en alleen als kosten van de huishouding beschouwd als de waarde van het pensioen en de daarmee gelijk te stellen voorzieningen op grond van dit samenlevingscontract aan beide partijen ten goede komt.
c. Tot de kosten van de huishouding behoren niet premies en koopsommen verschuldigd krachtens een overeenkomst van overlijdensrisicoverzekering, daaronder begrepen het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering.
De begunstigde partij dient tevens verzekeringnemer te zijn en wordt in ieder geval geacht dat te zijn, zodat de premies en koopsommen alleen te zijnen laste komen.
c. De partij die in enig jaar meer aan de kosten van de huishouding heeft
bijgedragen dan hij op grond van het hiervoor sub a. bepaalde verschuldigd is heeft voor dat meerdere recht op vergoeding van de andere partij. Het recht op vergoeding vervalt wanneer de vergoeding niet binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar is betaald of schriftelijk is gevorderd.
VERGOEDINGEN
Artikel 7.
Voor zover in dit samenlevingscontract niet anders is bepaald heeft een partij recht op vergoeding van de andere partij van bedragen of waarden die aan zijn vermogen ten behoeve van die andere partij zijn onttrokken.
De hoogte van dit vergoedingsrecht wordt bepaald door het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking.
Wanneer één van partijen wegens inkomen en/of vermogen van de andere partij belasting verschuldigd is heeft hij ter zake daarvan recht op een redelijke vergoeding van de andere partij.
Geniet één van partijen belastingvoordelen die redelijkerwijs aan de andere partij moeten worden toegerekend, dan heeft de laatste ter zake daarvan recht op een redelijke vergoeding van de ander.
Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, behoudens de eisen van redelijkheid en billijkheid.
(…)
JAARLIJKSE VERREKENING OVERGESPAARDE INKOMSTEN
Artikel 9.
1. Partijen zijn verplicht om jaarlijks hetgeen van hun inkomen resteert na voldoening
van de over hun inkomen en/of vermogen verschuldigde belasting en de kosten van de huishouding samen te voegen en bij helfte te verdelen. De premies en koopsommen als bedoeld in artikel 6 lid 2 sub c worden voor de verdeling niet in mindering gebracht op het inkomen.
2. De in het vorige lid bedoelde verdeling vindt plaats doordat de partij die de
beschikking heeft over meer dan de helft van het gezamenlijke bedrag als bedoeld in lid 1 dat meerdere aan de andere partij uitkeert.
3. De uitkering moet worden gedaan in geld binnen een jaar na afloop van elk kalenderjaar.
4. In geen geval kan meer dan verdeling van het nominaal bespaarde bedrag worden gevorderd.
5. De verplichting tot verrekening als bedoeld in lid 1 eindigt in geval van faillissement van een partij, bij diens aanvraag tot schuldsanering alsmede wanneer partijen besluiten de samenwoning duurzaam te beëindigen.
GEZAMENLIJKE BANK-EN/OF GIROREKENING
Artikel 10.
Een op naam van beide partijen gestelde bank- en/of girorekening is mede-eigendom van partijen.
Partijen zijn in het saldo van een op naam van beide partijen gestelde bank- en/of girorekening ieder voor de helft gerechtigd:
- indien het saldo is opgebouwd uit inkomen of vermogen, dat op grond van artikel 6,
ter voldoening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding op deze rekening is gestort, dan wel;
- voor zover dit saldo is opgebouwd uit inkomen dat tijdens de samenwoning is gestort.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 11.
1. Indien partijen gezamenlijk wonen in een door én van hen gehuurde woning, is de
huurder verplicht de verhuurder te vragen ermee in te stemmen, dat de ander medehuurder wordt, op de wijze als bedoeld in artikel 1623h lid 1 Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.
2. a. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning in
onverdeeldheid wordt verkregen en de tegenprestatie voor meer dan het
breukdeel dat correspondeert met het deel waarvoor hij of zij gerechtigd is in het goed uit het vermogen van deze partij afkomstig is, ontstaat voor het meerdere een vordering op de andere partij, welke vordering eerst opeisbaar is bij vervreemding van de woning of zoveel eerder als de samenleving wordt beëindigd.
De vordering zal geen rente dragen.
b. Indien ter financiering van de woning een (hypothecaire) geldlening wordt aangegaan, geldt het volgende:
1. Ongeacht de verhouding met derden-schuldeisers verdelen partijen de rentelasten en overige aftrekbare kosten van voormelde (hypothecaire) geldlening naar verhouding van hun onzuivere inkomens als bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, exclusief die aftrek.
2. Indien partijen een andere verdeling overeenkomen, zal degene die het meerdere in aftrek brengt, dat meerdere ook daadwerkelijk voor zijn rekening nemen en derhalve geen recht hebben op terugvordering van de wederpartij (afstand regresrecht).
ADMINISTRATIE/INLICHTINGEN
Artikel 12.
Partijen verplichten zich jegens elkaar tot het bijhouden van een eenvoudige administratie waaruit het verloop van beider privé-vermogen alsmede dat van de gezamenlijke rekening en/of kas blijkt.
Voorts verplichten partijen zich elkaar desgewenst inlichtingen te verschaffen over hun inkomen en de daaruit betaalde kosten en belastingen, alsmede alle verdere gegevens welke nodig mochten zijn voor een behoorlijke uitvoering van deze samenlevingsovereenkomst.
EINDE OVEREENKOMST
Artikel 13.
Deze overeenkomst eindigt:
1. door opzegging door één van partijen op het tijdstip waartegen de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste één maand in acht genomen moet worden.
Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris-bewaarder van deze akte;
2. door overlijden van één van de partijen;
3. door huwelijk of door het aangaan van het geregistreerd partnerschap;
4. indien, zonder dat een opzegging als sub 1 bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in
gezamenlijk overleg de samenwoning feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan
tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
EINDE DOOR OVERLIJDEN
Artikel 14.
(…)
EINDE DOOR OPZEGGING
Artikel 15.
1. Indien de overeenkomst eindigt door een van de oorzaken als bedoeld in artikel 13
lid 1 en 4 zijn partijen verplicht er aan mee te werken, dat iedere partij in het bezit wordt gesteld van de goederen die hij of zij heeft aangebracht, zoals hierna vermeld.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
3. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen,
bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg en bij verschil van mening daarover, voor registergoederen door drie deskundigen en voor alle overige goederen door een deskundige. Deze deskundigen zullen op eerste verzoek van de meest gerede partij worden benoemd door de kantonrechter, in wiens kanton de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen.
Bij de waardering van registergoederen zal moeten worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels, die gelden voor successie-aangiften, met dien verstande dat bij belastingschulden en latenties rekening wordt gehouden met de werkelijk verschuldigde belasting.
4. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, is deze uitkering direct opeisbaar, behoudens de eisen van de redelijkheid en de billijkheid.
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 16.
In het geval de overeenkomst anders dan door het overlijden van één der partijen eindigt, heeft iedere partij het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning, zonder deswege tot enige vergoeding verplicht te zijn. GESCHILLEN.
Artikel 17.
Alle geschillen welke tussen de partijen mochten opkomen betreffende de uitleg van de
bepalingen van deze overeenkomsten, zullen worden voorgelegd aan een onpartijdig persoon. Deze zal worden benoemd door partijen in onderling overleg en bij geschil door de kantonrechter, binnen wiens ressort de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen.
Partijen zijn verplicht zich te onderwerpen aan het oordeel van de genoemde onpartijdige persoon.
Zijn oordeel wordt beschouwd als een bindend advies.
AANWIJZING GERECHTIGDEN PARTNERPENSIOEN.
Artikel 18.
(…)
DUUR VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 19.
Voor de toepassing van deze artikelen geldt de samenleving te zijn aangevangen op de datum van ondertekening van deze akte.
AANBRENGSTEN EN MEDE-EIGENDOM VAN GOEDEREN
Artikel 20.
Voorts verklaarden de comparanten:
1. dat op de datum van ondertekening van deze overeenkomst ieders privé-vermogen
is samengesteld als aangegeven op een aan deze akte gehechte en door beide partijen gewaarmerkte staat;
2. dat, met inachtneming van het in artikel 3 sub 2 bepaalde, alle overige door hen op
de datum van ondertekening van deze akte bezeten goederen, voor zover het betreft
rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, aan hen in onverdeeldheid, ieder voor de helft toebehoren;
3. dat de sub 2 bedoelde goederen aan hen beiden zijn geleverd en – voor zover van toepassing – de tegenprestatie uit beider vermogen, ieder voor de helft, afkomstig is;
4. dat zij, behoudens hetgeen eventueel is vermeld op de sub 1 bedoelde staat, op de datum van ondertekening van deze akte van elkaar niets (meer) te vorderen hebben.
(…)”