ECLI:NL:RBNNE:2015:6340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
C/19/106595 / HA ZA 14-185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van een eenvoudige gemeenschap en vergoedingsrechten tussen niet-huwelijkse samenlevers met een notariële samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van een eenvoudige gemeenschap en vergoedingsrechten tussen twee niet-huwelijkse samenlevers, die een notariële samenlevingsovereenkomst hebben afgesloten. De partijen, die vanaf 1998 een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden tot 2010, hebben een aantal geschillen over de financiële afwikkeling van hun samenwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen een notariële samenlevingsovereenkomst hebben gesloten op 12 maart 2001, waarin afspraken zijn gemaakt over de vermogensrechtelijke gevolgen van hun relatie. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail besproken, inclusief de investeringen die beide partijen in de gemeenschappelijke woning hebben gedaan en de verplichtingen die voortvloeien uit de samenlevingsovereenkomst.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning aan de gedaagde moet worden toegedeeld, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen. Tevens is bepaald dat de eiseres recht heeft op een vergoeding van € 18.853,-- van de gedaagde, als gevolg van de investeringen die zij heeft gedaan in de woning. De rechtbank heeft ook de vorderingen van beide partijen ten aanzien van de inboedel en de onverschuldigde betalingen beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de inboedel vastgesteld en de vorderingen van de gedaagde om terugbetaling van onverschuldigde betalingen afgewezen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de vordering van de eiseres inzake het niet-uitgevoerde periodiek verrekenbeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/106595 / HA ZA 14-185
Vonnis van 1 juli 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.J.M. van Roosmalen te Emmen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.C.M. Kempers te Assen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 november 2014;
  • het formulier “verdelen en verrekenen” van de zijde van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 maart 2015;
  • de door [gedaagde] op 1 april 2015 overgelegde productie, houdende een taxatierapport;
  • de akte van [eiseres] van 6 mei 2015;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Partijen hebben samengewoond vanaf het jaar 1998. Uit de relatie zijn kinderen geboren. Partijen hebben afspraken gemaakt over de vermogensrechtelijke gevolgen van hun relatie en deze afspraken zijn vastgelegd in een notariële samenlevingsovereenkomst, verleden op
12 maart 2001. De samenleving is door partijen beëindigd op 1 juli 2010.
2.2.
In de notariële samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“DOEL
Artikel 1.
1. Met deze overeenkomst willen partijen onder meer regels vaststellen voor:
a. de kosten van de gemeenschappelijke huishouding;
b. de gemeenschappelijke goederen;
c. de gemeenschappelijke woning;
d. de pensioentoekenning.
2.
Partijen beschouwen deze regeling mede als de voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen, welke verplichting voor zover nodig hierbij door ieder van hen uitdrukkelijk wordt aangenomen.
DUUR
Artikel 2.
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Iedere partij heeft het recht de overeenkomst op te zeggen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
EIGEN VERMOGEN
Artikel 3.
1. Tussen partijen zal geen algehele gemeenschap van goederen bestaan, onverminderd de mogelijkheid van gezamenlijke verkrijgingen als hierna omschreven.
2. Wanneer partijen van mening verschillen met betrekking tot de vraag aan wie van
hen een goed toebehoort en geen van beiden zijn rechten op dit goed kan bewijzen,
dan wordt dit goed geacht aan ieder der partijen voor de helft toe te behoren. Het bestuur over deze goederen komt aan de partijen gezamenlijk toe.
3. Kleding en sieraden alsmede goederen die behoren tot het beroep of bedrijf van een
van partijen worden geacht eigendom te zijn van de partij die deze goederen in gebruik heeft of tot wiens beroep of bedrijf die goederen behoren, zulks behoudens tegenbewijs.
SCHULDEN
Artikel 4.
Behoudens het hierna bepaalde worden de schulden van partijen gedragen door degene
die deze heeft doen ontstaan.
(…)
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
Artikel 6.
1. De kosten van de huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de eventuele kinderen die tot het gezin behoren, komen jaarlijks ten
laste van de eigen inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan.
Wanneer de kosten van de huishouding niet uit de inkomens van partijen kunnen worden voldaan komen zij jaarlijks ten laste van de vermogens van partijen, eveneens naar evenredigheid daarvan.
Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. a. Onder inkomen in dit artikel wordt verstaan hetgeen na betaling van
belastingen, premies van sociale verzekeringen, de gebruikelijke premies voor
pensioenvoorzieningen en de kosten die redelijkerwijs moeten worden gemaakt
voor de verwerving van het inkomen resteert van de inkomsten uit zowel tegenwoordige als vroegere arbeid alsmede inkomsten uit vermogen.
Wanneer één van partijen een onderneming uitoefent in de vorm van een eenmanszaak of als vennoot van een vennootschap onder firma stellen partijen in onderling overleg vast welk deel van de in de onderneming behaalde winst voor de toepassing van dit artikel als inkomen kan worden aangemerkt.
Hetzelfde geldt wanneer één van partijen zijn onderneming of beroep uitoefent
in de vorm van een rechtspersoon en hij in overwegende mate kan bepalen dat de
daarin behaalde winst hem direct of indirect ten goede komt.
b. Premies voor een ouderdomspensioen en uitgaven gedaan voor de verkrijging van daarmee gelijk te stellen voorzieningen worden niet in mindering gebracht op het inkomen en alleen als kosten van de huishouding beschouwd als de waarde van het pensioen en de daarmee gelijk te stellen voorzieningen op grond van dit samenlevingscontract aan beide partijen ten goede komt.
c. Tot de kosten van de huishouding behoren niet premies en koopsommen verschuldigd krachtens een overeenkomst van overlijdensrisicoverzekering, daaronder begrepen het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering.
De begunstigde partij dient tevens verzekeringnemer te zijn en wordt in ieder geval geacht dat te zijn, zodat de premies en koopsommen alleen te zijnen laste komen.
c. De partij die in enig jaar meer aan de kosten van de huishouding heeft
bijgedragen dan hij op grond van het hiervoor sub a. bepaalde verschuldigd is heeft voor dat meerdere recht op vergoeding van de andere partij. Het recht op vergoeding vervalt wanneer de vergoeding niet binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar is betaald of schriftelijk is gevorderd.
VERGOEDINGEN
Artikel 7.
Voor zover in dit samenlevingscontract niet anders is bepaald heeft een partij recht op vergoeding van de andere partij van bedragen of waarden die aan zijn vermogen ten behoeve van die andere partij zijn onttrokken.
De hoogte van dit vergoedingsrecht wordt bepaald door het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking.
Wanneer één van partijen wegens inkomen en/of vermogen van de andere partij belasting verschuldigd is heeft hij ter zake daarvan recht op een redelijke vergoeding van de andere partij.
Geniet één van partijen belastingvoordelen die redelijkerwijs aan de andere partij moeten worden toegerekend, dan heeft de laatste ter zake daarvan recht op een redelijke vergoeding van de ander.
Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, behoudens de eisen van redelijkheid en billijkheid.
(…)
JAARLIJKSE VERREKENING OVERGESPAARDE INKOMSTEN
Artikel 9.
1. Partijen zijn verplicht om jaarlijks hetgeen van hun inkomen resteert na voldoening
van de over hun inkomen en/of vermogen verschuldigde belasting en de kosten van de huishouding samen te voegen en bij helfte te verdelen. De premies en koopsommen als bedoeld in artikel 6 lid 2 sub c worden voor de verdeling niet in mindering gebracht op het inkomen.
2. De in het vorige lid bedoelde verdeling vindt plaats doordat de partij die de
beschikking heeft over meer dan de helft van het gezamenlijke bedrag als bedoeld in lid 1 dat meerdere aan de andere partij uitkeert.
3. De uitkering moet worden gedaan in geld binnen een jaar na afloop van elk kalenderjaar.
4. In geen geval kan meer dan verdeling van het nominaal bespaarde bedrag worden gevorderd.
5. De verplichting tot verrekening als bedoeld in lid 1 eindigt in geval van faillissement van een partij, bij diens aanvraag tot schuldsanering alsmede wanneer partijen besluiten de samenwoning duurzaam te beëindigen.
GEZAMENLIJKE BANK-EN/OF GIROREKENING
Artikel 10.
Een op naam van beide partijen gestelde bank- en/of girorekening is mede-eigendom van partijen.
Partijen zijn in het saldo van een op naam van beide partijen gestelde bank- en/of girorekening ieder voor de helft gerechtigd:
- indien het saldo is opgebouwd uit inkomen of vermogen, dat op grond van artikel 6,
ter voldoening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding op deze rekening is gestort, dan wel;
- voor zover dit saldo is opgebouwd uit inkomen dat tijdens de samenwoning is gestort.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 11.
1. Indien partijen gezamenlijk wonen in een door én van hen gehuurde woning, is de
huurder verplicht de verhuurder te vragen ermee in te stemmen, dat de ander medehuurder wordt, op de wijze als bedoeld in artikel 1623h lid 1 Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.
2. a. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning in
onverdeeldheid wordt verkregen en de tegenprestatie voor meer dan het
breukdeel dat correspondeert met het deel waarvoor hij of zij gerechtigd is in het goed uit het vermogen van deze partij afkomstig is, ontstaat voor het meerdere een vordering op de andere partij, welke vordering eerst opeisbaar is bij vervreemding van de woning of zoveel eerder als de samenleving wordt beëindigd.
De vordering zal geen rente dragen.
b. Indien ter financiering van de woning een (hypothecaire) geldlening wordt aangegaan, geldt het volgende:
1. Ongeacht de verhouding met derden-schuldeisers verdelen partijen de rentelasten en overige aftrekbare kosten van voormelde (hypothecaire) geldlening naar verhouding van hun onzuivere inkomens als bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting 1964, exclusief die aftrek.
2. Indien partijen een andere verdeling overeenkomen, zal degene die het meerdere in aftrek brengt, dat meerdere ook daadwerkelijk voor zijn rekening nemen en derhalve geen recht hebben op terugvordering van de wederpartij (afstand regresrecht).
ADMINISTRATIE/INLICHTINGEN
Artikel 12.
Partijen verplichten zich jegens elkaar tot het bijhouden van een eenvoudige administratie waaruit het verloop van beider privé-vermogen alsmede dat van de gezamenlijke rekening en/of kas blijkt.
Voorts verplichten partijen zich elkaar desgewenst inlichtingen te verschaffen over hun inkomen en de daaruit betaalde kosten en belastingen, alsmede alle verdere gegevens welke nodig mochten zijn voor een behoorlijke uitvoering van deze samenlevingsovereenkomst.
EINDE OVEREENKOMST
Artikel 13.
Deze overeenkomst eindigt:
1. door opzegging door één van partijen op het tijdstip waartegen de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste één maand in acht genomen moet worden.
Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris-bewaarder van deze akte;
2. door overlijden van één van de partijen;
3. door huwelijk of door het aangaan van het geregistreerd partnerschap;
4. indien, zonder dat een opzegging als sub 1 bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in
gezamenlijk overleg de samenwoning feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan
tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.
EINDE DOOR OVERLIJDEN
Artikel 14.
(…)
EINDE DOOR OPZEGGING
Artikel 15.
1. Indien de overeenkomst eindigt door een van de oorzaken als bedoeld in artikel 13
lid 1 en 4 zijn partijen verplicht er aan mee te werken, dat iedere partij in het bezit wordt gesteld van de goederen die hij of zij heeft aangebracht, zoals hierna vermeld.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
3. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen,
bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg en bij verschil van mening daarover, voor registergoederen door drie deskundigen en voor alle overige goederen door een deskundige. Deze deskundigen zullen op eerste verzoek van de meest gerede partij worden benoemd door de kantonrechter, in wiens kanton de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen.
Bij de waardering van registergoederen zal moeten worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels, die gelden voor successie-aangiften, met dien verstande dat bij belastingschulden en latenties rekening wordt gehouden met de werkelijk verschuldigde belasting.
4. Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, is deze uitkering direct opeisbaar, behoudens de eisen van de redelijkheid en de billijkheid.
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 16.
In het geval de overeenkomst anders dan door het overlijden van één der partijen eindigt, heeft iedere partij het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning, zonder deswege tot enige vergoeding verplicht te zijn. GESCHILLEN.
Artikel 17.
Alle geschillen welke tussen de partijen mochten opkomen betreffende de uitleg van de
bepalingen van deze overeenkomsten, zullen worden voorgelegd aan een onpartijdig persoon. Deze zal worden benoemd door partijen in onderling overleg en bij geschil door de kantonrechter, binnen wiens ressort de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen.
Partijen zijn verplicht zich te onderwerpen aan het oordeel van de genoemde onpartijdige persoon.
Zijn oordeel wordt beschouwd als een bindend advies.
AANWIJZING GERECHTIGDEN PARTNERPENSIOEN.
Artikel 18.
(…)
DUUR VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 19.
Voor de toepassing van deze artikelen geldt de samenleving te zijn aangevangen op de datum van ondertekening van deze akte.
AANBRENGSTEN EN MEDE-EIGENDOM VAN GOEDEREN
Artikel 20.
Voorts verklaarden de comparanten:
1. dat op de datum van ondertekening van deze overeenkomst ieders privé-vermogen
is samengesteld als aangegeven op een aan deze akte gehechte en door beide partijen gewaarmerkte staat;
2. dat, met inachtneming van het in artikel 3 sub 2 bepaalde, alle overige door hen op
de datum van ondertekening van deze akte bezeten goederen, voor zover het betreft
rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, aan hen in onverdeeldheid, ieder voor de helft toebehoren;
3. dat de sub 2 bedoelde goederen aan hen beiden zijn geleverd en – voor zover van toepassing – de tegenprestatie uit beider vermogen, ieder voor de helft, afkomstig is;
4. dat zij, behoudens hetgeen eventueel is vermeld op de sub 1 bedoelde staat, op de datum van ondertekening van deze akte van elkaar niets (meer) te vorderen hebben.
(…)”
2.3.
Behoudens goederen op naam wordt in de staat van aanbrengsten, waarnaar de samenlevingsovereenkomst verwijst, slechts genoemd dat [gedaagde] een groene DAF, bouwjaar 1973, aanbrengt.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Aan eiseres te voldoen een bedrag van € 54.441,45 ter zake de toescheiding van de voormalig echtelijke woning aan gedaagde en eiseres te vrijwaren ter zake de hypothecaire geldlening die op de woning rust;
Als voorschot op de verrekening die tussen partijen dient plaats te vinden aan eiseres te voldoen een bedrag van € 27.724,11 alsmede een bedrag van € 99.646,50;
Aan eiseres te voldoen in verband met haar onderbedeling ter zake de inboedel een bedrag van € 15.000.--;
Binnen een maand na het in deze te wijzen vonnis een deugdelijk overzicht te verstrekken van het vermogen van de man op de peildatum 1 oktober 2010 op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat de man na betekening van het vonnis in gebreke blijft;
Gedaagde in de kosten te veroordelen.
3.2.
[gedaagde] voert in conventie verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , althans tot afwijzing van haar vordering. [gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van het periodiek verrekenbeding
[eiseres] te veroordelen om binnen één maand na het te wijzen vonnis jaaroverzichten van alle bankrekeningen die op haar naam gesteld zijn te verstrekken over de periode waarover verrekend dient te worden op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag of dagdeel dat [eiseres] na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
Met betrekking tot de door [gedaagde] aan [eiseres] verrichte betalingen:
Primair:
- Voor recht te verklaren dat [eiseres] uit hoofde van de financiële eindafwikkeling van de samenleving een voorschot ad € 34.615,10 van [gedaagde] heeft ontvangen;
Subsidiair:
- [eiseres] te veroordelen om binnen één maand na het wijzen van het vonnis, althans binnen zodanige termijn als de rechtbank juist acht, € 34.615,10 op grond van onverschuldigd ontvangen betalingen aan [gedaagde] terug te betalen;
Ten aanzien van de inboedel:
Primair:
- Een verdeling te gelasten waarbij [gedaagde] en [eiseres] de inboedelgoederen die zij thans onder zich hebben behouden en daarbij te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] € 2.500,-- wegens overbedeling verschuldigd is;
Subsidiair:
- Een verdeling te gelasten waarbij [eiseres] de volledige inboedel ontvangt en daarbij te bepalen dat [eiseres] aan [gedaagde] € 15.000,- wegens overbedeling verschuldigd is, te voldoen binnen één maand na betekening van het vonnis;
Meer subsidiair:
- De verdeling vast te stellen van de inboedel met inachtneming van de stellingen van [gedaagde] ;
Ten aanzien van de woning:
Primair:
- Een verdeling te gelasten waarbij de woning gelegen te ( [postcode gedaagde] ) [woonplaats gedaagde] aan de [adres gedaagde] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening aan [gedaagde] worden toegescheiden en te bepalen dat [gedaagde] uit hoofde van overbedeling € 8.863,67 verschuldigd is aan [eiseres] ;
- [eiseres] te veroordelen om binnen één maand na het wijzen van het vonnis mee te
werken aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van de woning gelegen te ( [postcode gedaagde] )
[woonplaats gedaagde] aan de [adres gedaagde] aan [gedaagde] , met bepaling dat bij gebreke van medewerking van [eiseres] het te wijzen vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [eiseres] zal vervangen;
- Te bepalen dat [gedaagde] en [eiseres] de aan de woning gekoppelde overdrachtskosten ieder
voor de helft draagt;
Subsidiair:
- Partijen te veroordelen om de woning gelegen te ( [postcode gedaagde] ) [woonplaats gedaagde] aan de
[adres gedaagde] binnen één maand na het te wijzen vonnis via een makelaar te koop aan te bieden, waarbij ieder de helft van de kosten van de verkoop (waaronder de courtage van de makelaar) draagt;
Ten aanzien van de kosten:
- Met veroordeling van eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie in de kosten
van de procedure in conventie en reconventie, te vermeerderen met de nakosten als
bedoeld in artikel 274 lid 4 RV een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de
dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
[eiseres] voert in reconventie verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , althans tot afwijzing van zijn vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

De gemeenschappelijke woning

4.1.
Het eerste geschilpunt dat aan de rechtbank voorligt, betreft de gemeenschappelijke woning. Beide partijen hebben een vordering ingediend die strekt tot het gelasten van de wijze van verdeling hiervan, rekening houdende met de vergoedingsrechten die partijen hebben doordat zij privévermogen in de woning hebben geïnvesteerd.
[eiseres] stelt dat zij een bedrag van € 49.250,-- heeft geïnvesteerd uit privévermogen bij aankoop, door voldoening van dit bedrag aan de notaris. Dit wordt door [gedaagde] erkend. [eiseres] stelt voorts dat zij nog een bedrag heeft geïnvesteerd van € 9.434,--. Dit laatste wordt door [gedaagde] betwist.
[gedaagde] stelt dat hij een bedrag van € 55.564,-- heeft geïnvesteerd uit privévermogen bij aankoop, door voldoening van dit bedrag aan de notaris. Dit wordt door [eiseres] erkend.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de nota van afrekening van de notaris, die is overgelegd door [eiseres] als productie 4 van de dagvaarding, blijkt dat partijen bij de aankoop van de woning een bedrag van € 104.814,11 hebben geïnvesteerd. Afgerond is dit precies de optelsom van de bedragen van de over en weer erkende investeringen. Dat [eiseres] zoals zij stelt nog een bedrag zou hebben geïnvesteerd van € 9.434,-- is dus niet aannemelijk, nog daargelaten dat zij van die stelling geen bewijs heeft bijgebracht of aangeboden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat door [eiseres] in totaal € 49.250,-- en door [gedaagde] € 55.564,-- is geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning en verwerpt de stelling dat [eiseres] nog een bedrag van € 9.434,-- heeft geïnvesteerd.
4.3.
Beide partijen hebben recht op vergoeding van het bedrag dat vanuit hun beider privévermogens in de gemeenschappelijke woning is gevloeid. Deze vergoedingsrechten zijn nominaal op grond van analoge toepassing van artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan [gedaagde] kan worden toegedeeld, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen als een eigen schuld. De rechtbank zal met inachtneming hiervan beslissen.
4.5.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de waarde voor de woning in aanmerking dient te worden genomen. Volgens vaste rechtspraak wordt als peildatum voor de waardering in aanmerking genomen de waarde ten tijde van de verdeling. De rechtbank zal daarbij aansluiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de redelijkheid en billijkheid zouden meebrengen dat van genoemde peildatum dient te worden afgeweken.
4.6.
[gedaagde] heeft, zoals tussen partijen overeengekomen, de woning laten taxeren door R.A. Smit NVM-makelaar te Beilen. Het taxatierapport is vervolgens door [gedaagde] overgelegd in de procedure. Partijen hebben beiden schriftelijk verklaard geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het rapport. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de juistheid van de door de makelaar gegeven waardering. Uitgaande van de juistheid van de waardering en van de datum die zo dicht mogelijk bij het verdelingsmoment ligt als waarderingspeildatum, stelt de rechtbank aldus de waarde van de woning vast op € 260.000,--.
4.7.
Na aftrek van de hypothecaire schuld ten belope van € 215.980,-- en de vaststaande vergoedingsrechten, resteert een schuld van € 60.794,--. Partijen zijn hiervoor ieder voor de helft draagplichtig. Gesteld nog gebleken is immers dat uit de rechtsverhouding van partijen anders voortvloeit dan dat de aandelen van partijen gelijk zijn als bedoeld in artikel 3:166 lid 2 BW. Dat brengt mee, dat de vrouw de helft van genoemde schuld aan de man dient te voldoen bij overname van de woning en hypothecaire schuld door de man, derhalve een bedrag van € 30.397,--.
4.8.
Per saldo komt de vrouw toe het vergoedingsrecht minus het deel van de na aftrek van de vergoedingsrechten resterende negatieve waarde van de woning en de aan de woning verbonden hypothecaire schuld, zijnde € 49.250,-- -/- € 30.397,--, zijnde een bedrag van
€ 18.853,--. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
Verrekening van overgespaarde inkomsten
4.9.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze zij uitvoering dienen te geven aan het in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst neergelegde periodieke verrekenbeding. Niet in geschil is dat partijen aan genoemde periodiek verrekenbeding nimmer uitvoering hebben gegeven. Eveneens niet in geschil is dat de verrekenplicht is geëindigd op 1 juli 2010, toen partijen de samenwoning hebben beëindigd.
Volgens [eiseres] dient artikel 1:141 BW tussen partijen analoog te worden toegepast. [gedaagde] voert hiertegen verweer.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:141 BW is geschreven voor de situatie dat partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, houdende een periodiek verrekenbeding. Het artikel is een codificatie van de uitleg van verrekenbedingen die door de Hoge Raad daaraan in een reeks uitspraken is gegeven. De uitleg van de Hoge Raad is daarmee nog steeds van belang. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 19 januari 1996 (
NJ1996, 617) ten aanzien van een periodiek verrekenbeding overwogen: “Laten partijen tijdens het bestaan van het huwelijk verrekening van het overgespaarde achterwege, hetgeen (…) de praktijk zal zijn, en blijft het recht tot verrekening bestaan, dan brengt een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het beding mee dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard maar ongedeeld gebleven, in de verrekening wordt betrokken.”
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep van [eiseres] op analoge toepassing van artikel 1:141 BW. Een ongehuwd affectief samenleven is voor wat betreft het (huwelijks)vermogensrecht niet gelijk te stellen aan een huwelijk. Zo ontstaat ten eerste bij een huwelijk een algehele gemeenschap van goederen, tenzij daarvan bij huwelijkse voorwaarden wordt afgeweken. Tussen ongehuwde samenlevers gelden geen bijzondere wettelijke vermogensrechtelijke regels. Er geldt dus een geheel ander uitgangspunt. Ten tweede is het zo, dat de verjaring van de rechtsvordering tot nakoming van een periodiek verrekenbeding tussen echtgenoten wordt verlengd. Tussen ongehuwde samenlevers bestaat geen grond om verlenging van de verjaring aan te nemen. Door [eiseres] is op zichzelf ook erkend dat de vorderingen tot nakoming van het periodiek verrekenbeding voor zover het ziet op de jaren vóór 2009 zijn verjaard. Een analoge toepassing van artikel 1:141 BW en van de rechtsregel van de Hoge Raad zoals neergelegd in voornoemde uitspraak, staat daarmee op gespannen voet. Ten slotte hebben partijen in artikel 9 lid 4 van hun samenlevingsovereenkomst opgenomen dat in geen geval meer kan worden gevorderd dan verdeling van het nominaal bespaarde bedrag. Overeenkomstige toepassing van artikel 1:141 BW laat zich hiermee niet verenigen.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen partijen in rechte over en weer nog slechts periodieke verrekening vorderen van het overgespaarde in het jaar 2009 en het overgespaarde in de maanden januari 2010 tot en met juni 2010. Voor het overige zijn de ter zake het periodiek verrekenbeding opgekomen vorderingen – dit is niet in geschil – verjaard.
4.13.
[eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld met inachtneming van bovenstaande haar vordering nader te onderbouwen.
De inboedel
4.14.
Partijen zijn ter gelegenheid van de comparitie ten aanzien van de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelzaken het volgende overeengekomen. Ieder houdt de inboedelzaken die hij/zij thans onder zich heeft. [gedaagde] is overbedeeld en zal uit dien hoofde aan [eiseres] € 5.000,-- betalen.
4.15.
[eiseres] heeft haar vordering met betrekking tot de inboedel vervolgens ingetrokken, zodat de rechtbank te dien aanzien niet meer heeft te beslissen.
4.16.
De rechtbank zal de meer subsidiaire vordering van [gedaagde] met betrekking tot de inboedel toewijzen met inachtneming van de overeenkomst van partijen.
De door [gedaagde] aan [eiseres] gedane betalingen
4.17.
[gedaagde] stelt dat hij een bedrag van in totaal € 34.615,10 aan [eiseres] heeft betaald als voorschot op de financiële eindafrekening tussen partijen, althans onverschuldigd heeft betaald.
4.18.
[eiseres] bestrijdt niet dat [gedaagde] genoemd bedrag aan haar heeft voldaan. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] deze betalingen verricht als ondersteuning aan haar en aan de kinderen van partijen. Partijen hebben, aldus [eiseres] enige tijd nadat zij de samenwoning op 1 juli 2010 hadden beëindigd, de relatie hervat, zonder overigens opnieuw te gaan samenwonen. Volgens [eiseres] zijn de betalingen die [gedaagde] heeft gedaan, alle verricht in het tijdvak totdat partijen hebben besloten de relatie definitief te beëindigen.
4.19.
[gedaagde] heeft op zichzelf niet weersproken dat partijen in de periode 2011-2012 nog enige tijd een affectieve relatie hebben gehad. Volgens [gedaagde] heeft hij de betalingen aan [eiseres] in juli 2012 gestopt omdat hij, bij ontbreken van een opdracht, geen inkomen meer had. Volgens [gedaagde] was hij niet gehouden tot een bijdrage aan [eiseres] ten behoeve van de kinderen, omdat de zorgtaken bij helfte verdeeld waren. Verder stelt [gedaagde] dat hij niet gehouden was om bij te dragen in de kosten van de huishouding van [eiseres] , nu de samenwoning was geëindigd.
4.20.
[gedaagde] heeft een overzicht ingediend van de betalingen die hij heeft gedaan aan [eiseres] . Uit het overzicht blijkt dat er vanaf 16 juli 2010 tot 14 april 2012 maandelijks geld werd overgemaakt aan [eiseres] . Een enkele keer vond in die periode meer dan één betaling per maand plaats; een enkele keer werd een maandelijkse betaling overgeslagen. In het eerste deel van de genoemde periode bedroeg het maandelijks overgemaakte bedrag € 700,-- of € 750,--. Op 29 november 2010 vond een betaling plaats van € 1.000,--. Vanaf 14 december 2010 werd maandelijks een bedrag van € 1.700,-- overgemaakt. Op 9 december 2010 staat op het door [gedaagde] geproduceerde overzicht een betaling van € 365,10 onder vermelding van “webdesign cursus Loi”. Toen de periodieke betalingen waren beëindigd, heeft volgens het overzicht nog eenmaal een betaling plaatsgevonden op 26 juli 2012 ter zake van “Zomervakantie 2012”.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft zijn stelling dat sprake zou zijn van een voorschot op de financiële eindafrekening onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de betalingen zijn gedaan als ondersteuning aan [eiseres] en de kinderen. De rechtbank acht dat voldoende aannemelijk, gelet op de niet betwiste stelling van [eiseres] dat partijen in het tijdvak waarin de betalingen plaatsvonden een relatie hadden. Immers, bij het bestaan van een relatie is het niet ongebruikelijk dat partners elkaar, ook mede ten behoeve van de gezamenlijke kinderen, in financieel opzicht ondersteunen. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat partners elkaar meer betalen dan waartoe zij op grond van wet of (uitdrukkelijke) overeenkomst gehouden zijn. Verder is het zo, dat de betalingen maandelijks plaatsvonden, terwijl ook sprake is van betalingen die in omvang telkens, behoudens de wijziging eind 2010, gelijk waren. Dergelijke periodieke betalingen wijzen eerder in de richting van een tegemoetkoming in de kosten van [eiseres] en de kinderen dan in de richting van een financiële eindafrekening. Ook de omschrijvingen van [gedaagde] op het door hem overgelegde overzicht “webdesign cursus Loi” en “Zomervakantie 2012” impliceren dat de betaling zijn gedaan om te voorzien in kosten van [eiseres] en de kinderen. Indien de betalingen zouden zijn verricht als voorschot op de financiële eindafrekening, zijn de op het genoemde overzicht weergegeven omschrijvingen in het geheel niet relevant.
4.22.
In het oordeel van de rechtbank, dat de betalingen zijn verricht als ondersteuning aan [eiseres] en de kinderen, ligt besloten dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling. Mogelijk vindt [gedaagde] thans dat hij niet gehouden is geweest tot de gedane betalingen, maar de rechtbank is van oordeel dat – in het licht van de rechtsbetrekking van partijen, die een langdurige affectieve relatie hebben gehad en samen kinderen hebben gekregen en deze gezamenlijk hebben verzorgd en opgevoed – de betalingen de naleving betreffen van een dringende morele verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud (voor zowel [eiseres] zelf, als voor de kinderen), waartoe [gedaagde] op grond van de maatschappelijke opvattingen gehouden was.

5.De beslissing

De rechtbank in conventie en reconventie
stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van inboedel als volgt vast:
aan ieder worden de inboedelzaken toegedeeld die hij/zij thans onder zich heeft, waarbij [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 5.000,-- zal betalen, uit hoofde van overbedeling;
gelast de volgende wijze van verdeling van de woning en de aan de woning verbonden hypothecaire schuld:
de woning wordt aan [gedaagde] toegedeeld, onder de verplichting om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen als een eigen schuld en onder de verplichting aan [eiseres] een bedrag van € 18.853,-- te betalen;
wijst af de vordering van [gedaagde] om voor recht te verklaren dat [eiseres] uit hoofde van de financiële eindafwikkeling van de samenleving een voorschot ad € 34.615,10 van [gedaagde] heeft ontvangen;
wijst af de vordering van [gedaagde] om [eiseres] te veroordelen om een bedrag van € 34.615,10 op grond van onverschuldigd ontvangen betalingen aan [gedaagde] terug te betalen.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de zaak in conventie en reconventie voor het overige aan;
verwijst de zaak naar de
rolzitting van woensdag 12 augustus 2015voor akte uitlating aan de zijde van [eiseres] en stelt [eiseres] in de gelegenheid haar vordering ter zake van het niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding uit de notariële samenlevingsovereenkomst nader te onderbouwen met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.9 tot en met 4.13., waarna [gedaagde] de gelegenheid krijgt tot het nemen van een antwoordakte;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Kleefmann en in het openbaar uitgesproken op
1 juli 2015, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Smeenge, griffier. [1]

Voetnoten

1.type: J.J.S.