12. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat de door eiser gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig is, het volgende ten grondslag gelegd.
Hoewel eiser een doopverklaring heeft overgelegd, alsmede een aantal verklaringen van kerkelijke instanties en foto’s, kan hiermee geen uitsluitsel worden gegeven over de motieven voor en het proces van bekering, zodat daaraan niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan zou willen toekennen. Een vreemdeling dient met overtuigende verklaringen aannemelijk te maken dat een gestelde bekering het resultaat is van een bewuste weloverwogen keuze die het gevolg is van een diepgevoelde innerlijke overtuiging. Volgens verweerder is eiser daarin niet geslaagd.
Verweerder acht daarbij van belang dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij in Iran tot het christendom is bekeerd, terwijl hij in het aanmeldgehoor van 30 december 2015 heeft aangegeven dat hij de Islam belijdt en sjiiet is (pagina 4). De door eiser gegeven verklaring dat hij tijdens het aanmeldgehoor dacht dat gevraagd werd naar het geloof van zijn familie (pagina 9), maakt nog niet dat het in dat gehoor gegeven antwoord te rijmen is met wat eiser dacht dat hem werd gevraagd, nu eiser niet heeft verklaard dat zijn familie de islam belijdt en eiser geen correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft ingediend. Dat eiser niet direct bij melding een advocaat kreeg toegewezen en de verklaringen van eiser uit het aanmeldgehoor daarom pas bij de correcties en aanvullingen van 1 maart 2017 zijn gecorrigeerd maakt dat niet anders. De verklaringen uit dit aanmeldgehoor doen derhalve af aan de geloofwaardigheid van de gestelde bekering.
Verweerder heeft het voorts niet aannemelijk geacht dat eiser in een zeer korte tijd – na slechts vier gesprekken – een zodanige vertrouwensband met [oud-collega] heeft opgebouwd dat hij zich vrij voelde om zich tegenover hem negatief uit te laten over de islam. Daartoe acht verweerder van belang dat eiser heeft verklaard dat hij de eerste twee gesprekken geen zin had om met [oud-collega] te praten, omdat hij wist dat [oud-collega] een slechte reputatie had, dat hij bang was dat [oud-collega] spullen zou meenemen en dat hij [oud-collega] na de eerste twee gesprekken nog wantrouwde. Anderzijds valt ook niet in te zien dat [oud-collega] eiser slechts na vier gesprekken over het christendom heeft verteld en hem handgeschreven teksten en een halsketting met een kruis heeft gegeven, nu hij eiser niet goed kende en daarmee een groot risico nam.
Verweerder acht het voorts onaannemelijk dat eiser, die heeft verklaard dat hij een afkeer had van de islam, de profeet Mohammed en de sharia, na enkele gesprekken met [oud-collega] binnen een maand het christendom is gaan belijden. Omdat het ingrijpend moet zijn geweest voor eiser, die met de islam is opgegroeid, om zich van die religie af te wenden en zich te bekeren tot het christendom, mag verwacht worden dat aan die besluiten een
langdurig diepgaand innerlijk proces voorafgaat. Verweerder acht daarbij van belang dat een moslim uit het streng-islamitische Iran in het algemeen niet lichtvaardig een besluit zal nemen zich te bekeren tot het christendom.
Voorts heeft verweerder overwogen dat eiser ten aanzien van het proces van bekering in algemene bewoordingen heeft gesproken en niet is gebleken dat eiser een innerlijk proces heeft doorgemaakt voordat hij besloot zich te bekeren. Het is ongeloofwaardig dat eiser niet heeft nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die een bekering tot het christendom met zich mee kunnen brengen in een land als Iran waar afvalligheid bestraft wordt met de doodstraf, zoals eiser zelf stelt tijdens het nader gehoor (pagina 15). Ook is onduidelijk gebleven in welk opzicht eiser rust heeft gevonden door Jezus en waar dit precies uit blijkt. Ook geeft hij aan dat hij veranderd is en dat de kern van het christendom liefde is, maar waar dit uit blijkt wordt niet duidelijk, aldus verweerder. De verklaringen van eiser zijn hieromtrent oppervlakkig en niet direct te verbinden aan een bekering. Eisers antwoorden getuigen in dit opzicht niet van een oprechte en innerlijke bekering dan wel een diepgewortelde christelijke geloofsovertuiging.
Hoewel eiser heeft aangetoond dat hij een algemene basiskennis heeft over het christendom maakt dat de bekering op zichzelf niet geloofwaardig. Het zwaartepunt ligt op het proces dat eiser heeft doorgemaakt tot het moment van de bekering en de persoonlijke betekenis daarvan.
Eiser weet verder nauwelijks informatie te verstrekken over de geloofsstroming die hij aanhangt (Pinkstergemeente). Niet gebleken is van een weloverwogen keuze om zich aan te sluiten bij deze gemeenschap en dat eiser enig onderzoek heeft gedaan naar de verschillende stromingen binnen het christendom. Het had voor de hand gelegen dat eiser zich zou verdiepen in de verschillende stromingen alvorens een keuze te maken.