ECLI:NL:RBDHA:2017:16282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
NL17.13766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2017 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft eerder een asielaanvraag in Italië ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Italië slecht werd behandeld en dat hij geen bescherming kreeg, wat volgens hem een reden was om de aanvraag in Nederland opnieuw in te dienen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de verantwoordelijkheid van Italië in twijfel trokken. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd en geoordeeld dat de door eiser aangedragen informatie niet voldoende was om aan te nemen dat Italië niet in staat zou zijn om een eerlijke asielprocedure te bieden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Peijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13767, plaatsgevonden op 21 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Shikhsalo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Syrische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum].
2. Op 22 november 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 20 maart 2017 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Bij uitspraak van 6 april 2017 is het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 mei 2017 is deze uitspraak bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waarna eiser is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
3. Op 13 juni 2017 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Italië slecht werd behandeld. Hij kreeg geen opvang en hij moest op straat slapen. Vluchtelingen krijgen in Italië geen bescherming. Nederland ziet hij als een veilig land. Eiser heeft in Italië verklaard geen asiel te willen aanvragen. Hij moest documenten ondertekenen en daarna werd hij op straat gezet.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder verwijzing naar het eerdere besluit van 20 maart 2017. Nederland heeft Italië thans verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, zodat Italië per 18 augustus 2017 verantwoordelijk is voor behandeling van de asielaanvraag (gelet op artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening). Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat met de door eiser gestelde omstandigheden niet gebleken is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova). Italië blijft volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten. Niet gebleken is dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat en ook is niet gebleken dat eiser daarvan gebruik heeft gemaakt.
5. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgedaan met toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:14024). Eiser wijst er verder op dat het opvangsysteem in Italië overbelast is en dat het jaren kan duren voordat een in Italië ingediend asielverzoek definitief wordt verwerkt. Gewezen wordt op een bericht van het UNHCR van 3 juli 2017 en het Rapport van de Raad van Europa van 2 maart 2017. Voorts vreest eiser zonder inhoudelijke procedure te worden teruggestuurd naar Syrië. Eiser heeft immers een aanzegging gekregen om binnen zeven dagen Italië te verlaten. In dit verband verwijst eiser naar voornoemde uitspraak waarin is overwogen dat het uitreiken van een dergelijke aanzegging duidt op schending van het refoulementverbod. Er kan dan niet zonder meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Onder verwijzing naar de uitspraken van 18 juli 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:8116) en van 19 december 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:8310) ziet de rechtbank thans geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag niet heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb. De grond die daarop ziet faalt.
7. Het besluit van 20 maart 2017 waarin is geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor behandeling van eisers asielaanvraag, staat in rechte vast. Per 18 augustus 2017 is opnieuw een claimakkoord met Italië tot stand gekomen. De rechtsgeldigheid daarvan is niet betwist.
8. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar vaste jurisprudentie op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Italië thans nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De door eiser overgelegde stukken maken dat niet anders. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiser aangedragen informatie (van de UNHCR en Raad van Europa) geen wezenlijk ander beeld schetst dan de situatie die eerder door het EHRM en de Afdeling is beoordeeld. Het rapport van de Raad van Europa waarnaar eiser verwijst dateert bovendien van voor het eerdere afwijzende besluit, zodat niet valt in te zien waarom dat niet destijds in de procedure is ingebracht. Ook verder is niet gebleken van relevante gewijzigde omstandigheden die maken dat Italië niet verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek.
9. Uit de eigen verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Italië, waar eiser maar twaalf dagen heeft verbleven, blijkt evenmin dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor meerdere keren expliciet verklaard dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Italië omdat hij dit niet wilde. Hij wil in Nederland blijven. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat eiser geen eigen ervaringen heeft met de toegang tot en de kwaliteit van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië en met de Italiaanse asielprocedure.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de aanzegging om Italië binnen zeven dagen te verlaten betekent dat hij in Italië zonder inhoudelijke procedure zal worden terug gestuurd naar Syrië. De aanzegging om binnen zeven dagen Italië te verlaten houdt geen besluit in de asielprocedure in. Eiser zal in Italië alsnog een asielaanvraag kunnen doen om een inhoudelijke procedure te bewerkstelligen. Het mondeling uiten van een asielwens tegenover de Italiaanse autoriteiten is daartoe reeds voldoende. De enkele aanzegging om Italië te verlaten is daarom geen aanwijzing dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank verwijst hiervoor tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2857).
11. De verwijzing naar de onder 5 genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem in dit opzicht kan eiser niet baten, omdat de situatie van eiser verschilt van de situatie die aan de orde was in die uitspraak. Daarin was immers niet duidelijk of de betrokken vreemdeling in de gelegenheid was gesteld zijn asielwens te uiten, terwijl eiser duidelijk tegenover de Italiaanse autoriteiten heeft verklaard geen asiel aanvraag in te willen dienen.
12. Geconcludeerd wordt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.