5.4De beoordeling van de tenlastelegging
Verweten handelingen onder dagvaarding I, feiten 1 en 2: onderdelen A - F
Verdachte worden onder dagvaarding I, feit 1, onderdelen A - F diverse handelingen verweten die hij zou hebben gepleegd met het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden en/of te bevorderen (feit 1). Diezelfde handelingen leveren volgens de steller van de tenlastelegging ook een poging op om deel te nemen aan IS, Jabhat al Nusra of al-Qaeda, althans een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen (feit 2).
In de eerste plaats zou hij zich “het radicale extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd eigen hebben gemaakt” (onderdeel A). Vervolgens zou hij - kort gezegd - de wens hebben geuit naar Syrië te gaan en zich daar aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd (onderdeel B), de reis naar Turkije en/of de grens van Turkije met Syrië hebben gemaakt (onderdeel C), geprobeerd hebben de Turks-Syrische grens over te steken in de richting van Syrië (onderdeel D), notities en/of tekeningen betreffende de gewapende jihadstrijd hebben gemaakt en/of meegenomen en/of onder zich hebben gehad (onderdeel E) en met een persoon die zich in Syrië bevond contact hebben gehad over hoe in Syrië te komen en wat te doen wanneer de verdachte daar zou zijn aangekomen (onderdeel F).
De rechtbank zal de onderdelen A - F in de tenlastelegging lezen zoals deze logischerwijs zijn bedoeld, te weten in chronologische volgorde.
De steller van de tenlastelegging heeft, uitgaande van een chronologische volgorde in de onderdelen A-F, kennelijk bedoeld dat verdachte zich voor zijn vertrek naar Syrië en met het oogmerk om terroristische misdrijven te gaan plegen, is gaan verdiepen in het radicale extremistische gedachtegoed van de jihadstrijd en dit gedachtegoed zich met dat oogmerk eigen heeft gemaakt. Maar zo is het natuurlijk niet gegaan. Ervan uitgaande dat dit kan worden bewezen, heeft verdachte zich eerst dit radicaal extremistische gedachtegoed eigen gemaakt en vervolgens heeft het idee bij hem postgevat dat hij op grond van dit gedachtegoed verplicht was naar Syrië af te reizen om daar deel te nemen aan de gewapende jihadstrijd. Er kan dus niet bewezen worden dat het oogmerk van verdachte op het plegen van terrroristische misdrijven al aanwezig was op het moment dat hij zich het radicale extremistische gedachtegoed zou hebben eigengemaakt. Verdachte moet daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het voorgaande betekent overigens niet dat bedoeld gedachtegoed, indien het bestaan daarvan bij verdachte kan worden bewezen, geen enkele rol meer kan spelen bij de beoordeling van de (bewijsbaarheid) van de tenlastelegging. Bedoeld gedachtegoed kan dienen als inkleuring van de tenlastegelegde feitelijke handelingen en de rechtbank zal het in het hiernavolgende ook als zodanig hanteren.
Onder onderdeel B is verdachte tenlastegelegd dat hij de wens zou hebben geuit naar Syrië te gaan en zich daar aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd.
De vader van verdachte (hierna: de vader) heeft op 19 december 2014 ten overstaan van verbalisanten verklaard dat verdachte, de rechtbank begrijpt na september 2013, heeft gesproken over vechten in Syrië. Verdachte was van mening dat er gevochten moest worden tegen het regime van al-Assad en hij zou in Syrië als soldaat willen vechten tegen andere soldaten. Verdachte heeft tegen zijn vader gezegd dat hij tegen terroristische aanvallen was en niet tegen onschuldige burgers wilde vechten. Verdachte had, aldus zijn vader, ook legerkleding in zijn bezit, te weten een jas, broek en bivakmuts. Die kleding was een aantal maanden geleden ineens verdwenen. De vader had enige tijd geleden een gevechtsmes van verdachte afgepakt, alsook zijn paspoort. De vader vermoedde dat verdachte een nieuw paspoort had aangevraagd, omdat hij daarvoor een afhaalbericht had gevonden. De vader heeft ook verklaard dat verdachte had aangegeven achter IS te staan.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de vader. Deze verklaring is direct na de vermissing van zijn zoon afgelegd en bevat talloze details.
De raadsman heeft betoogd dat de kleding en het mes niet met de uitreis van verdachte in verband kunnen worden gebracht, gelet op het moment waarop deze zijn aangetroffen. Een verband als waar de raadsman op doelt, vereist de tenlastelegging echter niet. Niettemin passen de door de vader van verdachte bij verdachte aangetroffen goederen naar hun aard bij de wens van verdachte om zich in Syrië aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorts is verdachte tenlastegelegd dat hij (samen met een ander) de reis naar Turkije en/of de grens van Turkije en Syrië heeft gemaakt (onderdeel C) en geprobeerd heeft de Turks-Syrische grens over te steken in de richting van Syrië (onderdeel D).
In de periode van 14 februari 2014 tot en met 9 december 2014 heeft verdachte 75 keer telefonisch contact gehad met [medeverdachte] . Op 8 en 9 december 2014 straalden de telefoons van [medeverdachte] 33 keer de zendmast gelegen in de [adres] aan, zijnde een straat die zich op minder dan 200 meter van de woning van verdachte bevindt.
Verdachte werd op 11 december 2014 samen met [medeverdachte] gecontroleerd op het vliegveld van Düsseldorf, waarna zij samen met een vliegtuig naar Istanbul zijn vertrokken.Op 16 december 2014 werd verdachte samen met [medeverdachte] gecontroleerd aan de grens met Servië, bij de grensovergang Horgoš (inreis) en de grensovergang Gradina (uitreis).Op 24 december 2014 liet de Turkse liaison weten dat verdachte in Turkije was aangehouden bij het oversteken van de grens van Turkije naar Syrië en werd vastgehouden door de Turkse autoriteiten.Later bleek dat ook [medeverdachte] werd vastgehouden door de Turkse autoriteiten, nadat hij op 21 december 2014 in Turkije was aangehouden op het moment dat hij genoemde grens illegaal probeerde over te steken.Op 9 maart 2015 verklaarde een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat verdachte met ‘kompanen’ was aangehouden tijdens een illegale grensovergang van Turkije naar Syrië en gevangen zat in een uitzendcentrum.Op 17 april 2015 zijn verdachte en [medeverdachte] door de Nederlandse autoriteiten overgenomen van de Turkse autoriteiten, naar Nederland gevlogen en aldaar aangehouden.
Verdachte heeft de hiervoor opgesomde door hem gemaakte reisbewegingen bevestigd. Hij is, aldus verdachte, via Düsseldorf en Istanbul naar de grens van Turkije met Syrië gereisd.Vervolgens werd hij via een smokkelaar in een busje dichterbij de grens van Turkije met Syrië gereden en werd daar al snel aangehouden door de Turkse politie, samen met anderen die naar Syrië wilden gaan.Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij naar Syrië wilde gaan.
[medeverdachte] heeft eveneens verklaard naar Syrië te willen reizen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank concludeert dat zowel verdachte als [medeverdachte] naar Syrië wilden reizen. Zij onderhielden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland nauwe contacten, waren samen gedurende de controles in Düsseldorf en Servië en zijn beiden eind december 2014 aangehouden door de Turkse autoriteiten, terwijl zij op illegale wijze de grens van Turkije met Syrië probeerden over te steken. Gelet hierop acht de rechtbank de onderdelen C en D uit de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat verdachte, samen met [medeverdachte] , de reis naar Turkije en de grens van Turkije met Syrië heeft gemaakt en geprobeerd heeft de Turks-Syrische grens over te steken in de richting van Syrië.
Verdachte wordt onder onderdeel E verweten notities en/of tekeningen betreffende de gewapende jihadstrijd te hebben gemaakt en/of onder zich te hebben gehad en/of deze notities en/of tekeningen te hebben meegenomen, althans in zijn bezit te hebben gehad, gedurende zijn reis richting Syrië.
Verdachte had een sporttas bij zich toen hij in Nederland werd aangehouden. Daarin zaten een schrift en diverse losse blaadjes met handgeschreven Arabische teksten. Uit de vertaling van die teksten blijkt dat onder andere was opgeschreven:
“ “Islamitische Staat blijft bestaan”;
“ “Ik wil de Koran niet leren, ik wil geen witte lange jurk, ik wil geen journalisten, ik wil geen kruisvaarders. (…) Ik wil bloed, bloed, bloed en steken, steken, steken. Mobilisatie, mobilisatie, mobilisatie, alle, alle soldaat, soldaat”;
“ “Lof zij Allah, ik ben overwinnaar door hulp van Allah. De Islamitische Staat is ontstaan/opgericht ik dank jullie zeer mijn broeders”;
“ “Dir Al Zor”.
Blijkens het dossier is Dir Al Zor een plaats in Syrië, te weten Deir ez-Zor, waar het
al-Aqsa bataljon actief is geweest. Het al-Aqsa bataljon heeft op 15 augutsus 2014 trouw gezworen aan al-Baghdadi , leider van Islamitische Staat.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij denkt de hiervoor aangehaalde teksten te hebben geschreven, al dan niet gedurende zijn gevangenschap in Turkije.
Conclusie van de rechtbank
Gezien de verwijzingen naar Islamitische Staat, kruisvaarders, geweld en soldaten en een plaats waar een aan Islamitische Staat gelieerde strijdgroep actief is geweest, hebben de teksten naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar betrekking op de gewapende jihadstrijd. Verdachte sluit niet uit deze teksten te hebben geschreven en in ieder geval staat vast dat hij deze teksten onder zich had. Niet kan worden vastgesteld of verdachte deze teksten voorafgaand aan of gedurende zijn reis naar Syrië heeft geschreven of op een later moment. Daarom is de rechtbank van oordeel dat onderdeel E, in zoverre kan worden bewezen dat verdachte notities betreffende de gewapende jihadstrijd heeft gemaakt, dan wel onder zich heeft gehad, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Onder onderdeel F wordt verdachte verweten dat hij en/of zijn [medeverdachte] via WhatsApp hebben gecommuniceerd met een persoon in Syrië, aan wie zij hulp hebben gevraagd om in Syrië te komen en welke persoon hen informatie/advies heeft gegeven over (1) het (illegaal) passeren van de Turks-Syrische grens om in (het strijdgebied van) Syrië te komen en (2) hetgeen zij moesten doen als zij eenmaal in Syrië waren. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Telefoon van [medeverdachte] en deelnemers aan ‘WhatsApp-gesprek 29’
Nadat [medeverdachte] op 17 april 2015 tezamen met verdachte was aangehouden in Nederland, werd bij hem een telefoon aangetroffen. Deze telefoon maakte gebruik van het [telefoonnummer] , dat op zijn naam stond.[medeverdachte] heeft verklaard op WhatsApp gebruik te hebben gemaakt van de naam “Lone Wolf”.Op de simkaart van die telefoon werden diverse WhatsApp-gesprekken aangetroffen, waaronder een gesprek dat plaatsvond tussen dit telefoonnummer (gebruikersnaam: Lone Wolf) en [telefoonnummer] (gebruikersnaam: Souf) in de periode van 20 december 2014 tot en met 22 december 2014. Dit gesprek wordt in het dossier aangeduid als ‘WhatsApp-gesprek 29’.
Gedurende het WhatsApp-gesprek heeft de gebruiker ‘Souf’ meerdere audiofragmenten gestuurd, waarin hij onder andere meedeelde:
En dan gaat alles goed komen en komen jullie binnen. En als je binnen bent en ze vragen jou of je hier iemand kent dan kun je mijn naam doorgeven, want we kennen elkaar van Den Haag. Zeg dat je [bijnaam Soufiane Z.] kent en als ze zeggen in welke katiba [bataljon] zit hij dan moet je zeggen dat hij in Menbidzj [Manbij te Syrië] bij katibat al-aqsa [het al-Aqsa bataljon] zit ja.
Blijkens het dossier gebruikte een persoon genaamd [Soufiane Z.] [bijnaam Soufiane Z.] en maakte hij deel uit van het jihadistische netwerk in Den Haag.De stem in de audiofragmenten van ‘Souf’ is herkend door verbalisanten als de stem van [Soufiane Z.] .Daarnaast is van [Soufiane Z.] vastgesteld dat hij - zoals hij zelf ook aangeeft - in december 2014 deelnam aan de gewapende strijd in Syrië. [medeverdachte] heeft voorts nog verklaard bij de grens te hebben geappt met [Soufiane Z.] .
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] de gebruiker is geweest van het [telefoonnummer] en de gebruikersnaam “Lone Wolf” op WhatsApp en [Soufiane Z.] degene is geweest die gebruik maakte van het [telefoonnummer] en de gebruikersnaam Souf op WhatsApp.
Inhoud ‘WhatsApp-gesprek 29’ en aantreffen foto’s op telefoon [medeverdachte]
Teneinde te kunnen beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte en/of [medeverdachte] de onder onderdeel F in de tenlastelegging opgenomen handelingen hebben verricht, volgen hierna de relevante fragmenten uit ‘WhatsApp-gesprek 29’ tussen [medeverdachte] en [Soufiane Z.] .
[MV ] : Ik ben met een andere broeder. Ik ben in Turkse stad boven de grens.
Maar we weten niet wat we moeten doen om verder te komen.
[SZ] : Ok is goed geen paniek akhi jullie komen binnen. (…)
Ik moet van jullie weten wie jullie zijn [bijnaam medeverdachte] en?
[MV ] : [bijnaam verdachte] .
[SZ] : Jullie zijn in gazi antep?
[MV ] : Jaa. (…)
[SZ] : Uhm, akhi zoals jullie, yani [dat betekent/wil zeggen] weten gaan we eventjes een security
check doen. Of jullie misschien eventjes gewoon een foto van jullie twee kunt opsturen
terwijl jullie het paspoort vasthouden. (…)
En ik ga jullie nu de nummer geven van de broeder, van de broeder die bij de hudud
[grensovergang] werkt die er voor zorgt dat jullie binnen worden gebracht. Jullie moeten hem dan nu dan nu gaan bellen. (…)
[MV ] : Sorry broeder we maakten foto. (…)
[SZ] : Hé joh, Hagenees ma sha Allah [wat God wil]. Ik herkende jou, inshallah [God groet jou, als
God het wil]. Ehm, die broeder die jou nu aan het whatsappen is, hij is insha Allah [als God
het wil) degene die jullie binnen gaat helpen. (…)
[MV ] : We moeten naar een andere stad. (…) 2 uur reizen met de bus in sha Allah. (…)
[SZ] : Jullie zijn sowieso binnen gelaten door Turkije door Turkije jullie hebben een visum, dus
gedraag je gewoon als toeristen. (…) Iedereen komt dagelijks binnen via deze route. (…) ga
niet in het openbaar uit de Koran lezen of iets. (…) En doe gewoon alles wat deze broeder
tegen jullie zegt. Doe dat. En dan gaat alles goed komen en komen jullie binnen. En als je binnen bent en ze vragen jou of je hier iemand kent dan kun je mijn naam doorgeven, want we kennen elkaar van Den Haag. Zeg dat je [bijnaam Soufiane Z.] kent en als ze zeggen in welke katiba [bataljon] zit hij dan moet je zeggen dat hij in Menbidzj [Manbij te Syrië] bij katibat al-aqsa [het al-Aqsa bataljon] zit ja. (…)
[MV ] : (…) insh Allah [als God het wil], doe du’a [smeekbede] voor ons want Turkije heeft ons niet
binnen gelaten, maar ze hadden ons juist weggestuurd (…) We gaan nu proberen de bus te
vinden naar Urfa.
[SZ] : (…) zijn jullie illegaal Turkije binnen gekomen of zijn jullie juist zelf door Turkije
binnengelaten. (…) Indien, indien jullie illegaal in Turkije zijn dan adviseer ik je om jullie
paspoort in jullie schoen te verstoppen. (…) En wanneer ze jullie aanhouden dan zeg je dat
jullie Syriërs zijn. (…) Welke stad zijn jullie nu?
[MV ] : Is goed, ja we zijn illegaal. Gaziantep. (…)
[SZ] : Bel naar die broeder en zeg tegen hem dat jullie illegaal zijn en of er niet iets is via gazi
antep ivm politiecontrole in bus soms. (…)
[MV ] : We zijn net de cel ingegaan akhi [mijn broeder]. In Urfa. (…)
[SZ] : Ok akhi [mijn broeder] jullie zijn syrisch blijf volhouden. Gooi jullie paspoorten ergens weg
in wc of iets.
[MV ] : Paspoorten zijn al weg. En ze hebben van [bijnaam verdachte] al door dat ie niet syrisch is. En bij mij
ook half. (…)
[SZ] : Sowieso proberen we jullie er uit te krijgen. Maar eh, sowieso, ontken alles. Je hebt niks met
eh met strijdgroepen te maken of dit en dat. Jij… gewoon voor je zelf zeggen je bent
Syrisch. Verzin voor jezelf een nep achternaam en een nep voornaam. En eh laat [bijnaam verdachte]
ook een neppe neppe een neppe naam en nep achternaam verzinnen. (…)
[MV ] : Al onze pasjes zijn bij dawlah [staat]. (…)
[SZ] : (…) zitten jullie met elkaar of appart.
[MV ] : Met elkaar (…).
[SZ] : Dus mocht het zo zijn broeder dat ze jullie terug gaan sturen naar Nederland. Ten eerst als je
aankomt in Nederland aggie (fon) en de AIVD of de politie gaat met jou praten het eerste
wat je tegen hun zegt, ik praat niet met jullie. Eerst wil ik mijn advocaat. Ga nooit praten
akhi [mijn broeder] en zeg niks ook al vragen ze aan jou: “Heet jij zo, heet jij [naam verdachte] bla,
bla,bla zeg ik wil mijn advocaat. (…) Als ze jou vrij gaan laten akhi [mijn broeder] wat je
dan gaat doen, doe dan gewoon eventjes een paar maanden, een paar maanden effe effe
rustig. Gewoon net doen alsof je niet meer praktiserend bent en ga dan weer helemaal terug
naar Bulgarije toe met jou ID-kaart en ga je de trein via Duitsland en pak je de bus naar
Bulgarije. Als je bij de grens bent van Bulgarije dan loop je gewoon naar de Turkse politie
of naar de Bulgaarse politie. En dan zeg je tegen hun ik ben een Syriër en wil terug naar mijn
land. Wat ze dan gaan doen, dan gaan ze je oppakken en gaan ze jou twee dagen vasthouden
en dan brengen hun jou terug naar Turkije en in Turkije gaan ze gaan ze jou één dag laten en
dan laten ze jou vrij. (…) Je weet we hebben allemaal gevangenschap meegemaakt, maar
toch zitten wij nu in het land van Jihad. (…) Laat zien aan Allah dat je oprecht bent en insh
Allah ta’ala [als God, boven de mensheid verheven is Hij, het wil] zul je gauw hier zijn. (…)
Mochten ze bijvoorbeeld op de één of andere manier toch eh bewijs hebben dat jullie naar
Syrië wouden gaan (…) dan zeg jij: Oké ik zeg de waarheid, ik wou naar Syrië gaan om
de bevolking te helpen met een hulporganisatie. Ik wou me aansluiten bij een
hulporganisatie en ik wou totaal niet gaan vechten. Ik ben juist bang om te vechten en ik eh
ik kan niet vechten en ik durf niet te vechten. Ik kan totaal niet tegen bloed en dit en dat.
Op de telefoon van [medeverdachte] zijn twee foto’s aangetroffen waarop respectievelijk [medeverdachte] en verdachte te zien zijn terwijl zij hun paspoorten naast hun gezicht houden.
Verdachte heeft, toen hij werd geconfronteerd met de van hem aangetroffen foto in de telefoon van [medeverdachte] , verklaard dat deze foto hem deed denken aan de oversteek met de Syrische grens.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gebruik maakt van de kunya (bijnaam) [bijnaam verdachte] .Zijn tweede naam is [naam verdachte] .
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat bewezen kan worden dat verdachte, samen met [medeverdachte] , de reis naar Turkije en de grens van Turkije met Syrië heeft gemaakt en geprobeerd heeft de Turks-Syrische grens over te steken in de richting van Syrië. Uit bovenstaande fragmenten uit ‘WhatsApp-gesprek 29’ valt in het bijzonder af te leiden dat zij beiden illegaal Turkije zijn binnengekomen en op enig moment samen in Gaziantep waren, vervolgens samen naar Urfa zijn gereisd en daar samen zijn aangehouden en gedetineerd hebben gezeten.
Naar oordeel van de rechtbank kan voorts - anders dan de raadsman heeft betoogd - worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de inhoud en strekking van dit WhatsApp-gesprek. De rechtbank acht daarvoor het volgende redengevend. Gezien de wijze waarop op voormelde foto’s wordt geposeerd door verdachte en [medeverdachte] in combinatie met de inhoud van het WhatsApp-gesprek moeten deze foto’s zijn gemaakt op instructie van [Soufiane Z.] en naar hem zijn gestuurd voor een ‘security check’. Verdachte moet hier zelf actief bij betrokken zijn geweest. Er wordt bovendien meermalen in de “we”-vorm gesproken en [medeverdachte] informeert [Soufiane Z.] vanuit detentie niet alleen over zichzelf, maar ook over verdachte en [Soufiane Z.] adviseert zowel [medeverdachte] als verdachte (door te verwijzen naar ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘ [naam verdachte] ’). Voorts heeft de rechtbank hierbij meegewogen dat verdachte en [medeverdachte] beiden voornemens waren naar Syrië af te reizen, voorafgaand aan hun vertrek intensief contact hebben onderhouden en tijdens de reis naar Syrië steeds samen waren.
De rechtbank concludeert, gezien bovenstaande, dat sprake is geweest van een gezamenlijk doel en een gezamenlijke uitvoering en aldus van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte] via WhatsApp hebben gecommuniceerd met een persoon in Syrië, aan wie zij hulp hebben gevraagd om in Syrië te komen en welke persoon hen informatie/advies heeft gegeven over (1) het (illegaal) passeren van de Turks-Syrische grens om in (het strijdgebied van) Syrië te komen en (2) hetgeen zij moesten doen als zij eenmaal in Syrië waren.
Dagvaarding I, feit 1: Voorbereiding/bevordering terroristische misdrijven
Nu de rechtbank de handelingen opgesomd in de onderdelen B - F wettig en overtuigend bewezen acht, ziet zij zich voor de vraag gesteld of verdachte tezamen en in vereniging met een ander die handelingen heeft gepleegd met het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden en/of te bevorderen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
WhatsApp-gesprek met [Soufiane Z.]
In het hiervoor aangehaalde WhatsApp-gesprek geeft [Soufiane Z.] te kennen een tussenpersoon te kunnen regelen die [medeverdachte] en verdachte naar Syrië - dat hij later omschrijft als “het land van jihad” - zal brengen. Hij geeft hen adviezen om niet op te vallen en deelt mede dat zij bij binnenkomst moeten zeggen dat zij [Soufiane Z.] van het al-Aqsa bataljon kennen. Wanneer ze worden aangehouden, zegt [Soufiane Z.] dat ze hun paspoorten moeten verstoppen en moeten ontkennen dat zij iets met strijdgroepen hebben te maken. De pasjes van [medeverdachte] en verdachte zijn, aldus [medeverdachte] , dan al bij “dawlah”. Met dawlah wordt Islamitische Staat bedoeld.Voorts adviseert [Soufiane Z.] hen om, indien zij naar Nederland worden overgebracht, te zwijgen en anders te verklaren dat ze bij een hulporganisatie wilden werken en bang zijn om te vechten. Nadat ze een paar maanden rustig hebben gedaan in Nederland, kunnen ze de reis naar Syrië weer maken, via Bulgarije, aldus [Soufiane Z.] .
Op grond van de inhoud van dit gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachte zich samen met [medeverdachte] in Syrië als strijder wilde aansluiten bij de gewapende jihadstrijd. Deze conclusie vindt bovendien steun in de volgende bewijsmiddelen.
Verdachte op social media
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de Facebookpagina’s “ [bijnaam verdachte] ” en “ [naam Facebookagina] ”, het Twitteraccount “ [naam twitteraccount] ” en het YouTubekanaal “ [naam youTubekanaal] ” van hem zijn.
Op die Facebookpagina’s stonden profielfoto’s van respectievelijk een strijder met zwart-witte vlag en een auto met (vermoedelijk) de zegelvlag alsook het geplaatste bericht: “Lof zij Allah, lof zij Allah.We vragen om tot oprechte mensen te horen, net als profeten en martelaars. We zijn weggegaan/opgetreden alleen om het geloof te verankeren”.Op de profielfoto van het Twitteraccount zijn strijders met wapens en vingers in lucht te zien.Op het YouTubekanaal staan diverse filmpjes, onder meer over Osama bin Laden, een film met de titel “hoe kunnen we tevreden over onszelf zijn door achter te blijven?”, films waarin strijders (vermoedelijk van ISIS) figureren en video’s waarin de zegelvlag te zien is.
Op de telefoon die bij verdachte werd aangetroffen na zijn aanhouding in Nederland (een Samsung S4 mini) werd een aantal jihadistische liederen en toespraken aangetroffen, die deels zijn uitgewerkt.Daarnaast werden er volgens verbalisanten tientallen, mogelijk honderden, foto’s op de telefoon aangetroffen van gewapende strijders, al dan niet in combinatie met een zegelvlag. Een aantal van die foto’s is opgenomen in het dossier en daarop zijn onder meer gewapende strijders, de zegelvlag, beulen, vermoedelijk aanstaande executies en onthoofdingen en doden te zien.
Op de telefoon van verdachte werden verder diverse Facebook en WhatsApp-gesprekken aangetroffen. In deze gesprekken noemde de gebruiker van de telefoon zich [naam verdachte] en [naam verdachte] , zodat vastgesteld kan worden dat verdachte de gebruiker is van de telefoon.In één van die gesprekken zegt verdachte “ik ben strijder van Irak”.In een ander gesprek met ‘ [betrokkene 3] ’, gevoerd op 24 december 2014 en 28 december 2014, zegt verdachte ‘hijra (migratie) is verplicht’ en antwoordt hij op de vraag wat zijn geloofsovertuiging of geloofsleer is ‘jihadistische salafisme’. In een ander gesprek met ‘ [betrokkene 4] ’, stuurt verdachte een audiobericht waarin een onbekende man spreekt over de jihad, de leider van IS prijst en moslims oproept om de jihad uit te voeren.
Verklaring van de vader van verdachte
Zoals hierboven reeds is overwogen heeft de vader van verdachte verklaard dat verdachte heeft gesproken over vechten in Syrië. Verdachte was van mening dat er gevochten moest worden tegen het regime van al-Assad en zou in Syrië als soldaat willen vechten tegen andere soldaten, aldus zijn vader.
Aangetroffen Arabische teksten
De Arabische teksten die verdachte op enig moment heeft geschreven, althans onder zich heeft gehad, en waaraan de rechtbank hiervoor al enige overwegingen heeft gewijd, hebben onmiskenbaar betrekking op de gewapende jihadstrijd. Verdachte had onder meer de plaatsnaam Deir ez-Zor genoteerd, in welke plaats het aan IS gelieerde al-Aqsa bataljon actief was. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij bij de grens naar de stad boven Raqqa moest gaan.Het is een feit van algemene bekendheid dat IS op 29 juni 2014 het kalifaat heeft uitgeroepen met Raqqa als hoofdstad.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank kan bovenstaande bewijsmiddelen niet anders duiden dan dat verdachte samen met [medeverdachte] naar Syrië is gereisd om zich aldaar als strijder aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd. Zoals reeds is overwogen, houdt deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen altijd het plegen van terroristische misdrijven in.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde strafbare feit is echter ook vereist dat verdachte de gedragingen heeft verricht met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan, dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding of bevordering als bedoeld in artikel 96, lid 2, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan.
De hiervoor beschreven handelingen van verdachte voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan die eis van concreetheid, nu vaststaat dat verdachte het plan had opgevat om (1) aan het einde van zijn reis (2) in Syrië (3) als strijder deel te nemen aan de gewapende jihadstrijd en in dat kader anderen te doden.De rechtbank acht, gezien het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met de handelingen genoemd in de onderdelen B – F van de tenlastelegging tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven.
De verklaring van verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij met legale intenties naar Syrië wilde afreizen, wordt door de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen weerlegd, nog daargelaten dat hij over die intenties wisselend heeft verklaard.
Dagvaarding I, feit 2: Poging tot deelneming aan een terroristische criminele organisatie
Nu de rechtbank de handelingen onder onderdelen B - F wettig en overtuigend bewezen acht, ziet zij zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, door aldus te handelen, hebben gepoogd deel te nemen aan IS, Jabhat al Nusra of al-Qaeda, althans een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen.
Juridisch kader (terroristische) criminele organisatie
Voor een uitgebreide beschrijving van het juridisch kader van de (terroristische) criminele organisatie, verwijst de rechtbank wederom naar haar vonnis van 10 december 2015.
Deelneming aan een (terroristische) criminele organisatie is strafbaar gesteld in de artikelen
140 en 140a Sr. Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oog heeft zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven welke door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Een persoon is strafbaar vanwege alleen maar zijn deelneming aan een misdadige organisatie.
Met een organisatie in de zin van de artikelen 140 en 140a Sr wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.
Voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr is daarnaast vereist dat de organisatie het oogmerk moet hebben om misdrijven te plegen. Met het oogmerk wordt primair gedoeld op het naaste doel: datgene dat men zich als direct gewild voorstelt.De criminele organisatie behoeft niet een louter misdadige hoofddoelstelling te hebben, zij kan ook – mede – een legaal doel hebben.De organisatie kan ook het oogmerk hebben om misdrijven te plegen indien deze misdrijven worden gepleegd ter verwezenlijking van een oorbaar of in de voorstelling van de organisatie edel einddoel.Het bijzondere aan artikel 140a Sr, het artikel over de criminele terroristische organisatie, is dat er een dubbel oogmerk is vereist: er moet een oogmerk zijn tot het plegen van misdrijven met een terroristisch oogmerk. Voor een bewezenverklaring van het bestaan van een criminele terroristische organisatie moet het naaste doel dus zijn gelegen in het plegen van terroristische misdrijven.
Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Jihadistische strijdgroepen
Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 10 december 2015 vastgesteld dat er in ieder geval vanaf juli 2012 sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict op het gehele grondgebied van Syrië, tussen het Syrische regeringsleger en verscheidene georganiseerde gewapende groepen zoals ISIL/ISIS/IS en Jabhat al-Nusra.Op dat moment waren de gewapende groepen voldoende georganiseerd, waardoor zij de beschikking hadden over militaire wapens en voertuigen als tanks en artillerie en grootschalige militaire operaties konden uitvoeren. Er was aldus sprake van verschillende samenwerkingsverbanden met een grote mate van duurzaamheid en structuur. Dit was ten tijde van de ten laste gelegde periode niet anders. Zoals reeds overwogen, was het naaste doel van deze verscheidene jihadistische strijdgroepen het plegen van terroristische misdrijven en kunnen zij derhalve worden beschouwd als criminele terroristische organisaties. Jabhat al Nusra en IS zijn dan ook op de sanctielijsten van de EU en VN geplaatst als verboden terroristische organisaties.
Vooropgesteld moet worden dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk.Elke dergelijke bijdrage, ook wel deelnemingshandeling genoemd, aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.Voorbeelden daarvan zijn het verlenen van geldelijke bijdragen of andere stoffelijk steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de organisatie.
Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Enig vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
Indien wordt aangesloten bij een jihadistische strijdgroep, zal altijd (direct of indirect) een bijdrage worden geleverd aan de strijdgroep en is daarmee sprake van het leveren van een feitelijke bijdrage en dus deelneming aan een criminele terroristische organisatie.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de gedragingen van verdachte en zijn intenties, waaruit - heel kort gezegd - volgt dat verdachte zich samen met [medeverdachte] als strijder wilde aansluiten bij de gewapende jihadstrijd. Uit voormelde bewijsmiddelen volgt voorts het hierbij ging om IS en het aan IS gelieerde al-Aqsa bataljon. Gezien de aard en inhoud van hun handelen is er naar het oordeel van de rechtbank bovendien sprake van een begin van uitvoering. Gelet hierop kan de conclusie geen andere zijn dan dat ook bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander heeft gepoogd deel te nemen aan een terroristische criminele organisatie.
Afsluitende opmerking over dagvaarding I: opvattingen van verdachte
De rechtbank heeft uit louter de gedragingen van de verdachte afgeleid dat hij zich samen met [medeverdachte] heeft voorbereid op het plegen van terroristische misdrijven en deze misdrijven heeft bevorderd en dat hij heeft gepoogd heeft zich aan te sluiten bij een jihadistische strijdgroep. Voor de overtuiging dat verdachte hiertoe het oogmerk had, neemt de rechtbank mee dat deze gedragingen naadloos passen bij de opvattingen van verdachte, zoals hij die ten overstaan van anderen en op sociale media heeft geuit. Deze opvattingen zijn vooral een inspiratiebron geweest voor het handelen van verdachte.
Verweten handelingen onder dagvaarding II, feiten 1 en 2: onderdelen A - D
Verdachte worden onder dagvaarding II, feiten 1 en 2, onderdelen A - D diverse handelingen verweten, die een poging om deel te nemen aan IS, Jabhat al Nusra of al-Qaeda, althans een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen, zouden opleveren (feit 1). Diezelfde handelingen zou hij hebben gepleegd met het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden en/of te bevorderen (feit 2).
In de eerste plaats zou hij zich “het radicale extremistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd eigen hebben gemaakt” (onderdeel A). Vervolgens zou hij - kort gezegd - geprobeerd hebben financiële middelen te werven voor de reis naar Syrië, zijn verblijf aldaar en de gewelddadige jihadstrijd (de rechtbank begrijpt: in Syrië) (onderdeel B), via Duitsland en/of Bulgarije de reis naar Turkije hebben gemaakt (onderdeel C) en nabij de Syrische grens in de Turkse stad Hatay zijn geweest met het doel zich naar het strijdgebied in Syrië te begeven (onderdeel D).
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verschillende onderdelen het volgende.
Voor wat betreft het radicale extremistische gedachtegoed verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen onder het kopje “onderdeel A” van Dagvaarding I. Op grond van die overwegingen geldt ook hier dat niet bewezen kan worden dat het oogmerk van verdachte op het plegen van terrroristische misdrijven al aanwezig was op het moment dat hij zich het radicale extremistische gedachtegoed eigen maakte. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Zoals hierboven reeds is overwogen, betekent dit niet dat bedoeld gedachtegoed geen enkele rol kan spelen bij de beoordeling van de bewijsbaarheid van de gehele tenlastelegging.
Onder dit onderdeel wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd financiële middelen te werven voor de reis naar Syrië, zijn verblijf aldaar en de gewelddadige jihadstrijd (de rechtbank begrijpt: in Syrië).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en daartoe aangevoerd dat verdachte volgens [betrokkene 1] altijd veel geld bij zich had, soms wel eens 300 euro. Daarnaast heeft de moeder van verdachte aan de politie verteld dat verdachte haar om 100 euro had gevraagd.
De rechtbank stelt voorop dat het onduidelijk is wanneer verdachte zijn moeder om geld heeft gevraagd. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat dit (zeer) kort voor zijn vertrek is geweest, noch waar dit geld voor bestemd was. Voor zover verder al kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan zijn vertrek (veel) geld bij zich had, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat dit geld bestemd zou zijn geweest voor zijn reis. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Onder deze onderdelen wordt verdachte verweten dat hij via Duitsland en/of Bulgarije de reis naar Turkije heeft gemaakt (onderdeel C) en nabij de Syrische grens in de Turkse stad Hatay heeft verbleven om uiteindelijk naar het strijdgebied in Syrië te kunnen gaan (onderdeel D).
Verdachte werd op 27 februari 2016 gecontroleerd op luchthaven van Düsseldorf. Hij heeft aldaar een vlucht naar Istanbul genomen en was in het bezit van een vervolgticket naar Bulgarije.Blijkens informatie van Europol van de Bulgaarse Nationale Eenheid heeft verdachte op 28 februari 2016 ingecheckt in een hotel in Sofia te Bulgarije. Hij heeft daar niet de nacht doorgebracht, maar is die dag op enig moment opgehaald door een persoon genaamd ‘ [betrokkene 2] ’ die later verklaarde verdachte naar ‘Gyeshevo’ (nabij de Bulgaarse grens) te hebben gebracht. Daar zou verdachte de bus met [busnummer] hebben genomen naar Turkije. Deze bus is op 28 februari 2016 aangekomen in ‘Gyeshevo’ en heeft Bulgarije op 29 februari 2016 verlaten op weg naar Turkije.Op 20 juni 2016 laat de liaison in Turkije weten dat verdachte op 13 mei 2016 in Hatay is aangehouden tijdens zijn poging door te reizen naar Syrië.
Conclusie van de rechtbank
Gezien bovenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte via Duitsland en/of Bulgarije de reis naar Turkije heeft gemaakt en nabij de Syrische grens in de Turkse stad Hatay heeft verbleven. De rechtbank acht de onderdelen van de tenlastelegging die hierop betrekking hebben, in zoverre bewezen. De rechtbank zal hierna nog uiteenzetten of zulks was “ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied in Syrië” en voorts wat deze handelingen opleveren.
Dagvaarding II, feit 1: Poging tot deelneming aan een terroristische criminele organisatie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met de bewezenverklaarde handelingen in onderdelen C en D heeft gepoogd deel te nemen aan IS, Jabhat al Nusra of al-Qaeda, althans een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen (feit 1).De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte deze handelingen heeft gepleegd met het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden en/of te bevorderen (feit 2).
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat verdachte eind 2014 heeft geprobeerd om via Turkije uit te reizen naar Syrië om zich daar als strijder aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd en aldus gepoogd heeft zich aan te sluiten bij een terroristische criminele organisatie en terroristische midrijven heeft voorbereid en/of bevorderd. Verdachte is op verdenking van deze feiten in april 2015 vastgezet en heeft in voorlopige hechtenis verbleven tot en met 26 mei 2015, met ingang van welke datum de voorlopige hechtenis werd geschorst - onder meer - onder de voorwaarde dat verdachte zich zou laten plaatsen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van (reclassering) Palier. In februari 2016 is verdachte vervolgens vertrokken.
De rechtbank acht in dit verband het reeds aangehaalde fragment uit ‘WhatsApp-gesprek 29’ tussen [medeverdachte] en [Soufiane Z.] van belang.Toen het erop leek dat verdachte en [medeverdachte] na hun eerste uitreispoging naar Nederland zouden worden overgebracht, adviseerde [Soufiane Z.] immers om te ontkennen dat zij zich in Syrië wilden aansluiten bij de gewapende jihadstrijd, zich in Nederland even gedeisd te houden en later weer te proberen naar Syrië te reizen, dit keer via Duitsland en Bulgarije. Dit lijkt nu precies te zijn geweest wat verdachte heeft gedaan. Immers, hij is in februari 2016 via Duitsland en Bulgarije naar Turkije gereisd. In oktober 2015 is ook [medeverdachte] via Bulgarije richting Syrië gereisd.In Hatay, blijkens Google Maps zeer nabij de Turks-Syrische grens gelegen, is verdachte wederom aangehouden. Verdachte heeft dit gedaan terwijl hij nota bene in een schorsing liep en heeft aldus de voorwaarden van deze schorsing overtreden.
Deze feiten en omstandigheden lijken uitsluitend te wijzen op een hernieuwe poging van verdachte om zich in Syrië als strijder aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd en schreeuwen dan ook om een uitleg van de verdachte. Verdachte heeft evenwel, ondanks herhaalde pogingen van de politie en de rechtbank, geen enkele verklaring willen afleggen omtrent deze reis. De rechtbank kan, gelet hierop, de gedragingen niet anders uitleggen dan dat verdachte wederom heeft gehandeld met als doel zich te begeven naar het strijdgebied in Syrië om zich als strijder aan te sluiten bij de gewapende jihadstrijd in Syrië en daarbij opnieuw is gestrand in de grensstreek van Turkije en Syrië.
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de handelingen van verdachte een begin van uitvoering op en zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd om als strijder deel te nemen aan IS, Jabhat al Nusra of al-Qaeda, althans een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen (feit 1).
Dagvaarding II, feit 2: Voorbereiding/bevordering terroristische misdrijven
Zoals hierboven reeds is overwogen, houdt deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen altijd het plegen van terroristische misdrijven in. Deze handelingen van verdachte voldoen naar het oordeel van de rechtbank tevens aan - voormelde - vereisten van concreetheid als bedoeld in artuikel 96 lid 2, Sr, nu vaststaat dat verdachte het plan had opgevat om (1) aan het einde van zijn reis (2) in Syrië (3) als strijder deel te nemen aan de gewapende jihadstrijd en in dat kader anderen te doden.De rechtbank acht dan ook eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met de handelingen onder onderdelen C en D schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven (feit 2). Voor de overtuiging dat verdachte hiertoe het oogmerk had, neemt de rechtbank ook hier mee dat deze gedragingen naadloos passen bij de opvattingen van verdachte, zoals hij die ten overstaan van anderen en op sociale media heeft geuit.