In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Eritrese eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen registertolk beschikbaar was voor het aanvullend gehoor dat op 22 augustus 2017 had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat de argumenten van verweerder, die betrekking hadden op de aanmeldfase en de Algemene Asielprocedure, niet van toepassing waren op het aanvullend gehoor. Bovendien was er al een claimakkoord met Spanje, wat de spoedeisendheid van de situatie niet onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 990,-.