Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
- de identiteit en nationaliteit van eiser;
- zijn deelname aan een demonstratie op 29 april 2005 en de daarbij behorende problemen;
- zijn deelname aan de demonstratie op 27 oktober 2005 en de daarbij behorende problemen; - zijn deelname aan een staking en aan demonstraties vanwege werkzaamheden in 2015 en de daarbij behorende problemen.
Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eiser en zijn deelname aan een demonstratie op 29 april 2005 en de daarbij behorende problemen geloofwaardig geacht. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Iran problemen te wachten staan als gevolg van zijn deelname aan die demonstratie.
De overige elementen van het asielrelaas heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Volgens verweerder komt eiser daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of onder b, Vw .
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die verweerder aanmerkt als kennelijk vals en kennelijk inconsequent.
In de toelichting bij artikel 28 staat onder meer dat het van groot belang is dat binnen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen enkel gebruik wordt gemaakt van gerechtstolken en beëdigd vertalers waarvan de kwaliteit en integriteit gewaarborgd is. Via een afnameplicht wordt gewaarborgd dat de genoemde instanties, waaronder de IND, ook enkel van deze gerechtstolken en beëdigde vertalers gebruik maken.
De verplichting van het vierde lid, inden geen gebruik wordt gemaakt van een gerechtstolk of beëdigd vertaler dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen, biedt enerzijds een waarborg dat zorgvuldig met de afnameverplichting wordt omgegaan en biedt voorts duidelijkheid wie als tolk of vertaler heeft gefungeerd.
Daarbij komt dat, ervan uitgaande dat verweerder niet zorgvuldig met zijn afnameverplichting is omgegaan en gelet op de aard van die schending, er geen grond is voor de conclusie dat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Zo heeft eiser betoogd dat verweerder bij de tegenwerping van een aantal tegenstrijdigheden in zijn verklaringen is uitgegaan van verklaringen van eiser over data die mogelijk door de tolk verkeerd zijn vertaald of begrepen. Niet is vast te stellen of de verklaringen van eiser door tussenkomst van de tolk correct zijn weergegeven in de verslagen van het eerste en het nader gehoor, en dus of eiser die verklaringen in zijn correcties en aanvullingen terecht heeft gecorrigeerd, en of eventuele misverstanden zijn te wijten aan de kwaliteit of de integriteit van de tolk. Dat uit de verslagen van de gehoren niet kan worden opgemaakt dat misverstanden zijn ontstaan tussen eiser en de tolk, maakt dat niet anders.
De beroepsgrond slaagt.
Omdat de verslagen van het eerste gehoor en het nader gehoor voor een belangrijk deel ten grondslag liggen aan het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, is dat standpunt van verweerder reeds daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank komt daarom aan een beoordeling van de overige beroepsgronden die eiser daartegen heeft gericht niet toe.
.
In artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, Awb is bepaald dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
Blijkens Werkinstructie 2013/17 van de IND, hetgeen ook blijkt uit de memorie van toelichting bij artikel 4:17 Awb (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, p. 4 en 8), heeft het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, Awb vooral tot doel het voorkomen van misbruik. Het is immers niet de bedoeling dat de dwangsomregeling tot gevolg heeft dat het lucratief wordt om maar zoveel mogelijk beschikkingen aan te vragen en bezwaren in te dienen in de hoop dat er zo hier en daar wel een – met dit soort aanvragen en bezwaren overladen – bestuursorgaan niet tijdig zal kunnen beslissen.
Van een dergelijk misbruik is in dit geval niet gebleken en is voorts moeilijk te verenigen met het karakter van een asielaanvraag.
De beroepsgrond slaagt.
Verzoek om een voorlopige voorziening