In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering aan een voormalige werknemer van eiser. De werknemer had met ingang van 1 maart 2017 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend gekregen, maar eiser was van mening dat de hoogte van het dagloon onjuist was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van het dagloon moet worden berekend op basis van het reguliere loon, waarbij ook de eindejaarsuitkering en vakantiegeld eenmalig in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de PAS-regeling, waar de werknemer gebruik van maakte, vergelijkbaar is met het BAPO-verlof en dat deze regeling als verlof moet worden beschouwd in de zin van het Dagloonbesluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder artikel 6 van het Dagloonbesluit op de juiste wijze heeft toegepast, maar dat de berekening van het dagloon onzorgvuldig was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiser moet worden vergoed. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 990,-.