3.4.1Feit 1 (inrijden op [slachtoffer 1] )
3.4.1.1 De bewijsmiddelen
De verklaringen van de verbalisanten
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij in [adres 3] was toen hij via de portofoon van een collega hoorde dat een auto na staande houding in de [adres 2] er vandoor was gegaan in zijn richting. Hij zag vanuit de richting van de [adres 2] de koplampen van een auto verschijnen, die hard aan kwam rijden. Hij zag dat de auto nog ver genoeg was verwijderd om hem een stopteken te geven en is vervolgens midden op de rijbaan gaan staan en heeft de auto een stopteken gegeven. Dit duurde in totaal zeker drie seconden. Ondertussen zag hij dat de auto in zijn richting bleef rijden. Hij hoorde dat het toerental van de auto toenam en zag de auto steeds sneller dichterbij komen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat als de bestuurder van de auto hem met die snelheid zou hebben aangereden, hij het niet aannemelijk achtte dat hij het er levend vanaf zou hebben gebracht. [slachtoffer 1] is hierop opzij gesprongen. Hij zag dat de auto met hoge snelheid vlak langs hem reed.Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij, indien hij niet opzij zou zijn gesprongen, vol op zijn sodemieter was gereden.
[slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de auto harder reed dan 50 kilometer per uur. [slachtoffer 2] leidde dit af uit de snelheid waarmee de auto hem en [slachtoffer 1] tegemoet kwam rijden, het toerental en het geluid van de motor.
[verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zag dat de auto geen vaart minderde en recht op zijn collega’s afreed. [verbalisant 1] zag dat als zijn collega’s niet opzij waren gesprongen, zij door de auto zouden zijn aangereden.
Het onderzoek ter plaatse
Tijdens een reconstructie van het incident heeft de Technische en Ongevallendienst van de politie de positie van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten tijde van het incident vastgesteld en weergegeven op tekeningen en foto’s van de betreffende straat, die ter terechtzitting zijn besproken. Daarop is te zien dat de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vlak achter een verkeersdrempel stonden.
De camerabeelden
Op de camerabeelden, die ter terechtzitting zijn bekeken, is te zien dat een auto – de rechtbank begrijpt: de auto van de verdachte – [adres 3] inrijdt. Gelet op de bewegingen van de auto lijkt het erop dat de auto met aanzienlijke snelheid rijdt. Te zien is dat twee politiebikers op de rijbaan van [adres 3] gaan staan. De rechter politiebiker (gezien vanuit het perspectief van de camera) – de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] – geeft de auto een stopteken. De auto rijdt op de politiebikers af – de rechtbank heeft waargenomen: recht op verbalisant [slachtoffer 1] – en – niet eerder dan – vlak voor de bikers – de rechtbank heeft waargenomen: ter hoogte van de verkeersdrempel – lichten de remlichten van de auto op. Te zien is dat de rechter biker – [slachtoffer 1] – naar links springt en de linker biker naar links loopt. Vlak voor de bikers maakt de auto een korte zijwaartse verplaatsing naar rechts. De auto rijdt – de rechtbank heeft waargenomen: met meer dan geringe snelheid – langs de politiebikers.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat politieagenten de straat op stapten en hem een stopteken gaven. Deze politieagenten stonden op de straat op zijn baan voor de auto. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek raakte toen hij de politie zag, hij was bang omdat hij alcohol had gedronken. Hij wilde de politie ontwijken en ontsnappen.
Overige verklaringen
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat zij – kort nadat zij via de portofoon van het incident in [adres 3] hadden gehoord – met hun surveillancevoertuig in het midden van de Stationstraat zijn gaan rijden om de auto te dwingen snelheid te minderen. Zij zagen dat de auto – de rechtbank begrijpt: de auto van de verdachte – met hoge snelheid in hun richting reed en geen snelheid minderde. De auto begon te slingeren. Hierop hebben de verbalisanten hun voertuig dwars over de weg stilgezet om de auto tot stoppen te dwingen. De auto bleef met hoge snelheid op het surveillancevoertuig inrijden. Op ongeveer 20 centimeter afstand draaide de auto naar links en passeerde het surveillancevoertuig.
[getuige] , die naast de verdachte in de auto zat, heeft verklaard dat de verdachte heel hard en als een gek reed en dat hij daarbij hun levens en dat van anderen, waaronder fietsers die bijna werden aangereden, in gevaar heeft gebracht.
3.4.1.2 Het oordeel van de rechtbank
De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte als bestuurder van een personenauto met een aanzienlijke snelheid op verbalisant [slachtoffer 1] is afgereden. De verdachte heeft de auto vlak voor het bereiken van [slachtoffer 1] , ter hoogte van de verkeersheuvel, wat afgeremd en heeft een korte stuurbeweging naar rechts gemaakt en is vervolgens met meer dan geringe snelheid doorgereden en vlak langs de opzij gesprongen [slachtoffer 1] gereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] met de auto zou hebben geraakt, indien [slachtoffer 1] niet opzij was gesprongen. De verklaringen van [slachtoffer 1] hieromtrent vinden steun in de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] en in de door de rechtbank ter terechtzitting bekeken beelden.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verdachte kwade opzet had om [slachtoffer 1] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [slachtoffer 1] dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment van de bijna-aanrijding met [slachtoffer 1] zijn in dit geval geen objectieve meetgegevens beschikbaar. Voorts overweegt de rechtbank dat schatting van de snelheid (in absolute zin) van een auto door omstanders in het algemeen niet zeer betrouwbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte met een zodanige snelheid heeft gereden op het moment dat hij [slachtoffer 1] passeerde, dat indien [slachtoffer 1] niet was weggesprongen, de kans op diens overlijden aanmerkelijk was geweest. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij de verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die met meer dan geringe snelheid rijdt - zoals in dit geval - de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de op de beelden waargenomen rem-actie en stuurbeweging dit niet uitsluiten. Zowel de rem-actie als de stuurbeweging, als de combinatie daarvan, waren naar het oordeel van de rechtbank dermate inadequaat om een aanrijding te voorkomen – daarvoor waren ze te laat en/of te weinig – dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat deze handelingen van de verdachte daarop gericht waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, worden opgemaakt dat het rijgedrag van de verdachte er veeleer op was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politie hem zou aanhouden, ook indien dat betekende dat hij anderen daarmee in gevaar bracht. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de rem-actie plaatsvond ter hoogte van de verkeersdrempel, zodat de verdachte, die met aanzienlijke snelheid aan kwam rijden, ter wille van de bestuurbaarheid van zijn auto een eigen belang had om op die plaats kort te remmen.
Door in dit geval het stopteken van [slachtoffer 1] te negeren en niet op tijd en niet genoeg te remmen of uit te wijken om een aanrijding te voorkomen, heeft de verdachte het er op aan laten komen dat [slachtoffer 1] tijdig zou wegspringen. Daarmee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat – als dat niet zou gebeuren – [slachtoffer 1] door de aanrijding, die dan zou zijn gevolgd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] bewezen.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2Feit 2 (inrijden op [slachtoffer 2] )
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder de ter terechtzitting bekeken beelden, niet is komen vast te staan dat de verdachte op enig moment met de auto in een rechte lijn op [slachtoffer 2] is afgereden dan wel dat [slachtoffer 2] zich op enig moment daadwerkelijk in de baan van de auto bevond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen (aanmerkelijke) kans is geweest op een aanrijding en daarmee evenmin op zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Ook de subsidiair tenlastegelegde bedreiging acht de rechtbank om deze redenen niet wettig en overtuigend bewezen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de omstandigheden voor [slachtoffer 2] beangstigend moeten zijn geweest, kan, nu de verdachte niet op [slachtoffer 2] is afgereden, niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedreiging van [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.