ECLI:NL:RBDHA:2017:12745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
17_3460 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en boete opgelegd aan eiseres

Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister die haar studiefinanciering had herzien en een boete had opgelegd. De Minister stelde dat eiseres niet op het adres woonde waarop zij in de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven, en baseerde dit op verklaringen van buren en reisgegevens. Eiseres betwistte deze conclusies en stelde dat het buurtonderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de Minister niet voldoende had aangetoond dat eiseres niet op het Brp-adres woonde. Hoewel de rechtbank de herziening van de studiefinanciering als terecht beschouwde, verwierp zij de opgelegde boete. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast voor de boete bij de Minister lag en dat deze niet zonder enige twijfel kon aantonen dat eiseres niet op het Brp-adres woonde. De rechtbank vernietigde de boetebeschikking en veroordeelde de Minister tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.485.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het onderzoek naar de woonsituatie van studenten en de bewijslast bij het opleggen van sancties. De rechtbank stelde dat de resultaten van het buurtonderzoek en de reisgegevens onvoldoende waren om de boete te rechtvaardigen. Eiseres had recht op een vergoeding van het griffierecht van € 46.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/3460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde mr. A.R. Bissessur)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 6 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 5 april 2017 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres stond vanaf 3 februari 2016 in de basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats] (het Brp-adres). Op dit adres stond tevens ingeschreven [persoon 2]. Aan eiseres is met ingang van 1 mei 2016 studiefinanciering toegekend naar de norm van uitwonende deelnemer.
2. De moeder van eiseres staat in de Brp ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats].
3. Op 24 augustus 2016, 5 september 2016 en 6 september 2016 zijn controleurs op het Brp-adres langs geweest teneinde de woonsituatie van eiseres vast te stellen. Doordat niet werd opengedaan kon geen huisbezoek worden afgelegd. Op 5 september 2016 is door de controleurs [controleur 1] en [controleur 2] (de controleurs) een buurtonderzoek verricht. Daarbij zijn verklaringen afgenomen van de bewoners van [adres 3], [adres 4] en een anoniem gebleven buurtbewoner.
4. Naar aanleiding van het verrichte buurtonderzoek is door de controleurs een rapport opgesteld. De conclusie van dit rapport luidt als volgt, waarbij eiseres als “de student” is aangeduid.
‘Controleurs hadden (…) na twee keer zonder resultaat aanbellen aan het BRP adres van de student een buurtonderzoek ingesteld. Controleurs hadden drie verklaringen afgenomen van drie getuigen die hun woonadres hadden aan dezelfde centrale hal als het BRP adres van de student. Eén van deze getuigen heeft haar woonadres zelfs direct naast de student en woont daar al ongeveer 2,5 jaren. Controleurs hoorden dat alle drie de getuigen onafhankelijk van elkaar verklaarden dat op het adres [adres 1] één vrouw woont met zwart krullend/golvend haar tot aan haar schouders met een donkere huidskleur. Alle drie de getuigen konden deze vrouw beschrijven omdat zijn haar recentelijk van een paar weken tot een half jaar geleden, hadden gezien. Eén getuige gaf aan dat zij een keer een postpakketje op [adres 1] had opgehaald, waardoor zij weet dat deze vrouw daar woont. Een andere getuige gaf aan deze vrouw gesproken te hebben over een feestje dat zij ging geven, waardoor hij weet dat deze vrouw op [adres 1] woont. Controleurs hoorden zodoende dat de getuigen een voldoende beschrijving konden geven van de vrouw die in haar eentje woonachtig is op [adres 1].
Controleurs lieten aan het einde van de verklaring aan alle drie de getuigen drie afbeeldingen zien waarop het uiterlijk van de student stond afgebeeld. Deze afbeeldingen waren afkomstig van het facebook-account van de student. Controleurs hoorden dat de drie getuigen onafhankelijk van elkaar verklaarden dat zij de vrouw op alle drie de afbeeldingen nog nooit hadden gezien en dat de vrouw op alle drie afbeeldingen niet de buurvrouw is die zij daarvoor hadden beschreven en woonachtig is op [adres 1]. Gezien de verklaringen van deze getuigen en de ligging van hun woningen ten opzichte van het BRP adres van de student, concluderen controleurs dat de student het hoofdverblijf niet heeft op het opgegeven BRP adres.’
5. Verweerder heeft onderzoek verricht naar de reisbewegingen van eiseres in de periode van 3 februari 2016 tot 1 december 2016. Uit gegevens van Translink volgt dat eiseres in deze periode geen enkele keer heeft ingecheckt of uitgecheckt bij een halte in de nabijheid van het Brp-adres, maar wel vaak in de nabijheid van het adres van haar moeder.
6. Verweerder heeft bij besluit van 30 september 2016 de aan eiseres toegekende studiefinanciering naar de norm van een uitwonende deelnemer met ingang van
1 mei 2016 omgezet in studiefinanciering naar de norm van een thuiswonende deelnemer. De teveel ontvangen studiefinanciering ad € 1.034 zal worden verrekend. Bij besluit van 4 november 2016 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 517, zijnde 50% van de teveel ontvangen studiefinanciering.
Geschil
7. In geschil is of verweerder terecht met ingang van 1 mei 2016 de studiefinanciering van eiseres heeft herzien naar de norm van een thuiswonende deelnemer en of de boete terecht is opgelegd.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de studiefinanciering van eiseres terecht met ingang van 1 mei 2016 is herzien en dat de boete terecht is opgelegd. Volgens verweerder is met de resultaten van het buurtonderzoek en de reisgegevens van eiseres aangetoond dat zij niet woont op het Brp-adres.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aan haar toegekende studiefinanciering ten onrechte met ingang van 1 mei 2016 is herzien en dat de boete ten onrechte is opgelegd. Volgens eiseres is het buurtonderzoek door onbevoegde personen verricht. Voorts stelt zij dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het onderzoek naar de reisbewegingen onvoldoende onderbouwing vormt voor de conclusie dat zij niet uitwonend zou zijn.
Beoordeling van het geschil
10. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is, voor zover van belang, bepaald dat onder thuiswonende deelnemer wordt verstaan de deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is, en wordt onder uitwonende deelnemer verstaan de deelnemer die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, van de Wsf 2000.
11. Artikel 1.5, eerste lid van de Wsf 2000, bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de Brp staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de Brp staat of staan ingeschreven.
12. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan herziening plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
13. In het eerste lid van artikel 9.9 van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een deelnemer het normbedrag voor een uitwonende deelnemer toegekend heeft gekregen, maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, de Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste vijftig procent van het bedrag dat van de deelnemer in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
14. Ten aanzien van de bevoegdheid van de controleurs heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) onder meer in zijn uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3566, overwogen dat met het belasten van werknemers van private bedrijven bij het uitoefenen van toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000 de grens van het aanvaardbare is bereikt. Verweerder heeft met het overleggen van de eerste pagina van de arbeidsovereenkomsten van de controleurs aannemelijk gemaakt dat beiden in dienst zijn van het particulier bedrijf [bedrijf]. Nu het buurtonderzoek in het onderhavige geval is uitgevoerd door medewerkers van [bedrijf] en niet door extern ingehuurde arbeidskrachten is voornoemde grens naar het oordeel van de rechtbank niet overschreden.
15. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De richtlijnen van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zijn opgesteld als gedragsregels waarvan door de DUO verlangd wordt dat controleurs, die in opdracht van de DUO huisbezoeken uitvoeren, zich daaraan houden. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:632, overwogen dat aan deze richtlijnen door de studerenden geen rechten kunnen worden ontleend. Voor zover er al sprake zou zijn van schending van een of meer van die richtlijnen betekent dit niet dat een dermate gebrekkig onderzoek heeft plaatsgevonden dat aan de resultaten ervan geen betekenis toekomt. Indien verweerder besluiten baseert op de resultaten van een in opdracht van hem verricht onderzoek zal, zo daartoe gelet op de aangevoerde gronden aanleiding bestaat, moeten worden beoordeeld of dat onderzoek in het licht van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verrichte onderzoek in afdoende mate kennis vergaart om tot de onder 6 genoemde besluiten te komen.
16. Voor herziening van studiefinanciering is voldoende dat verweerder aannemelijk maakt dat betrokkene niet voldoet aan de onder artikel 1.5, eerste lid van de Wsf gestelde voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Met de bevindingen van het buurtonderzoek van 5 september 2016, bezien in samenhang met de opgevraagde reisgegevens van eiseres acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiseres niet woonde op het Brp-adres. Hetgeen door eiseres is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat de overgelegde facebook-foto’s in het kader van modellenwerk genomen zijn en eiseres op deze foto’s moeilijk herkenbaar zou zijn, doet niet af aan de verklaring van de buren dat op het Brp-adres slechts één vrouw woonde. Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres in de buurt van het Brp-adres geen reisbewegingen met het openbaar vervoer heeft gemaakt omdat zij altijd door haar vriend werd opgehaald en thuisgebracht. Haar verklaring daarover acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verklaring die de vriend van eiseres in dit verband heeft gegeven is onvoldoende objectief om tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat eiseres in de buurt van het adres van haar moeder werkt vormt een mogelijke verklaring voor de vele reisbewegingen in de nabijheid van het adres van haar moeder, maar doet niet af aan totale afwezigheid van reisbewegingen in de nabijheid van het Brp-adres.
17. Gelet op het bovenstaande dient het beroep voor zover het is gericht tegen de herziening ongegrond te worden verklaard.
18. Ten aanzien van de aan eiseres opgelegde boete overweegt de rechtbank dat het opleggen van een boete een voor eiseres belastend besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1819, en 9 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4627, is het dan aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en rust de bewijslast op verweerder. Bij een boeteoplegging houdt dit concreet in dat verweerder moet aantonen dat eiseres niet woont op het adres woont waarop zij in de Brp staat ingeschreven. Niet voldoende is dat slechts aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet op het Brp-adres woonde. Weliswaar is in artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 de hoogte van de (maximaal) op te leggen boete gekoppeld aan (het bedrag van) de herziening, waarvoor een minder zware bewijslast geldt, maar deze bepaling doet geen afbreuk aan de bewijslast bij een bestraffende sanctie als hier aan de orde.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd zonder enige twijfel aan te tonen dat eiseres niet op het Brp-adres woonachtig was. De rechtbank acht het buurtonderzoek in samenhang met de opgevraagde reisgegevens daartoe te summier. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder geen boete aan eiseres heeft mogen opleggen wegens overtreding van artikel 1.5 van de Wsf 2000.
20. Gelet op het bovenstaande dient het beroep voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener, die vervolgens eiseres zoveel mogelijk schadeloos stelt voor de door haar voldane eigen bijdrage (artikel 8:75, tweede lid, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de herzieningsbeschikking ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover deze ziet op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.