Overwegingen
1. Eiser is van Iraakse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] en afkomstig uit Bagdad. Eiser heeft op 12 mei 2016 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder, op 5 augustus 2010, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 10 februari 2011 is deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 13 juli 2011, AWB 11/5429, ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak op 6 september 2011 in hoger beroep bevestigd. Het besluit van 10 februari 2011 is daarmee in rechte komen vast te staan.
3. Vervolgens heeft eiser diverse malen aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning regulier ingediend. Deze aanvragen zijn door verweerder afgewezen. Ook deze besluiten zijn inmiddels in rechte onaantastbaar.
4. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Volgens zijn verklaring is zijn buurman teruggekeerd naar Irak en door een onbekende groepering benaderd, waarbij is geïnformeerd naar de verblijfplaats van eiser.
Voorts heeft eiser zich beroepen op de verslechterde situatie in Bagdad en de omstandigheid dat hij niemand heeft op wie hij bij terugkeer een beroep kan doen. Verder heeft hij aangevoerd dat zijn echtgenote in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zich inmiddels met haar verzoend. Zij zorgen nu voor elkaar. Eiser wenst derhalve in aanmerking te komen voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel. Daarnaast heeft hij zich beroepen op zijn medische klachten en zijn gevorderde leeftijd en verwijst hij daartoe naar een aantal bijlagen bij het rapport van nader gehoor.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar de onder 2 genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2011, op het standpunt gesteld dat de informatie van de teruggekeerde buurman niet tot vergunningverlening kan leiden. Ook zijn er geen beletselen voor een terugkeer naar Bagdad. Eiser komt evenmin in aanmerking voor een afgeleide asielvergunning nu hij en zijn echtgenote op verschillende adressen wonen. Voor de gestelde medische klachten dient eiser een separate aanvraag regulier in te dienen, aldus verweerder.
6. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt. Van belang voor dit oordeel is allereerst dat in rechte vaststaat dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Daarbij komt dat de informatie van de buurman afkomstig is van een niet-objectief persoon over een groep die onbekend is. Verweerder heeft met deze informatie het eerder ongeloofwaardig geachte asielrelaas niet alsnog als geloofwaardig hoeven aan te merken.
8. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, komt eiser evenmin in aanmerking voor een zogenoemde afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw. Volgens een mededeling van verweerder ter zitting, heeft de echtgenote van eiser tijdens haar gehoor in het kader van haar opvolgende aanvraag verklaard, dat zij en eiser op 9 mei 2016 zijn gescheiden van tafel en bed. Dat is de aanleiding geweest om haar, als alleenstaande vrouwelijke asielzoeker, in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verder is gebleken dat zij volgens de basisregistratie personen niet op het zelfde adres staan ingeschreven. Eiser heeft dit ter zitting niet bestreden. Het gestelde feit dat eiser en zijn echtgenote inmiddels over en weer zorg aan elkaar verlenen, maakt niet dat (alsnog) aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vw voor een afhankelijke asielvergunning wordt voldaan.
9. Ten aanzien van het beroep van eiser op de algemene situatie in Bagdad, verwijst de rechtbank in navolging van verweerder naar de jurisprudentie van het Britse Upper Tribunal en naar de - ook bij eiser - bekende jurisprudentie waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat er in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onder 3, van de Vw.
10. Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Dat eiser een oudere alleenstaande man is met medische klachten, maakt dit niet anders, nu hij zijn vrees voor onmenselijke behandeling niet alsnog met specifieke individuele kenmerken aannemelijk heeft gemaakt.
11. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte staat vermeld dat eiser ten bewijze van zijn medische klachten geen stukken heeft overgelegd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Medische problemen kunnen namelijk niet leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een der in artikel 29, eerste lid, van de Vw genoemde gronden. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014 in de zaak M’Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452, en de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733. Nu de asielaanvraag van eiser een opvolgende asielaanvraag is, komt eiser bovendien op grond van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit niet in aanmerking voor de ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning of voor het ambtshalve verlenen van uitstel van vertrek op medische gronden. Eiser dient een afzonderlijke aanvraag in te dienen als hij voor verlening van een reguliere vergunning of voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw in aanmerking wil komen. 12. Tegen eiser is eerder een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft dat terugkeerbesluit niet herzien bij het bestreden besluit, maar wel bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. In zoverre is het terugkeerbesluit gewijzigd. Niettemin moet worden vastgesteld dat het eerdere terugkeerbesluit door deze verkorting van de vertrektermijn niet is vervallen. En dat betekent dat verweerder ook in het kader van het terugkeerbesluit niet ambtshalve hoefde te beoordelen of de medische toestand van eiser aanleiding geeft voor uitstel van vertrek.
13. De rechtbank dient op grond van artikel 83.0a van de Vw ambtshalve te treden in de vraag of ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, die noodzaken tot beoordeling van het bestreden besluit als ware het een eerste afwijzing. De rechtbank is van oordeel, mede in aanmerking genomen dat het asielrelaas van eiser nog steeds als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt, dat daarvan geen sprake is.
14. Verweerder heeft de aanvraag terecht kennelijk ongegrond verklaard. Nu eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, is er op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, aanleiding om aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.