ECLI:NL:RBDHA:2017:12665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft over de intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres ontving sinds 1 april 1997 een bijstandsuitkering, die in de afgelopen jaren varieerde tussen de norm voor een alleenstaande ouder en de norm voor gehuwden. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende basis bieden voor de conclusie dat eiseres van 8 november 2010 tot en met 19 januari 2016 niet duurzaam gescheiden heeft geleefd van haar echtgenoot. De rechtbank stelde vast dat eiseres en haar echtgenoot zich op momenten dat hij in Nederland verbleef als een echtpaar presenteerden en dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat zij de echtelijke samenleving gewild hadden te verbreken. Hierdoor had eiseres niet recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en had zij haar inlichtingenverplichting geschonden door dit niet te melden aan verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het recht op bijstand over de gehele periode heeft ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand heeft teruggevorderd. Eiseres heeft geen feiten gesteld die haar recht op bijstand konden onderbouwen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9720

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. Schmidt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Schokker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 8 november 2010 ingetrokken en de ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand over de periode van 8 november 2010 tot en met 31 december 2014 tot een bedrag van € 74.248,51 bruto en over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015 tot een bedrag van € 11.180,32 netto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 3 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar echtgenoot [echtgenoot van eiseres] en O. Alothman, tolk in de Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontvangt sinds 1 april 1997 een bijstandsuitkering die zij in de afgelopen jaren wisselend naar de norm voor een alleenstaande ouder of naar de norm van gehuwden heeft ontvangen. In de periode van 6 januari 2010 tot en met 7 november 2010 ontving eiseres samen met [echtgenoot van eiseres] (de echtgenoot) een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden en vanaf 8 november 2010 tot en met 31 oktober 2015 naar de norm voor een alleenstaande ouder dan wel een alleenstaande. Eiseres en haar drie kinderen wonen op het adres [uitkeringsadres], te [plaats] (het uitkeringsadres). De echtgenoot heeft zich op 8 november 2010 uit laten schrijven van dat adres.
1.2.
Tijdens het observeren in een ander onderzoek is bij verweerder het vermoeden gerezen dat mogelijk sprake was van samenwoning op het uitkeringsadres. Hierop is verweerder een onderzoek gestart, in het kader waarvan eerst administratief onderzoek is verricht. Voorts zijn in de periode van 17 september 2015 tot en met woensdag 11 november 2015 waarnemingen verricht in de omgeving van het uitkeringsadres, en is op 12 november 2015 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Tenslotte is een buurtonderzoek verricht en zijn eiseres en de echtgenoot gehoord.
1.3.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage Bijzonder Onderzoek van de Sociale Recherche Delft van 6 januari 2016. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat haar echtgenoot nooit bij haar is weggegaan.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is grotendeels aangesloten bij het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van 17 oktober 2016. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres en haar echtgenoot gehuwd zijn en dat er geen sprake was van een duurzaam gescheiden leven, zodat eiseres over de periode van 8 november 2010 tot en met 31 oktober 2015 niet als zelfstandig subject van bijstand recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Eiseres heeft verweerder niet op de hoogte gesteld van haar gezinssituatie en dus haar inlichtingenverplichting geschonden. Verweerder is gedeeltelijk afgeweken van het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, omdat in het advies werd geconcludeerd dat in de periode van 8 november 2010 tot 8 maart 2011 geen sprake was van schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder heeft wegens schending van de inlichtingenverplichting door eiseres haar recht op bijstand ingetrokken en de verstrekte uitkering teruggevorderd over de periode van 8 november 2010 tot en met
31 oktober 2015.
2.2.
Subsidiair stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het recht op bijstand in de maanden november 2010, mei 2011, juni 2011, december 2011, april 2012, december 2012, januari 2013, februari 2013, maart 2013, juni 2013, augustus 2013, september 2013, februari 2014, juni 2014, oktober 2014, januari 2015, februari 2015, maart 2015 en mei 2015 lager vastgesteld dient te worden en over de maanden september 2014, november 2014 en augustus 2015 ingetrokken dient te worden, omdat er sprake is van onverklaarbare hoge stortingen op de bankrekening van eiseres. In dat geval bedraagt de terugvordering € 13.028,34. Verweerder verwijst hiervoor naar de onderzoeksbevindingen en voert aan dat de bevindingen in onderlinge samenhang bezien voldoende feitelijke grondslag bieden voor deze conclusies. De bedoelde stortingen worden gezien als inkomen en dienen te leiden tot een herziening en terugvordering van de uitkering in de betreffende maanden.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hiertoe voert eiseres aan dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Eiseres stelt dat sprake was van een duurzaam gescheiden leven, omdat haar echtgenoot naar Irak is vertrokken om daar een leven op te bouwen. Haar echtgenoot is weliswaar een aantal keren voor een korte periode teruggekeerd naar Nederland en heeft gedurende die momenten bij haar verbleven, maar zijn leven speelde zich af in Irak. Eiseres verwijst hiervoor naar de door haar overgelegde stukken waaruit blijkt dat haar echtgenoot in de periode in geding in Irak woonde. Het standpunt dat eiseres niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot kan niet worden gedragen door de onderzoeksbevindingen. Daarbij verwijst eiseres naar een tweetal verklaringen van buurtbewoners waaruit blijkt dat zij haar echtgenoot niet vaak zien of minder vaak zien. Daarbij is onduidelijk hoe de verklaringen van buurtbewoners tot stand zijn gekomen. Ten aanzien van de stortingen op haar rekening voert eiseres aan dat het hier gaat om leningen van familie en kennissen bedoeld om de hoge telefoonrekeningen van haar zoon te kunnen voldoen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat eiseres en haar echtgenoot op 27 maart 2008 na een eerder huwelijk opnieuw zijn gehuwd in [plaats] en dat dit huwelijk niet is ontbonden. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Anders dan door eiseres ter zitting is betoogd gaat de rechtbank ervan uit dat zij met ingang van
8 november 2010 als ongehuwde (duurzaam gescheiden levend van haar echtgenoot) bijstand heeft ontvangen. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit de rapportage van
25 november 2010 blijkt dat aan eiseres per 8 november 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder is toegekend. Daarbij is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit ook kan worden afgeleid uit het feit dat nooit is gevraagd naar de inkomsten van de echtgenoot. Noch uit het wijzigingsformulier ondertekend op 4 oktober 2010 als uit voornoemde rapportage valt af te leiden dat aan eiseres een uitkering op grond van artikel 24 van de Pw is toegekend. Dit betoog van eiseres mist dan ook feitelijke grondslag en slaagt niet.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de omstandigheden die tot een bepaalde leefvorm hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538).
4.3.
De te beoordelen periode loopt van 8 november 2010 tot en met 19 januari 2016 (datum intrekkingsbesluit). De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende basis bieden voor de conclusie dat eiseres in de gehele hier in geding zijnde periode niet duurzaam gescheiden heeft geleefd van haar echtgenoot.
4.4.
De rechtbank verwijst daarbij allereerst naar de op 12 november 2015 door eiseres afgelegde verklaring ten overstaan van twee sociaal rechercheurs. Eiseres heeft verklaard dat haar echtgenoot in 2010 niet is vertrokken naar Irak, maar altijd bij haar heeft gewoond. Hij gaat wel eens voor een paar weken naar Irak maar komt dan altijd weer terug. De omstandigheid dat eiseres in beroep te kennen geeft dat het juist andersom was, namelijk dat haar echtgenoot in Irak verbleef en af en toe naar Nederland kwam, en dat haar verklaring onjuist is opgenomen, brengt niet met zich dat aan haar verklaring geen waarde toekomt. Immers, eiseres heeft haar verklaring afgelegd tegenover twee sociaal rechercheurs en die verklaring na voorlezing per pagina en zonder voorbehoud ondertekend. Volgens vaste rechtspraak mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1913). Voorts zijn de processen-verbaal van verhoor op ambtseed opgemaakt en ondertekend door de twee sociaal-rechercheurs. Om die reden mag aangenomen worden dat het proces-verbaal een juiste weergave van het verhoor vormt.
4.5.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van eiseres overeenkomt met de op 11 en 12 november 2015 door drie buurtbewoners in de omgeving van het uitkeringsadres afgelegde verklaringen. De verklaringen van de buurtbewoners komen er in essentie op neer dat op het uitkeringsadres sinds 2010 een gezin woont bestaande uit man, vrouw en drie kinderen. De buurtbewoners hebben aan de hand van de getoonde foto’s eiseres en haar echtgenoot herkend. Weliswaar hebben twee van de drie buurtbewoners verklaard dat ze de echtgenoot soms wat minder zien, maar volgens vaste rechtspraak kan echtelijke samenleving ook bestaan zonder dat van samenwonen sprake is (zie ook de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2067). In de onderhavige situatie is niet de vraag aan de orde of de echtgenoot zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, maar of er sprake is van een duurzaam gescheiden leven. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van de buurtbewoners in ieder geval kan worden afgeleid dat zij behalve eiseres ook haar echtgenoot met regelmaat zien lopen in en rondom de woning op het uitkeringsadres en dat naar hen wordt verwezen als een gezin. Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat het echtelijk leven sinds 2010 ononderbroken heeft bestaan. De verklaringen van de buurtbewoners bevatten concrete feiten en zijn op relevante punten eenduidig. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze verklaringen buiten beschouwing te laten. Dat in de verklaring van [persoon A] geen weergave staat van de aan hem gestelde vragen brengt niet met zich dat deze verklaring buiten beschouwing gelaten zou moeten worden. Uit de verklaring kan worden afgeleid dat dezelfde vragen zijn gesteld als aan de andere twee buurtbewoners. Immers, verwezen wordt naar de foto’s, het uitkeringsadres, het moment waarop eiseres en haar echtgenoot daar zijn komen wonen en de vervoersmiddelen waarvan eiseres en haar echtgenoot gebruik maken.
4.6.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank eveneens in aanmerking genomen dat uit de rapportage van 25 november 2010, die ten grondslag ligt aan het besluit waarbij aan eiseres een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder is toegekend, blijkt dat de echtgenoot naar Irak is vertrokken om werk te zoeken en dat, zodra hij dat zou hebben gevonden, eiseres en de kinderen hem zouden volgen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat ondubbelzinnig sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving die als bestendig was bedoeld. Voorts heeft eiseres op 12 november 2015 verklaard dat zij met haar echtgenoot en kinderen in 2014 gezamenlijk op vakantie in Turkije zijn geweest.
4.7.
Uit de onderzoeksbevindingen blijkt verder dat de echtgenoot op 9 juni 2011 is staande gehouden in Rotterdam door de politie terwijl hij gebruik maakte van de auto van eiseres. Voorts heeft de echtgenoot in de periode in geding een aantal meldingen gedaan bij de politie te [plaats]. Uit deze meldingen blijkt in zijn algemeenheid dat de echtgenoot regelmatig in Nederland heeft verbleven en tevens naar het uitkeringsadres verwijst als zijnde zijn huis. Meer specifiek blijkt uit de melding op 17 juni 2011 dat de echtgenoot het telefoonnummer van eiseres als contactnummer doorgeeft. Op 14 april 2012 heeft de echtgenoot verklaard dat hij in november 2011 tot maart 2012 in Irak heeft verbleven en daarna is teruggekeerd naar zijn echtgenote in Nederland. Overigens heeft hij op diezelfde dag ook verklaard dat hij in december 2011 in Nederland was. Voorts heeft de echtgenoot op 22 juli 2014 verklaard dat hij zijn in Nederland wonende zoon elke dag geld geeft.
4.8.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit de waarnemingen, die zijn verricht in de periode van 17 september 2015 tot en met 11 november 2015, blijkt dat de echtgenoot bijna dagelijks bij eiseres was en daar ook heeft overnacht. Tijdens het huisbezoek op
12 november 2015 is de echtgenoot aangetroffen in de woning op het uitkeringsadres, en stonden zijn spullen in de woonkamer, badkamer en ouderslaapkamer. Tevens heeft eiseres verklaard dat zij en haar echtgenoot beiden in de ouderslaapkamer slapen.
4.9.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat eiseres en haar echtgenoot, dan wel één van hen, gewild hebben de echtelijke samenleving te verbreken en dat die situatie door eiseres of haar echtgenoot als bestendig is bedoeld. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van eiseres niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw.
4.10.
Dit betekent dat eiseres en haar echtgenoot gedurende de gehele periode in geding als een gezin als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, van de Pw, moesten worden beschouwd en dat eiseres niet als een zelfstandig subject van bijstand recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres heeft verzuimd om hiervan melding te maken aan verweerder. Zij heeft daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw, geschonden. Dat verweerder er in 2010 op basis van de verklaring van eiseres en haar echtgenoot van is uitgegaan dat de echtelijke samenleving was beëindigd, staat er niet aan in de weg dat op een later moment op basis van nieuw onderzoek aannemelijk kan worden gemaakt dat daar achteraf bezien geen sprake van was (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1913).
4.11.
Ter zitting is namens eiseres betoogd dat haar echtgenoot beschikt over een officieel Iraaks document waaruit zou volgen dat hij niet meer dan 45 dagen per jaar in het buitenland (en hiermee in Nederland) zou mogen verblijven. Zelfs indien uitgegaan wordt van de juistheid van die stelling dan is daarmee nog niet weerlegd dat eiseres en haar echtgenoot zich gedurende de periodes waarin de echtgenoot zich in Nederland bevond, ongeacht de duur van deze periodes, presenteerden als echtpaar. Daarbij wijst de rechtbank er nogmaals op in deze situatie niet de vraag aan de orde is of de echtgenoot van eiseres zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar of er sprake was van een duurzaam gescheiden leven.
4.12.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien dit tot gevolg heeft gehad dat ten onrechte bijstand is verleend of dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting had voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand had gehad.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres achteraf geen feiten heeft gesteld dan wel aannemelijk heeft gemaakt op basis waarvan het recht op bijstand (schattenderwijs) kan worden vastgesteld. Onduidelijk is gebleven hoe haar echtgenoot in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Zo staat vast dat hij regelmatig heen en weer heeft gereisd tussen Nederland en Irak, maar onduidelijk is hoe hij dit heeft gefinancierd. Daarbij heeft hij op 12 november 2015 geen antwoord willen geven op de vraag wat voor werk hij doet en of hij over inkomsten beschikt. Tegelijkertijd heeft de echtgenoot wel verklaard dat hij in Irak werkzaamheden verrichtte, zodat er wel van uitgegaan moet worden dat hij inkomsten had.
4.14.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, trekt verweerder een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De rechtbank wijst er op dat tot 1 juli 2013 het intrekken van het recht op bijstand slechts een bevoegdheid en geen verplichting inhield. Op 1 juli 2013 is deze bepaling gewijzigd, maar daarbij is door de wetgever niet in overgangsrecht voorzien. Daarom geldt dat deze wijziging onmiddellijk in werking is getreden en dus ook van toepassing is op bestaande rechtsposities en -verhoudingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952. Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw, was verweerder daarom gehouden het recht op bijstand over de gehele periode in te trekken.
4.15.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw, was verweerder ook gehouden over de bewuste periode de ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand van haar terug te vorderen. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat tegen de hoogte van de terugvordering geen zelfstandige beroepsgrond is aangevoerd, zodat uitgegaan wordt van de juistheid van het berekende terugvorderingsbedrag. Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder in dit geval had moeten afzien van terugvordering van de bijstand.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. L. Koper en
mr. B. Hammer, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.M. Manders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.