ECLI:NL:RBDHA:2017:12150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
09/807881-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging van meerdere slachtoffers met geestelijke stoornis als factor

Op 26 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van meerdere slachtoffers. De verdachte, geboren in 1946, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had een geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 januari 2017 tot en met 4 maart 2017 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] door veelvuldig telefonisch contact op te nemen, voicemailberichten achter te laten en bij de woning van de broer van [slachtoffer 1] langs te gaan. Daarnaast heeft zij ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lastiggevallen door herhaaldelijk aan te bellen en hen te beledigen in de winkel waar [slachtoffer 2] werkte. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte door haar geestelijke stoornis niet in staat was om opzet te hebben, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat zij geen contact mocht zoeken met de slachtoffers, gezien eerdere veroordelingen en opgelegde contactverboden. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard en haar ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd voor de duur van één jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807881-17
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juli 2017 (pro forma) en ter terechtzitting van 12 oktober 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. Dhalganjansing, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks 18 januari 2017 tot en met 4 maart 2017 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] (en/of diens familieleden), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] (en/of diens familieleden), in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- ( veelvuldig) telefonisch contact op te nemen en/of voicemailberichten achter te laten en/of
- bij de woning van de broer van die [slachtoffer 1] langs te gaan en/of aan te bellen en/of een (onwaar) verhaal te vertellen aan familieleden van die [slachtoffer 1] over die [slachtoffer 1] en/of
- bij de praktijk van die [slachtoffer 1] langs te gaan en/of een pakketje (zijnde een cadeau met een handgeschreven kaart) achter te laten;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 4 april 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- ( veelvuldig en/of langdurig) aan te bellen bij de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( meermalen) in de winkel, waar die [slachtoffer 2] werkzaam is, langs te gaan en/of aldaar te schreeuwen en/of schelden en/of in die winkel te blijven, terwijl zij wordt verzocht de winkel te verlaten en/of
- ( meermalen) de voordeur van de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te bekrassen en/of de ruit van die voordeur te vernielen en/of auto van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te bekrassen.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdenking houdt onder meer in dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 3] . De rechtbank heeft geconstateerd dat aangever [slachtoffer 3] geen klacht heeft ingediend, terwijl belaging een klachtdelict betreft. De vraag is of deze omstandigheid zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 3] .
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 20 februari 2017 hieromtrent het volgende overwogen (ECLI:NL:GHARL:2017:1450):
“De jurisprudentie van de afgelopen decennia overziend, leert dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk zijn gerelativeerd. Zelfs het ontbreken van een klacht hoeft niet zonder meer tot de niet ontvankelijkheid te leiden van het openbaar ministerie. Naar huidig recht kan worden gesteld dat de essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat - of vastgesteld wordt - dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het openbaar ministerie vervolging instelt tegen de verdachte”
Gelet op voornoemd arrest moet de rechtbank de vraag beantwoorden of [slachtoffer 3] wenste dat verdachte vervolgd zou worden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] binnen een periode van 2 weken drie keer aangifte en één keer een aanvullende aangifte tegen verdachte heeft gedaan, dat hij daarnaast stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aangiftes en ter vergemakkelijking van het onderzoek door de politie en dat hij zich heeft gevoegd als benadeelde partij. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] de vervolging van verdachte wenste en daarom ziet zij, ondanks het ontbreken van een formele klacht van [slachtoffer 3] , geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de belaging van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in haar recht tot vervolging met betrekking tot dit strafbare feit.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdenking houdt in dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] en/of zijn familieleden (feit 1) en belaging van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde feiten. Volgens de officier van justitie kan ten aanzien van feit 2 niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bekrassen van de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en zij heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan haar tenlastegelegde feiten, nu zij, ten gevolge van haar geestelijke stoornis, de gevolgen van haar handelen niet heeft kunnen overzien en derhalve niet kan worden bewezen dat zij met opzet heeft gehandeld.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
4.4.1
Ten aanzien van feit 1
In het dossier bevindt zich een vonnis van deze rechtbank van 30 september 2016 [2] waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] , aangever, in 2014 en 2016 meermalen aangifte heeft gedaan van stalking door verdachte. In genoemd vonnis is zij veroordeeld voor onder meer ‘belaging, meermalen gepleegd’ en is haar onder andere een contactverbod met aangever opgelegd dat dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte in januari 2017 een week in vervangende hechtenis heeft verbleven vanwege het meermalen overtreden van dit verbod rond kerst 2016 en oud en nieuw. [3]
[slachtoffer 1] heeft op 5 april 2017 opnieuw aangifte tegen verdachte gedaan wegens belaging en daarin het volgende naar voren gebracht.
Vanaf 18 januari 2017 begon het bellen door verdachte weer, vooral in de week van 26 tot 31 januari 2017. Er is ongeveer 41 keer naar hem gebeld en zijn er vele voicemailberichten ingesproken door verdachte. Zij heeft met het nummer: [nummer] gebeld. Op 25 februari 2017 heeft zij een bezoek gebracht aan de woning van aangevers broer. Zij stond voor zijn deur en had een raar verhaal dat aangever daar zou zijn vastgehouden. Haar aanwezigheid is vastgelegd op een filmpje. Voordat verdachte bij de woning van zijn broer stond, heeft zij naar zijn broer gebeld. Iedereen is het zat. Aangever is bang dat het een keer gaat escaleren.
Ongeveer drie weken geleden is er een pakketje voor aangever achtergelaten op zijn werk ( [adres] te Den Haag). Een receptioniste heeft dit voor hem aangenomen en het bleek afkomstig te zijn van verdachte.
Aangever “smeekt het openbaar ministerie haast om hier een einde aan te maken”. [4]
Aangever heeft ongeveer 41 voicemailberichten opgeslagen op zijn mobiele telefoon. [5] Op 4 april 2017 heeft een verbalisant drie voicemailberichten beluisterd. Hij heeft duidelijk de stem van verdachte herkend. [6]
Uit onderzoek is gebleken dat er in de periode van 19 januari 2017 tot en met 30 januari 2017 vijf maal naar het telefoonnummer van [slachtoffer 1] is gebeld door het nummer [nummer] en in de periode van 18 januari 2017 tot en met 4 februari 2017
zesennegentig maal door het nummer [nummer] [7] . Laatstgenoemd nummer staat op naam van verdachte. [8]
Verdachte heeft ter zitting erkend dat zij aangever inderdaad heel vaak heeft gebeld en dan meerdere keren achter elkaar zijn voicemail insprak. [9]
De broer van aangever, [naam] , woonachtig in Den Haag, is gehoord over het bezoek dat verdachte hem zou hebben gebracht. Hij heeft daarover het volgende verklaard.
Verdachte had op 25 februari 2017 al gebeld met “een of ander waus verhaal”. Zij wilde hem spreken over [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever). [slachtoffer 1] zou gevangen zitten in zijn eigen woning en daar moesten zij wat aan gaan doen. Getuige verklaarde dat hij antwoordde dat hij helemaal niks met haar moest bespreken en dat zij niet langs hoefde te komen. Zij kwam vervolgens toch langs. Zijn zoon en de dochter van zijn broer hebben een filmpje gemaakt van verdachte toen zij voor de deur stond en hebben haar heel duidelijk gemaakt dat zij weg moest gaan. [10]
De verstrekte filmpjes zijn door een verbalisant bekeken. Op beide zag hij verdachte in de deuropening staan. Hij herkende haar direct aan haar uiterlijk. Hij hoorde een onbekende mannelijke stem op het filmpje zeggen dat zij niet langs mocht komen en dat zij al had gebeld. Ook hoorde hij dat verdachte zei dat zij met haar eigen broer had gesproken, dat haar broer in contact stond met [slachtoffer 1] en dat zij zei: ‘Doe hem maar de groeten.’ [11]
Ter zitting heeft verdachte erkend dat zij bij de getuige langs is geweest om iets af te geven. [12]
Getuige [getuige] is als receptioniste werkzaam bij de tandartsenpraktijk waar ook aangever werkzaam is. Deze praktijk is gevestigd aan het [adres] te Den Haag. Zij heeft het volgende verklaard.
In maart 2017 is verdachte bij de praktijk langsgekomen. Dit was op 9 of 16 maart. Ze had een kaart en een pakketje bij zich en zei tegen [getuige] dat zij [slachtoffer 1] wilde spreken. [getuige] antwoordde dat verdachte wist dat dit niet kon. Verdachte zei meerdere malen dat het dringend was en dat zij [slachtoffer 1] nu moest spreken en dat zij door zou lopen. [getuige] zei opnieuw tegen haar dat het echt niet kon. Verdachte vroeg aan [getuige] of zij de kaart en het pakketje aan haar kon geven. [getuige] heeft de kaart en het pakketje aangenomen en tegen verdachte gezegd dat zij weg moest gaan. Zij heeft later de kaart en het pakketje aan aangever gegeven. [13]
Aangever heeft in het bijzijn van een verbalisant voornoemd pakketje en voornoemde brief opgemaakt. Deze verbalisant heeft geconstateerd dat de envelop was gericht aan de heer [slachtoffer 1] , dat er in de envelop een kaart zat, gedateerd dinsdag 14 maart 2017, dat er een tekst op de kaart stond en dat de kaart was ondertekend met: “Liefs [voornaam verdachte] ”. De verbalisant heeft verder geconstateerd dat het pakketje een klokje bevatte. [14]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat zij op het praktijkadres van aangever een pakketje heeft afgegeven en dat het klokje een kerstcadeau voor hem betrof. [15]
4.4.2
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1
Gelet op de aangifte, de bevindingen omtrent de telefoon van aangever en de door verdachte ingesproken voicemailberichten alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever veelvuldig heeft gebeld en voicemailberichten bij hem heeft ingesproken. Ook acht de rechtbank op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van zijn broer, de bevindingen omtrent de opnames die zijn gemaakt van het bezoek van verdachte aan de woning van die broer en de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij daar inderdaad is geweest, bewezen dat verdachte bij de woning van de broer van aangever langs is gegaan. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank verder af dat verdachte daar een onwaar verhaal heeft verteld, al is het belang van deze constatering gering nu de belaging meer is gelegen in verdachtes aanwezigheid aldaar dan in haar voor de betrokkenen overduidelijk onjuiste verhaal.
De rechtbank acht ten slotte ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de praktijk van aangever is langsgegaan en daar een pakketje heeft achter gelaten, gelet op de aangifte in combinatie met de getuigenverklaring van de receptioniste, de bevindingen van de verbalisant omtrent het door aangever meegebrachte pakketje en de omstandigheid dat verdachte dit feit heeft bekend.
Zijn de handelingen te kwalificeren als belaging?
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de feitelijke handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Voor een bewezenverklaring van belaging is niet vereist dat het slachtoffer voorafgaand aan een in artikel 285b Sr omschreven gedraging aan verdachte kenbaar heeft gemaakt geen contact met haar te willen (HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447).
Omtrent de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden wijst de rechtbank erop dat aangever voordat hij aangifte tegen verdachte deed in de onderhavige strafzaak, al driemaal eerder aangifte van belaging tegen haar had gedaan. Verder heeft verdachte deze handelingen gepleegd terwijl haar bij vonnis van 30 september 2016 onder meer een contactverbod met aangever was opgelegd en terwijl zij in januari van dit jaar nog een week heeft vastgezeten wegens eerdere overtreding daarvan. Omtrent de frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode, in 2,5 week tijd, 41 voicemailberichten heeft ingesproken op de telefoon van aangever en 101 keer naar zijn telefoonnummer heeft gebeld. Omtrent de aard van de handelingen merkt de rechtbank verder nog op dat verdachte in de tenlastegelegde periode niet alleen telefonisch met aangever in contact heeft proberen te komen, maar dat zij dit ook heeft gedaan door naar de woning van zijn broer te gaan en naar zijn werkplek.
De rechtbank is oordeel dat, gelet op aard en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangever, de gedragingen zodanig zijn geweest dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Dit met name gelet op de veelheid aan facetten van het persoonlijke leven van [slachtoffer 1] waarop de verdachte een inbreuk heeft gemaakt en de grote hoeveelheid telefoontjes die zij heeft gepleegd naar zijn telefoonnummer en de grote hoeveelheid voicemailberichten die zij voor de aangever heeft achtergelaten binnen een relatief korte periode. Dat de voicemailberichten vermoedelijk alle sociaal van aard waren en aangever zich niet bedreigd heeft gevoeld, doet daaraan niets af.
Opzet
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. Bij de beoordeling van een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien de verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2010:BK8507). Daarvan zal slechts hij hoge uitzondering sprake zijn (ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor vermeld, bij vonnis van 30 september 2016 aan verdachte met betrekking tot aangever een contact- en gebiedsverbod is opgelegd. Daarnaast heeft zij, vanwege overtreding van voornoemd contactverbod, een week in detentie door moeten brengen. Zij heeft ter zitting ook verklaard dat zij van het contactverbod afwist, maar dit, zo begrijpt de rechtbank, onder bepaalde omstandigheden negeerde. [16] Gelet hierop moet verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, hebben geweten dat zij in ieder geval van de rechtbank noch direct, noch indirect contact met aangever mocht zoeken. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van opzettelijk, stelselmatig en wederrechtelijk handelen van verdachte en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] met de bedoeling hem te dwingen iets te doen, namelijk met haar (af) te spreken en tevens hem te dwingen iets te dulden, doordat zij steeds contact met hem zocht.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op belaging van familieleden van [slachtoffer 1] . Zij spreekt verdachte derhalve vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.3
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] , woonachtig aan de [adres] te Den Haag, heeft in aanwezigheid van haar echtgenoot [slachtoffer 3] , die de aangifte eveneens heeft ondertekend, aangifte van onder meer belaging gedaan tegen haar onderbuurvrouw, verdachte. Zij heeft het volgende verklaard.
Aangeefster en haar man worden sinds oktober 2016 stelselmatig lastiggevallen door verdachte. In oktober 2016 heeft verdachte bij hen aangebeld. Verdachte schreeuwde toen naar hen. Vanaf oktober 2016 wordt er ook regelmatig bij hen aangebeld bij de intercom beneden. Als zij daarop reageren, wordt er vervolgens niets gezegd. Ook in november 2016 vond dit regelmatig plaats. Op 18 februari 2017 hoorden zij een krassend geluid bij de voordeur van hun woning. Door de ruit van de voordeur zag haar man verdachte weglopen naar de deur van het trappenhuis. Vanaf deze dag is hun voordeur meerdere malen bekrast. Na het bekrassen van de voordeur op 18 februari 2017 werd er in de avond langdurig aangebeld bij het bellentableau. Haar man is samen met hun zoon naar beneden gelopen en daar zijn zij verdachte tegengekomen. Haar man heeft verdachte aangesproken. Die zei dat aangeefster een vuile hoer was en alle mannen uit de buurt naaide.
Op 21 februari 2017 is hun voordeur wederom bekrast. Kort daarvoor heeft haar man verdachte weg zien lopen bij hun voordeur.
Op 14 maart 2017 hoorde haar man wederom gekras bij hun voordeur. Hij is naar de voordeur gelopen en zag verdachte snel weglopen naar de deur van het trappenhuis. Aangeefster heeft foto’s overgelegd van de beschadigingen aan haar voordeur.
Op 16 maart 2017 heeft er een incident plaatsgevonden in de parfumerie [naam] , gelegen aan de [adres] te Den Haag. Aangeefster is hier werkzaam. Tussen 14:00 uur en 15:00 uur kwam verdachte de winkel binnenlopen. Zij begon tegen aangeefster te schreeuwen en haar uit te schelden. Verdachte zei tegen haar dat zij een vuile hoer was en dat zij spullen van haar had gestolen. Aangeefster zei dat zij wilde dat verdachte de winkel zou verlaten en dat zij anders de politie zou bellen. Toen verdachte in de winkel aan het schelden was, waren er ook klanten aanwezig. Verdachte verliet de winkel, maar kwam later terug en begon toen weer te schelden en beschuldigingen te uiten. [17]
De rechtbank merkt op dat bij deze aangifte foto’s zijn gevoegd waarop krassen op een deur zijn te zien. [18]
[naam] , de dochter van aangeefster, heeft het volgende verklaard.
Op donderdag 16 maart 2017 omstreeks 14:00 uur was zij aan het werk in de parfumerie. Zij zag dat verdachte de winkel in kwam lopen. Verdachte maakte haar moeder uit voor hoer en dief en zei dat haar moeder iedereen zou naaien. Haar moeder zei tegen verdachte dat zij de winkel moest verlaten. Verdachte begon wederom te schelden. Diezelfde dag kwam verdachte weer de winkel inlopen. Zij begon weer in de richting van haar moeder te schelden. Haar moeder werd wederom uitgemaakt voor hoer en verdachte beschuldigde haar moeder van diefstallen. De getuige heeft tegen verdachte gezegd dat zij de politie ging bellen als zij de winkel niet zou verlaten. Zij zag dat verdachte de winkel niet verliet. Zij heeft geprobeerd om verdachte de winkel uit de begeleiden. [19]
Toen een verbalisant op 30 maart 2017 in de parfumerie was om de verklaringen met de getuigen door te nemen, hoorde hij van [naam] dat verdachte die ochtend weer in de winkel was geweest en dat zij dat had gefilmd met haar mobiele telefoon. [20] Op dit filmpje zag verbalisant verdachte in de ingang van de parfumerie staan en hoorde haar onder andere tegen aangeefster zeggen: ”Waar blijft je pooiervriendje nou, hoerendochter, pas op als je nog een keer in mijn woning komt.” Op het “Wegwezen” van aangeefster en het “Ga nou gewoon weg” van een andere medewerkster van de parfumerie reageerde verdachte met: “Zeg jij dat?” en “Wat heb jij hier te zoeken, vuile snol.” [21]
[slachtoffer 3] , eveneens woonachtig aan de [adres] te Den Haag, heeft op 27 maart 2017 verklaard dat hij een toelichting wilde geven op het incident dat op 18 februari 2017 heeft plaatsgevonden. Hij heeft verklaard dat hij, toen er in de avond van 18 februari 2017 langdurig werd aangebeld op het bellentableau, samen met zijn zoon naar beneden is gelopen. Hij zag vervolgens dat verdachte bij het bellentableau stond. [slachtoffer 3] zei tegen verdachte dat zij op moest houden met bellen. Verdachte beschuldigde hem en zijn vrouw van van alles en nog wat. Ze maakte zijn vrouw uit voor hoer. [22]
[slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte van 3 april 2017 het volgende verklaard.
Op 28 maart 2017 omstreeks 13:45 uur was hij in zijn woning. Er werd langdurig aangebeld bij het bellentableau beneden. Hij keek naar buiten en zag verdachte staan. Hij heeft de voordeur geopend en zag dat verdachte de deur aan het bekrassen was. Hij vroeg haar waar zij mee bezig was. Zij begon te schelden en te vloeken. Hij heeft gezegd dat zij weg moest gaan. Verdachte bleef doorgaan met krassen. Hij heeft tegen haar gezegd dat hij het helemaal zat was en dat zij niet meer bij de voordeur moest komen. Zij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) hebben een camera geplaatst bij de voordeur. Op de opgenomen beelden is duidelijk te zien dat verdachte hun voordeur bekrast. Deze beelden heeft [slachtoffer 3] aan de politie overhandigd. [23]
Een verbalisant heeft voornoemde opnames bekeken en daarop het volgende waargenomen.
Verdachte staat voor de voordeur van de aangever. Ze maakt met haar rechterhand een beweging over de linkerzijde van de voordeur. De voordeur wordt geopend door de aangever. Er volgt een discussie. Aangever zegt meerdere malen dat verdachte van de deur af moet blijven en weg moet gaan. Aangever doet de deur dicht. Het is duidelijk te zien dat verdachte met haar rechterhand een kras maakt aan de linkerkant van de voordeur. Aangever opent de deur en zegt wederom tegen verdachte dat zij weg moet gaan. Zij antwoordt dat zij gewoon komt wanneer zij dat wil en dat hij haar toch niet tegen kan houden en dat zij ophoudt als zij dat wil. De verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte direct heeft herkend. [24]
4.4.4
De conclusies van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] , die mede is ondertekend door [slachtoffer 3] , in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 3] van 27 maart 2017 en zijn individuele aangifte van 3 april 2017, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte veelvuldig en langdurig heeft aangebeld bij de woning van dit echtpaar.
Ook acht de rechtbank drie incidenten in de winkel, zoals ten laste gelegd bij het tweede gedachtestreepje, wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] , in combinatie met de verklaring die haar dochter heeft afgelegd over het gebeurde op 16 maart 2017 en de processen-verbaal betreffende het filmpje van de aanwezigheid van verdachte in de winkel op 30 maart 2017.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte de voordeur van de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meermalen heeft bekrast. De rechtbank baseert zich hiervoor op de aangifte van [slachtoffer 2] in combinatie met de individuele aangifte van [slachtoffer 3] , de zich in het dossier bevindende foto’s van hun voordeur en de beschrijving van de door [slachtoffer 3] aan de politie overhandigde opname. Zij merkt nog op dat de enkele stelling van de verdediging dat deze opname wel eens gemanipuleerd zou kunnen zijn, geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de ruit van de voordeur van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft vernield en hun auto heeft bekrast, nu voor de aangifte die [slachtoffer 3] van deze voorvallen heeft gedaan, onvoldoende (steun)bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Zijn de handelingen te kwalificeren als belaging?
De factoren zoals hiervoor genoemd onder 4.4.2 vormen het uitgangspunt bij de beoordeling van de aard van de bewezen verklaarde handelingen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode niet alleen de aangevers lastig heeft gevallen door veelvuldig en langdurig aan te bellen bij hun woning, maar dat zij daarnaast gewelddadig gedrag heeft getoond door meerdere malen beschadigingen aan te brengen op hun voordeur. Daarnaast heeft verdachte bij drie incidenten, waarvan twee op één dag, de werkplek van aangeefster bezocht en haar voor schut gezet voor de aldaar op die momenten aanwezige klanten door haar uit te schelden en uit te maken voor dief. Aangeefster is dan ook blijkens haar verklaring erg bang om verdachte tegen te komen. Door deze handelingen te verrichten heeft verdachte een flinke inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer, te meer nu het grootste deel van deze handelingen in hun directe woon- en werkomgeving is verricht. Omtrent de frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte stelt de rechtbank vast dat het om een reeks van incidenten gaat, waarvan de frequentie leek toe te nemen tot verdachte werd aangehouden. Uit de filmpjes blijkt wel dat aangevers verdachte hebben proberen duidelijk te maken dat zij hier niet van gediend waren.
De rechtbank is oordeel dat, gelet op aard en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de gedragingen zodanig zijn geweest dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Dit met name gelet op de omstandigheid dat zij hen lastig heeft gevallen terwijl zij aanwezig waren in hun woning, een plek waar men zich normaal gesproken veilig en geborgen zou moeten voelen.
Opzet
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet.
De rechtbank acht, zoals ook bij feit 1 overwogen, niet aannemelijk dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Zij is van oordeel dat de verdachte zich bewust is geweest van de betekenis van wat zij deed. Alleen al het feit dat zij de vernielingen heeft ontkend, terwijl op een filmpje is te zien dat zij zich daaraan wel schuldig heeft gemaakt, wijst in die richting en ook, dat verdachte ermee stopte op het moment dat de deur openging en zij doorging nadat aangever de deur had gesloten.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van opzettelijk, stelselmatig en wederrechtelijk handelen van verdachte en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door hen te dwingen iets te dulden (te weten het langdurig aanbellen, contact zoeken, schelden, vernielingen plegen) en hen vrees aan te jagen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
in
de periode van18 januari 2017 tot en met 4 maart 2017 te ’s-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en te dulden, door
- veelvuldig telefonisch contact op te nemen en voicemailberichten achter te laten en
- bij de woning van de broer van die [slachtoffer 1] langs te gaan en aan te bellen en een (onwaar) verhaal te vertellen aan
eenfamilie
lidvan die [slachtoffer 1] over die [slachtoffer 1] en
- bij de praktijk van die [slachtoffer 1] langs te gaan en een pakketje (zijnde een cadeau met een handgeschreven kaart) achter te laten;
2.
in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 4 april 2017 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , met het oogmerk die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door
- veelvuldig en langdurig aan te bellen bij de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- meermalen in de winkel waar die [slachtoffer 2] werkzaam is te schreeuwen en
teschelden en in die winkel te blijven, terwijl
haarwordt verzocht de winkel te verlaten en
- meermalen de voordeur van de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te bekrassen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan haar ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat zij op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (impliciet) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Omtrent de persoon van verdachte zijn onder meer twee Pro Justitia-rapportages opgesteld, te weten:
 een psychiatrisch Pro Justitia-rapport, opgesteld op 22 augustus 2017 door
[psychiater] , psychiater;
 een psychologisch Pro Justitia-rapport, opgesteld op 25 augustus 2017 door [psycholoog] , klinisch psycholoog.
Psychiater [psychiater] heeft in voornoemd rapport het volgende geconcludeerd. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie. De deskundige concludeert dat verdachte ten tijde van de delicten zeer waarschijnlijk psychotisch was en dat er zeer waarschijnlijk een sterk verband bestaat tussen de geconstateerde stoornis en de delicten waarvan zij wordt verdacht. Door de psychose is het aannemelijk dat de delicten waar zij van wordt verdacht haar niet kunnen worden toegerekend, indien deze delicten bewezen worden geacht. De deskundige adviseert dan ook om het aan verdachte ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
Psycholoog [psycholoog] heeft in voornoemd rapport het volgende geconcludeerd. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type. Sinds 2013 en dus ook ten tijde van het ten laste gelegde is sprake van deze problematiek. Jegens aangever [slachtoffer 1] lijkt sprake van een erotomane waan en richting bovenburen van zeer forse paranoïde ideaties. Eerdergenoemde stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte lijkt het besef van realiteit uit het oog te zijn verloren en volledig van haar waanachtige en paranoïde ideeën te zijn overtuigd. Zij is niet in staat om haar gedachten, noch haar handelen op adequate wijze te controleren. De deskundige adviseert dan ook om het aan verdachte ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat beide rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en acht de conclusies van voornoemde deskundigen inzichtelijk en gedegen onderbouwd. Zij merkt op dat in de rapporten helder is gemotiveerd hoe de deskundigen tot hun diagnose zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en maakt die tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank concludeert dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens en dat zij ten aanzien van deze feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal haar ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De oplegging van de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de maatregel van plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.)) zal gelasten voor de duur van één jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het opleggen van deze maatregel waarschijnlijk geen effect zal hebben op het gedrag van verdachte, omdat de vele behandelingen die zij reeds heeft ondergaan klaarblijkelijk eerder ook geen verandering teweeg hebben gebracht in haar gedrag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van drie personen. Aangever [slachtoffer 1] valt zij al jaren lastig en uit zijn aangifte blijkt zonneklaar, dat hij aan het einde van zijn Latijn is; hij heeft het over terreur en smeekt het openbaar ministerie bijna om daar een eind aan te maken. De bovenburen worden door verdachte in hun eigen huis en op het werk op een zeer onaangename, indringende manier lastig gevallen. De verdachte heeft dan ook met haar handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze personen. Zij gaat volstrekt voorbij aan de gevoelens van haar slachtoffers en heeft slechts oog voor zichzelf en het uiten van haar eigen gevoelens van verliefdheid dan wel ongenoegen. Vanwege haar ernstige ziektebeeld blijft zij daarin hangen en dringt het niet blijvend tot haar door dat haar beeld van de werkelijkheid niet klopt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 april 2017 waaruit volgt dat zij, zoals reeds vermeld, in 2016 - onder meer - is veroordeeld wegens soortgelijke feiten als de bewezen verklaarde feiten tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Psychiater [psychiater] heeft het volgende naar voren gebracht. Hij schat in dat het recidiverisico met name hoog is in de huidige situatie omdat verdachte nog steeds psychotisch is en zij in het recente verleden ook na behandeling niet vrij was van psychotische klachten. Een bijkomend probleem is dat verdachte geen ziektebesef heeft, waardoor zij de noodzaak van de behandeling niet inziet. Het is daarom onwaarschijnlijk dat verdachte op vrijwillige basis medicatie zal blijven gebruiken.
Om het hoge recidiverisico te verlagen is het van groot belang dat de psychose van verdachte in remissie raakt of dat de psychose dusdanig afneemt dat verdachte haar slachtoffers niet meer lastig zal vallen. Hiervoor is medicamenteuze behandeling nodig. Eerdere behandeling met anti-psychotische medicatie heeft er, volgens haar behandelaren, wel voor gezorgd dat verdachte haar slachtoffers niet meer lastig viel. De behandeling dient aanvankelijk klinisch plaats te vinden, omdat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en zich bovendien aan eerdere behandeling heeft onttrokken. [psychiater] adviseert om aan verdachte de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[psycholoog] heeft het volgende naar voren gebracht. Hij heeft een risicoprognose gemaakt met behulp van het instrument SRP (Stalking Risk Profile), waarmee het risico op recidive in belagingssituaties kan worden ingeschat. Het risico op geweld, gerelateerd aan het belagingsgedrag van verdachte, wordt als hoog beoordeeld. Het volhardingsrisico en het risico op psychosociale schade op het leven van verdachte worden ook hoog ingeschat. [psycholoog] is van mening dat behandeling/begeleiding van verdachte nadrukkelijk is geïndiceerd, gelet op haar psychotische stoornis en de hoge psychosociale schade die daarmee gepaard gaat voor haarzelf. Omdat verdachte geen ziektebesef heeft, is de verwachting dat zij niet bereid zal zijn tot het (langdurig) innemen van medicatie. Om die reden kan in de toekomst worden gedacht aan het geven van medicatie aan verdachte in depotvorm. Bij verdachte is sprake van schizofrenie van het paranoïde type en van een hoog recidiverisico. Verdachte heeft geen enkel ziektebesef, geen ziekte-inzicht en is niet gemotiveerd is voor een behandeling. Om die reden concludeert [psycholoog] dat verdachte voor haar problematiek dient te worden behandeld in een verplichtend kader in een gesloten klinische psychiatrische setting en adviseert hij om de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
Conclusie
Op basis van de Pro-Justitia-rapporten is de rechtbank van oordeel dat om een nieuwe ontsporing bij verdachte te voorkomen een strikt kader nodig is, waarin verdachte behandeling en medicatie krijgt. De rechtbank is, vooral gelet op de inschatting van het hoge recidiverisico door de deskundigen tegen de achtergrond van het bewezen verklaarde, van oordeel dat er bij gebrek aan een dergelijk kader daadwerkelijk gevaar bestaat voor anderen (namelijk de aangevers) en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Ondanks dat eerdere behandelingen verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank het opleggen van een maatregel ex artikel 37 Sr. toch geïndiceerd. Uit de rapportage van [psychiater] leidt zij af dat antipsychotica in het verleden een gunstig effect hebben gehad op het recidiverisico. Uit het rapport van [psycholoog] blijkt verder dat het volgens de psychiater [psychiater] van het PPC waar verdachte toen verbleef, beter met haar ging toen zij een Olanzapinedepot kreeg. Beide deskundigen hebben bovendien gedegen gemotiveerd waarom verdachte toch weer behandeld zou moeten worden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat nu al vaststaat dat behandeling geen effect zal hebben. De rechtbank acht verder van belang dat deze behandeling klinisch plaatsvindt omdat, zoals de deskundigen hebben vermeld, verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en zich bovendien aan eerdere behandelingen heeft onttrokken.
Alles afwegende acht de rechtbank, in lijn met het advies van de deskundigen, oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr. geboden.

8.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De inhoud van de vorderingen
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.076,40, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 3] heeft zich tevens als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.076,40, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten “krassen voordeur” (ad € 296,80), “ruit voordeur” (ad € 175,45) en “aanschaf bewakingscamera en geheugenkaart” (ad € 89,90) naar haar mening voor toewijzing vatbaar zijn en de post “kras op autoportier” niet nu zij niet bewezen acht dat verdachte deze laatste schade heeft veroorzaakt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 562,15.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen dienen volgens de raadsman te worden afgewezen, nu verdachte heeft betwist dat zij de schade heeft veroorzaakt waarvoor zij een vergoeding wensen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten “ruit voordeur” en “kras op autoportier”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank van oordeel is dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte deze schades heeft veroorzaakt.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “krassen op voordeur” (ad
€ 296,80) en “aanschaf bewakingscamera en geheugenkaart” (ad € 89,90), is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten in rechtstreeks verband staan met het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht deze schadeposten derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 386,70.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 februari 2017 is ontstaan.
De rechtbank zal zoals eerder vermeld, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 386,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
8.4.2
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien hij deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft voor de onderbouwing immers verwezen naar het schadevergoedingsformulier van [slachtoffer 2] en heeft dezelfde schadevergoedingsbedragen gevorderd.
De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De in beslag genomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 (klokje) en 2 (briefpost) genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
Verdachte heeft verklaard dat de klok mag worden teruggeven aan aangever [slachtoffer 1] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet en aangever [slachtoffer 1] duidelijk kenbaar heeft gemaakt de in beslag genomen voorwerpen niet te willen hebben, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
24c, 36f, 37, 39 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
belaging, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging;
legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
1 (één) jaar;
vorderingen van de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 386,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 386,70 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1
STK Klok SWIZA 1904 reisklokje (1);
1
STK Briefpost – gericht aan de heer [slachtoffer 1] (2).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
mr. D.M. Drok, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017080096, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 134), hierna: hoofddossier of de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017080096, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 13), hierna: vervolgdossier.
2.Geschrift, vonnis van de rechtbank Den Haag, parketnummer 09/818118-16.
3.Geschrift, beschikking d.d. 4 januari 2017, te weten een bevel tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis naar aanleiding van overtreding van een bij vonnis van 30 september 2016 opgelegde maatregel op grond van art. 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht jegens verdachte.
4.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] , p. 78 en 79 (hoofddossier).
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86 (hoofddossier).
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86 en 87 (hoofddossier).
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103-106.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 105 (hoofddossier).
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2017.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 8 en 9 (vervolgdossier).
11.Proces-verbaal van bevindingen met als bijlagen, p. 88 en 89 (hoofddossier).
12.Verklaring van verdachte ter zitting van 12 oktober 2017.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 10 (vervolgdossier).
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 90 (hoofddossier).
15.Verklaring van verdachte ter zitting van 12 oktober 2017.
16.Verklaring van verdachte ter zitting van 12 oktober 2017.
17.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , p. 28 t/m 30 (hoofddossier).
18.Bijlagen bij proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , p. 35 t/m 41 (hoofddossier).
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 43 en 44 (hoofddossier).
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 48 (hoofddossier).
23.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] , p. 58 en 59 (hoofdossier).
24.Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlagen: schermafdrukken van de opnames, p. 65 t/m 69 (hoofddossier).