ECLI:NL:HR:2010:BK8507

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02321
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzet en voorbedachte raad bij ernstige geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1981, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught. Hij was beschuldigd van poging tot moord op zijn moeder, waarbij hij op 21 april 2007 in Eindhoven met een zwaar voorwerp, een deel van een bankschroef, op haar wilde slaan. De verdachte voerde aan dat hij ten tijde van het delict lijdende was aan een ernstige geestelijke stoornis, waardoor hij geen inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk opzet had, ondanks zijn geestelijke toestand. De Hoge Raad bevestigde deze overwegingen en stelde dat een geestelijke stoornis niet automatisch uitsluit dat er sprake kan zijn van opzet of voorbedachte raad. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzet niet in de weg stond aan de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn geestelijke toestand. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dit had geen rechtsgevolg voor de verdachte, die onderworpen was aan terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

16 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/02321
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2008, nummer 20/004351-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Wendenburg, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen komen op tegen de motivering van het bewezenverklaarde opzet. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 21 april 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, getracht heeft genoemde [slachtoffer] met een hard en/of zwaar voorwerp tegen het hoofd te slaan."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
In de nacht van 21 april 2007 waren het slachtoffer [slachtoffer] en haar zoon, verdachte, in de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat 1] te [plaats] aanwezig. Op enig moment in die nacht is verdachte, toen [slachtoffer] in bed lag, bij haar op de slaapkamer geweest, terwijl hij een deel van een bankschroef, een groot en zwaar voorwerp, in zijn handen had.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
i. Zijdens verdachte is ter terechtzitting primair ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is - op gronden als in de pleitnota vervat en onder verwijzing naar de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de gedragsdeskundigen Van der Weele en Beetsma - aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde niet opzettelijk heeft begaan, aangezien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak als gevolg van een bij hem bestaande ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
ii. Uit het strafdossier blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] ter gelegenheid van haar aangifte tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven en voorzover te dezen van belang - :
- dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op enig moment in de nacht van 21 april 2007 haar slaapkamer binnenkwam en zei dat zij een "alien" was, dat zij zijn energie weghaalde en dat zij zijn hersens aftapte;
- dat [verdachte] vervolgens zei dat hij "iets" moest gaan pakken;
- dat hij na ongeveer 5 minuten terugkwam in haar slaapkamer en dat zij zag dat hij toen een groot voorwerp in zijn handen had en dat het volgens haar een zwaar voorwerp was;
- dat het best een deel van een bankschroef geweest zou kunnen zijn;
- dat [verdachte] dat voorwerp met twee handen boven zijn hoofd in de lucht hield;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar met dat voorwerp wilde slaan;
- dat zij vervolgens in een reflex het dekbed naar [verdachte] gooide;
- dat zij zag, dat het dekbed tussen [verdachte] en haar terecht kwam op het moment dat [verdachte] een slaande beweging in haar richting maakte met het voorwerp dat hij in zijn handen had;
- dat zij vervolgens voelde dat het voorwerp tegen haar been terecht kwam;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar wilde vermoorden.
iii. Uit het dossier blijkt voorts dat op zaterdag 21 april 2007 bij de politie de melding binnenkwam dat er bij een bewoner van de [b-straat] te [plaats] een vrouw had aangebeld die was mishandeld door haar zoon. Bij die melding kreeg de politie het signalement door van deze zoon. Ter plaatse gekomen trof de politie daarop een man aan, die voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man verklaarde vervolgens spontaan tegenover de politie dat hij naar [plaats] was gekomen om zijn moeder te vermoorden. Deze man, zijnde verdachte, werd daarop door de politie aangehouden.
iv. Ten slotte is ook verdachte door de politie omtrent zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde ondervraagd. Bij die gelegenheid heeft hij onder meer - zakelijk weergegeven en voorzover te dezen van belang - verklaard:
- dat hij op de slaapkamer van [slachtoffer] (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) is geweest en tegen haar heeft gezegd dat zij een alien is en dat zij zijn energie aftapte;
- dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij iets ging pakken en dat hij toen even weg is geweest;
- dat hij een deel van een bankschroef heeft gepakt uit de kelder;
- dat hij daarmee op haar hoofd wilde slaan omdat hij die alien uit zijn hoofd verwijderd wilde hebben;
- dat hij haar aanviel omdat zij een alien was die in zijn lijf zat en dat hij wilde bereiken dat zij uit zijn hoofd ging.
v. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat verdachte in de nacht van 21 april 2007 na kalm beraad en rustig overleg getracht heeft om zijn moeder, het slachtoffer [slachtoffer], met een deel van een bankschroef, zijnde een hard en zwaar voorwerp te vermoorden.
vi. Naar het oordeel van het hof had verdachte - gezien in het bijzonder zijn uitlatingen bij de politie dat hij zijn moeder wilde vermoorden - ook de opzet daartoe. Dat de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest, staat aan het aannemen van opzet in de hiervoor bedoelde zin in het geval van verdachte niet in de weg.
vii. Het verweer wordt verworpen."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende overwogen:
"Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof onder meer gelet op de inhoud van:
1. Het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 16 oktober 2007, opgemaakt door P.R.F. Beetsma, psychiater, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als conclusie van voornoemde deskundige:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een paranoïde schizofrenie met een uitgebreid en niet te corrigeren waansysteem waarin zijn moeder een centrale rol speelt. Ten tijde van het delict was deze stoornis aanwezig. De gedragskeuzen werden zeer sterk beïnvloed door zijn psychotische stoornis. Vanuit zijn waanbeleving kwam hij tot zijn geweldsdelict: zijn moeder moest geëlimineerd/vermoord worden omdat zij de oorzaak van de problemen en ellende is/was. Betrokkene was volledig ontoerekeningsvatbaar tijdens het begaan van het ten laste gelegde.
2. Het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 12 september 2007, opgemaakt door J.J. van der Weele, psycholoog, onder meer - zakelijk weergegeven -inhoudende als conclusie van voornoemde deskundige:
In geval van betrokkene is sprake van een schizofrene stoornis van het paranoïde type, hetgeen als een ziekelijke stoornis moet worden geduid. De paranoïde symptomen van zijn ziekte waren ook ten tijde van het ten laste gelegde manifest aanwezig en waren ook volledig verantwoordelijk voor zijn gedrag in deze zaak. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. Betrokkene projecteerde zijn ongenoegen op zijn moeder, die hij ervan verdacht achter zijn opname te zitten. Daarbij had hij nog het idee dat zij hem die avond (nacht) op een door hem veronderstelde wijze energie aftapte, hetgeen onmiskenbaar een waanidee is geweest. Betrokkene moet als volledig ontoerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de zijne. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend en dat verdachte mitsdien niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde."
2.5. Bij de beoordeling van de middelen moet voor een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, worden vooropgesteld dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, LJN BD2775, NJ 2009, 157).
2.6. Het Hof heeft het opzet van de verdachte bewezen geacht en heeft geoordeeld dat daaraan niet in de weg staat "dat de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest". In de overwegingen in het verband waarvan dat oordeel is gegeven heeft het Hof, zij het in minder gelukkige bewoordingen, tot uitdrukking gebracht dat en waarom het van oordeel is dat, anders dan de deskundigen hebben aangegeven, zich niet de hiervoor onder 2.5 bedoelde situatie voordoet dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Het tweede middel berust op een andere lezing van het bestreden arrest, zodat het feitelijke grondslag mist.
2.7. Voor zover het eerste middel nog klaagt over de bewezenverklaring van de voorbedachte raad, wordt miskend dat de omstandigheid dat het Hof - in het verband van de vraag of de verdachte strafbaar is ter zake van het bewezenverklaarde feit - heeft geoordeeld dat de schizofrene stoornis de gedragskeuzes van de verdachte c.q. diens gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig heeft beïnvloed dat het bewezenverklaarde niet aan hem kan worden toegerekend, niet uitsluit dat sprake is van voorbedachte raad. De bewezenverklaring is op dit punt toereikend gemotiveerd (vgl. HR 5 februari 2008, LJN BB4959, NJ 2008, 97).
2.8. De middelen falen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 maart 2010.