Uitspraak
Rechtbank den haag
,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een Belgische nationaliteit hebbende gedetineerde, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren wegens ernstige misdrijven, waaronder moord. Hij had herhaaldelijk verzoeken ingediend voor vervroegde invrijheidstelling en strafonderbreking, die allemaal waren afgewezen. De eiser stelde dat zijn detentie onrechtmatig was, omdat hij voorwaardelijk in vrijheid had moeten worden gesteld op basis van de Nederlandse regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De Staat voerde verweer en betwistte de onrechtmatigheid van de detentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) niet onrechtmatig was en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel of ongelijke behandeling was. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.