ECLI:NL:RBDHA:2017:12081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksualiteit en eerdere procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oegandees, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag op 18 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.R. Hagenaars, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 oktober 2017 is eiser verschenen, samen met zijn tolk S.M. Nikolopoulos en zijn partner, [persoon A]. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante feiten en eerdere uitspraken, waaronder een eerdere afwijzing van een asielaanvraag in 2010 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte de nadruk legt op het proces van bewustwording en zelfacceptatie van zijn homoseksualiteit, en dat de Werkinstructie 2015/9 niet langer kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een proces van bewustwording en zelfacceptatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en zijn partner als onvoldoende beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere afwijzingen van asielaanvragen niet zijn weerlegd door nieuwe feiten of omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet‑ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M. Nikolopoulos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is de gestelde partner van eiser, [persoon A], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en bezit de Oegandese nationaliteit.
2. Bij besluit van 3 november 2010 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen. Bij uitspraak van 25 januari 2012 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zutphen, is het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 februari 2013 is een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door verweerder afgewezen. Ook het hiertegen ingestelde beroep is, bij uitspraak van 1 maart 2013 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft verweerder een opvolgende asielaanvraag opnieuw afgewezen, hetgeen bij uitspraak van 7 juni 2013 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, in stand is gebleven.
Bij besluit van 1 juli 2014 is een opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 2 maart 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) onherroepelijk geworden.
3. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
- eiser is [naam], geboren op [geboortedatum] 1990 van Oegandese nationaliteit;
- eiser is homoseksueel.
Verweerder heeft reeds in de eerste asielprocedure de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit geloofwaardig geacht. Er bestaat geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. Verweerder heeft de gestelde homoseksualiteit van eiser in de vierde asielprocedure ongeloofwaardig geacht, hetgeen door de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2017 onherroepelijk is geworden. Eiser heeft ten behoeve van zijn opvolgende aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een rapportage van Buro KleurKracht van 13 juni 2016;
- een verklaring van zijn partner, [persoon A], van 8 september 2017;
- mailwisselingen, app-berichten en enkele foto’s;
- certificaat van Uganda Gay on the Move en Rainbow Den Haag van 28 november 2015;
- membershipkaart van Out & Proud;
- screenshots van meetings.
Verweerder heeft ten aanzien van de rapportage van Buro KleurKracht overwogen dat dit rapport niet ten behoeve van eiser is opgesteld. Voorts heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, gelet op de in het rapport gemaakte culturele analyse, te kennen gegeven zich bij zijn verklaringen over zijn gestelde homoseksualiteit in de eerdere asielprocedure niet te zijn gehinderd omdat hij door culturele aspecten de vragen niet heeft begrepen. Ook blijkt uit het gehoor opvolgende aanvraag dat de duiding van de begrippen ‘relatie’ en ‘seks’ door eiser niet afwijkt van de Nederlandse duiding. Voorts zijn de verklaringen van eiser naar aard en strekking gelijk als in zijn vorige asielprocedure. Eiser heeft daarmee nog steeds niet voldoende inzicht gegeven in zijn bewustwordings- en acceptatieproces. Ten aanzien van de verklaring van de gestelde partner van eiser, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet toereikend is, nu eiser zelf niet overtuigend heeft verklaard over de overige aspecten in het kader van de seksuele gerichtheid. Ook met de overige documenten heeft eiser zijn gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig gemaakt, nu de door eiser gestelde seksuele geaardheid niet enkel ongeloofwaardig wordt geacht wegens het ontbreken van een LHBT-netwerk, aldus verweerder.
4. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een opvolgende asielaanvraag. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de door eisers aangevoerde beroepsgronden overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer een aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard, dient de rechtbank te toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
5. Eiser betoogt dat verweerder niet langer van Werkinstructie 2015/9 kan uitgaan. In de Werkinstructie is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan het standpunt van dr. N. LaViolette in haar artikel “Sexual Orientation and the Refugee Determenation Proces; questioning a claimant about their membership in the particular social group”, dat aan de werkinstructie ten grondslag is gelegd, dat de stelling dat homoseksuelen geloofwaardig over hun bewustwording en zelfacceptatie kunnen spreken geen wetenschappelijke onderbouwing heeft. Verweerder legt derhalve teveel nadruk op het innerlijk proces van bewustwording en zelfacceptatie. Ook is de werkinstructie in strijd met de Procedurerichtlijn. Voorts is verweerder er in de werkinstructie ten onrechte vanuit gegaan dat er een vaststaande wijze van ontwikkelen van de seksuele oriëntatie bestaat. Ook uit een artikel van A. Gustavsson Grønningsǣter blijkt dat er verkeerde besluiten worden genomen als we de nadruk blijven leggen op het innerlijk proces van bewustwording en zelfacceptatie. Gustavsson Grønningsǣter heeft onderzoek gedaan op basis van Noorse dossiers, waar eenzelfde beoordeling als in Nederland wordt gehanteerd, aldus eiser.
Eiser betoogt verder dat het rapport Buro KleurKracht ziet op psychologische aspecten uit de Oegandese cultuur waardoor Oegandezen zaken anders kunnen ervaren en verwoorden dan in westerse zin. Een uit Oeganda afkomstige asielzoeker zal zich hiervan niet bewust zijn, zodat vragen over het ontstaan van onduidelijkheden daarover tijdens een gehoor ontkennend zullen worden beantwoord.
Voorts betoogt eiser dat verweerder niet zonder meer voorbij kan gaan aan het bestaan van een gestelde relatie. Eiser doet in dat kader een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarbij naar een aantal zaken, waarin verweerder nader onderzoek noodzakelijk heeft geacht omdat betrokkene in Nederland een relatie stelt te hebben.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich toch geen feiten of omstandigheden voor die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Verwezen wordt bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3594). Het is aan eiser om dergelijke nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren.
6.2
In de vierde asielprocedure van eiser zijn reeds zijn lidmaatschap bij Uganda Gay on the Move en Out & Proud betrokken. De door hem overgelegde documenten hierover zijn derhalve geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ook het lidmaatschap bij Rainbow Den Haag, de mailwisselingen, app-berichten, foto’s en screenshots bevatten geen nieuwe feiten of omstandigheden die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigen.
6.3
Ook de door eiser overgelegde culturele analyse van 13 juni 2016 van Buro KleurKracht wordt niet aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid die een (hernieuwde) toetsing rechtvaardigt. De culturele analyse beschrijft de culturele achtergrond in Oeganda en brengt aandachtspunten naar voren waarmee rekening dient te worden gehouden bij de beoordeling van de verklaringen van LHBT-asielzoekers uit dat land. Uit het rapport gehoor opvolgende aanvraag van 14 september 2017 blijkt dat aan eiser open vragen zijn gesteld over wat hij onder de begrippen ‘relatie’ en ‘seks’ verstaat. Verweerder heeft niet ten onrechte zich op het standpunt gesteld dat uit de antwoorden van eiser niet blijkt dat hij daaraan een andere betekenis toekent dan men in Nederland gewoon is. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat het aan eiser is zijn verklaringen aannemelijk te maken en dat hij daar met een algemene verwijzing naar het rapport van Buro KleurKracht niet in is geslaagd. Van eiser mocht worden verwacht dat hij zelf aangeeft op welke punten in zijn relaas sprake is (geweest) van een afwijkende perceptie, dan wel op welke punten hij moeite had duidelijk te verklaren. Eiser heeft dit niet gedaan.
6.4
In het geval van eiser is in rechte vast komen te staan dat zijn verklaringen over het proces van bewustwording afgelegd in de vorige procedure niet geloofwaardig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser ook in de onderhavige procedure met hetgeen door hem is verklaard tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en ook overigens is aangevoerd, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een proces van bewustwording en zelfacceptatie is geweest. De ongeloofwaardigheid op dit punt kan door eiser niet worden weggenomen met het enkel overleggen van verklaringen van derden. Verklaringen van gestelde partners kunnen weliswaar dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele geaardheid, maar laten de verantwoordelijkheid van een vreemdeling onverlet om (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn eigen verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk te maken (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2940 en van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256).
Voor zover eiser heeft gesteld dat ten onrechte de nadruk wordt gelegd op het proces van bewustwording en zelfacceptatie, wordt overwogen dat de Afdeling bij uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft geoordeeld dat verweerder aan de hand van de onderzoeksmethode zoals weergegeven in de Werkinstructie op een zorgvuldige manier onderzoek doet naar een gestelde seksuele geaardheid, en dat verweerder met de Werkinstructie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de antwoorden op vragen over een seksuele gerichtheid worden beoordeeld. Dat die Werkinstructie volgens eiser, gelet op de artikelen van LaViolette en Gustavsson Grønningsǣter, niet langer kan worden gehanteerd, is geen nieuw aspect dat in het kader van de beoordeling van een herhaalde aanvraag een rol kan spelen.
Gelet op voorgaande kunnen verklaringen van gestelde partners een rol spelen bij de beoordeling van een gestelde seksuele geaardheid. In de door eiser overgelegde schriftelijke en ter zitting afgelegde mondelinge verklaring van [persoon A] hoeft verweerder geen aanleiding te zien een nader onderzoek te doen naar de gestelde relatie van eiser. Dat verweerder in andere zaken daartoe wel aanleiding heeft gezien, doet daar niet aan af, nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de door eiser genoemde zaken geen gelijke gevallen betreffen. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat in de door eiser genoemde zaken de gestelde relatie niet als nieuw element bij een herhaalde aanvraag naar voren zijn gebracht, nadat de ongeloofwaardig bevonden seksuele gerichtheid reeds in rechte was komen vast te staan. Verweerder heeft de gestelde relatie derhalve terecht niet als nieuw feit aangemerkt.
6.5
Verweerder heeft zich gelet op voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser thans heeft aangevoerd en overgelegd geen afbreuk doet aan hetgeen in de eerdere procedure is overwogen ten aanzien van zijn gestelde homoseksuele geaardheid.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.