ECLI:NL:RBDHA:2017:10623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
NL17.603, NL17.604, NL17.605, AWB 17/3271 en AWB 17/3272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeloofwaardige bekering van Afghaanse minderjarigen in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in de asielprocedures van verschillende Afghaanse minderjarigen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvragen werden afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de IND de bekeringen van de eisers tot het christendom ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eisers over hun bekeringen en de omstandigheden in Afghanistan heeft beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende overtuigend hadden verklaard over hun motieven voor en het proces van hun bekering. De rechtbank heeft daarbij ook de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende was om de aanvragen te honoreren. De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers over hun bekeringen als vaag en onduidelijk bestempeld, en heeft de rapporten van professor Van Saane en andere getuigenverklaringen niet als voldoende overtuigend beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de IND zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bekeringen van de eisers niet geloofwaardig zijn, en dat de eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.603, NL17.604, NL17.605, AWB 17/3271 en AWB 17/3272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser1] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiser2] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiseres1] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
mede namens haar minderjarige kinderen
[eiser3] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiseres2] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiseres3] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiser4]
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.F. Roza),
en
[eiser5],
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
[eiser6],
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. de Geus),
allen van Afghaanse nationaliteit,
eisers,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 13 en 16 januari 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Tevens is bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hun geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
  • Het beroep van [eiser1] is geregistreerd onder zaaknr. NL 17.604;
  • Het beroep van [eiser2] is geregistreerd onder zaaknr. NL 17.605;
  • Het beroep van [eiseres1] is geregistreerd onder zaaknr. NL 17.605;
  • Het beroep van [eiser5] is geregistreerd onder zaaknr. 17/3272;
  • Het beroep van [eiser6] is geregistreerd onder zaaknr. 17/3271.
De openbare behandeling van de gevoegde beroepen NL 17.603, NL 17.604 en NL 17.605 heeft plaatsgevonden ter zitting van 31 mei 2017. De eisers in die zaken zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.C. Pieters-de Vries.
De rechtbank heeft ter zitting na overleg met partijen geconcludeerd dat er een zodanige samenhang is tussen die zaken en de zaken van [eiser5] en [eiser6] , dat het wenselijk is alle zaken gevoegd te behandelen. Daarop is de behandeling van de zaken aangehouden. Met instemming van mr. De Geus zijn de zaken van [eiser5] en [eiser6] vervolgens overgedragen van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, aan de zittingsplaats Arnhem.
De vijf beroepen zijn vervolgens gevoegd behandeld ter zitting van 30 juni 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Eisers hebben een getuige meegebracht, [naam] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.G.A. Wever.

Beoordeling

1. Ter staving van hun asielaanvragen hebben eisers, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
[eiser2] en zijn broertjes en zusjes zijn de kinderen van [eiser1] en [eiseres1] . De broers [eiser5] en [eiser6] zijn neven van [eiser2] . Hun vader en moeder zijn [vader] en [moeder] De familie van [eiser2] woonde tegenover de familie van [eiser5] en [eiser6] aan een binnenplaats in [plaats] in Kabul.
[eiser2] vond bij het zoeken naar zijn schoolboeken in de boekenkast van zijn vader een in het Dari vertaalde bijbel. [eiser2] had op dat moment al wel van het boek gehoord en wist dat dit in de islam als heilig wordt beschouwd. Hij stond al sinds enkele jaren sceptisch tegenover het islamitisch geloof en vond het bijvoorbeeld raar dat hij geacht werd te bidden in een taal die hij nauwelijks begreep. Mede omdat het exemplaar van de bijbel in zijn moedertaal was vertaald, intrigeerde dit hem zodanig dat hij er intensief in is gaan lezen. Hij deelde deze ervaring met zijn neef [eiser5] , die vervolgens ook werd gegrepen door de bijbel. Op 16 juli 2015, de laatste dag van de ramadan, liep [eiser2] met deze neef over straat. [eiser5] kauwde kauwgom en werd er door buurtbewoners op gewezen dat hij dat niet mocht doen tijdens de vastenmaand. Toen [eiser5] daarop antwoordde dat hij en zijn neef een ander geloof aanhingen en dat zij met rust gelaten wilden worden, ontstond er een ruzie waarbij zij gewond raakten. Zij zijn vervolgens naar huis gevlucht en hebben zich opgehouden in de kelder totdat hun vaders thuis zouden komen. Ondertussen hadden meer buurtbewoners zich verzameld voor het huis en toen hun vaders terugkwamen, werden ook zij geslagen. Deze vaders spraken met de mullah af dat [eiser5] en [eiser2] de volgende dag in de moskee de geloofsbelijdenis zouden afleggen en hun excuses zouden aanbieden. Toen de vaders dit voorlegden aan [eiser5] en [eiser2] weigerden zij dit te doen. In de nacht na dit incident kreeg [eiser2] een droom waarin Jezus aan hem verscheen die zei dat hij hem zou redden. Dit was voor hem het moment waarop hij een definitieve (innerlijke) keuze maakte voor het christendom. Vervolgens besloten eisers die nacht om te vluchten. Na een week ondergedoken te hebben gezeten in een andere wijk van Kabul, ontvluchtten eisers Afghanistan naar Nederland. Tijdens de reis verloren [eiser5] en [eiser6] hun ouders uit het zicht en sindsdien vernamen zij niets van hen.
In Nederland bekeerde ook [eiser6] zich tot het christendom. De drie jongens bezoeken regelmatig kerkdiensten en volgen Bijbelstudies.
2. Verweerder heeft voor alle eisers de volgende twee elementen uit de relazen aangemerkt als relevant:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
Het incident van 16 juli 2015 .
Voor [eiser1] en [eiseres1] zijn geen andere relevante elementen aangenomen.
Voor [eiser2] zijn in aanvulling de volgende relevante elementen aangenomen:
3. Hij heeft zich in Afghanistan bekeerd tot het christendom;
4. In Nederland heeft hij zich verder verdiept in het christendom;
5. Hij vreest bij terugkeer naar Afghanistan te worden gedood door de autoriteiten of door landgenoten omdat hij vanwege zijn bekering als een afvallige wordt beschouwd.
Voor [eiser5] zijn in aanvulling de volgende relevante elementen aangenomen:
3. Hij heeft zich in Afghanistan bekeerd tot het christendom;
4. In Nederland heeft hij zich verder verdiept in het christendom. Hij vreest bij terugkeer naar Afghanistan te worden gedood door de autoriteiten of door landgenoten vanwege zijn bekering.
Voor [eiser6] zijn in aanvulling de volgende relevante elementen aangenomen:
3. Hij is 4 maanden voor vertrek aangerand door de mullah;
4. Hij is in Nederland geïnteresseerd geraakt in het christendom, zit in een proces van bekering maar is nog niet gedoopt. Hij vreest bij terugkeer naar Afghanistan voor problemen met de autoriteiten en de bevolking als bekend wordt dat hij is bekeerd.
3. Verweerder heeft het eerste element voor alle eisers geloofwaardig geacht. Verder is geloofwaardig geacht dat [eiser6] is aangerand door de mullah. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat het incident van 16 juli 2015 heeft plaatsgevonden zoals door eisers is gesteld. Evenmin heeft verweerder de bekering van [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] geloofwaardig geacht. Daarom heeft verweerder beslist dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
4. De rechtbank zal eerst het beroep behandelen voor zover dat ziet op het gestelde incident van 16 juli 2015. Vervolgens worden de gestelde bekeringen van [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] afzonderlijk behandeld, waarna enkele overwegingen volgen die hen alle drie betreffen. Tot slot volgt de behandeling van het beroep van eisers op de algemene situatie in Afghanistan.
Het incident van 16 juli 2015
5.1
Eisers voeren aan dat het verloop van het incident aannemelijk is gemaakt. Hoewel [eiser5] onverstandig heeft gehandeld door de islam ten overstaan van buurtgenoten af te vallen, kon hij dit niet helpen, omdat hij dit in een opwelling heeft gedaan. Onder deze omstandigheden kan van een minderjarige niet worden verwacht dat hij een rationele risicoafweging maakt voordat hij reageert. Daarbij is van belang dat [eiser5] zich roekelozer gedroeg vanwege zijn boosheid op de mullah vanwege het incident met [eiser6] . Daarnaast hadden [eiser5] en [eiser2] niet verwacht dat de buurtbewoners zo fel zouden reageren op zoiets onschuldigs als kauwgom kauwen. Ook hadden zij geen Ten aanzien van het verdedigen van de Bijbel en hun christelijk geloof hadden zij ook geen heftige reactie verwacht. De Bijbel is in de islam immers een heilig boek en het christendom wordt geaccepteerd als officieel geloof. Verder voeren eisers aan dat hun niet kan worden tegengeworpen dat zij wisselend hebben verklaard over het verdere verloop van het incident. Aan [eiser5] is tijdens het nader gehoor niet gevraagd naar de bemiddelingspoging van hun vaders. Ook [eiser2] heeft hierover niet verklaard, maar dat doet aan de geloofwaardigheid van die poging niet af. De reden dat de kinderen niets hebben verklaard over wat hun vaders hebben gedaan, is namelijk dat zij zich schuilhielden in de kelder en niet wisten wat er zich buiten afspeelde, aldus eisers.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers vaag en/of bevreemdend hebben verklaard over het verloop van het gestelde incident.
Verweerder heeft eisers met name kunnen tegenwerpen dat het bevreemding wekt dat [eiser5] kennelijk geen idee had van het risico dat hij liep door in het openbaar zowel de islam af te vallen als zijn voorkeur voor het christendom te uiten. Desgevraagd heeft [eiser5] hier ter zitting over verklaard dat het christelijk geloof nu eenmaal verplicht tot het bekeren van niet-christenen. Verweerder heeft er vervolgens niet ten onrechte op gewezen dat een dergelijke onderschatting van een zeer groot risico haast ondenkbaar is in de Afghaanse samenleving. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit niet geldt voor iemand van zestien jaar die boos is op een mullah, zodat verweerder aan deze twee omstandigheden geen doorslaggevende waarde heeft hoeven hechten. Ook heeft verweerder mee mogen wegen dat [eiser5] heeft verklaard ten tijde van het incident op de hoogte te zijn geweest van de steniging van Farkhunda door een boze menigte, omdat zij ervan werd verdacht een koran te hebben verbrand. Dat [eiser5] het lynchen van Farkhunda niet heeft gekoppeld aan zijn eigen ‘afvalligheid’ heeft bij verweerder bevreemding kunnen wekken. Tot slot heeft verweerder ten aanzien van het bewustzijn van het risico mogen meewegen dat zowel [eiser2] als [eiser5] hebben verklaard dat zij het lezen van de bijbel voor de buitenwereld verborgen hielden. Verweerder wijst daartoe niet ten onrechte op de verklaringen van de beide jongens over de liberale opvattingen van hun vaders. Hoewel [eiser2] en [eiser5] wisten dat hun vaders op religieus gebied een ruimdenkende houding hadden, hebben zij hun interesse voor de bijbel en het christelijk geloof pas na het incident met hen gedeeld. Hieruit heeft verweerder enige terughouding kunnen afleiden ten aanzien van het uiten van hun christelijke geloofsovertuiging, zodat ook dit heeft kunnen bijdragen aan de bevreemding die de kennelijke onderschatting van het bovenstaande risico bij verweerder heeft gewekt. Hoewel door verweerder niet wordt betwist dat de Bijbel in de islam als heilig boek wordt beschouwd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aan dit gegeven geen doorslaggevende waarde hoeven toekennen. Verweerder werpt eisers daarom niet ten onrechte tegen dat [eiser5] moet hebben beseft dat de door hem geïnstigeerde gestelde aanleiding van het incident een groot risico in zich droeg.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht enkele tegenstrijdigheden geconstateerd in de verschillende verklaringen van eisers ten aanzien van het verdere verloop van het gestelde incident.
[eiser1] , de vader van [eiser2] , heeft verklaard dat hij bij thuiskomst samen met zijn broer [vader] met de mullah heeft afgesproken dat de jongens de dag na het incident een islamitische geloofsbelijdenis zouden afleggen en hun excuses zouden aanbieden. Volgens [eiser1] vond dit plaats voordat hij en zijn broer naar binnen gingen. [eiser6] heeft echter verklaard dat de vaders eerst naar binnen gingen, met [eiser2] en [eiser5] hebben gesproken, en dat zij toen nogmaals naar buiten zijn gegaan om de menigte te bedaren. [eiser2] en [eiser5] hebben hier niets over verklaard. Verweerder heeft aldus geconstateerd dat er twee verschillende versies van de bemiddelingspoging van de vaders zijn en dat deze strijd opleveren met het feit dat [eiser2] en [eiser5] überhaupt niets hebben verklaard. De stelling dat zij zich in de kelder bevonden en daardoor niets konden weten van de bemiddelingspoging, heeft verweerder geen afdoende verklaring hoeven achten. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verklaringen van eisers over de rol van de vaders in de bemiddeling met de menigte terecht onderling tegenstrijdig heeft geacht.
[eiser1] heeft daarnaast verklaard dat [eiser2] en [eiser5] niet met de afspraak wilden instemmen, omdat zij hun ware geloof al hadden gevonden. De weigering van de jongens om naar de moskee te gaan is voor hun vaders reden geweest om diezelfde nacht nog te vluchten. [eiser2] en [eiser5] hebben echter niets verklaard over deze afspraak met de mullah of hun weigering daaraan te voldoen. [eiser5] heeft hierover ter zitting verklaard dat hij zich niets herinnert van zijn weigering om naar de moskee te gaan. [eiser2] herinnert het zich wel, maar heeft ter zitting verklaard dat verweerder hem hier niet specifiek genoeg over heeft bevraagd. Dit kan echter niet afdoen aan de geconstateerde tegenstrijdigheid, omdat het ingaan tegen je vader en het weigeren om mee te werken aan de afspraak met de mullah wat leidde tot de vlucht van de families, zeer belangrijke elementen vormen in de gebeurtenissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verklaringen van eisers over de afspraak met de mullah terecht onderling tegenstrijdig heeft geacht.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder hetgeen eisers hebben gesteld over het verloop van het incident op 16 april 2015 niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
Toetsingskader bekeringen
6. Vervolgens zal de rechtbank toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering tot het christendom van [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] ongeloofwaardig is.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) past verweerder bij de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die, voor zover toepasselijk in het concrete geval, grofweg kunnen worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van een bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Verder betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en de geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangelisatie. Uit deze uitspraak volgt voorts dat verweerder ervan uitgaat dat aan een bekering steeds een welbewuste en weloverwogen keuze van de vreemdeling vooraf gaat en dat hij om die reden bijzondere waarde hecht aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over die motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513) volgt dat dit laatste ook geldt voor Afghaanse moslims die zich tot het christendom bekeren. Gelet daarop en op dit toetsingskader in het algemeen legt de rechtbank daarom bij haar beoordeling de nadruk op de motieven en het proces. De rechtbank zal het proces van en de motieven voor de gestelde bekeringen van [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] afzonderlijk behandelen.
Ten aanzien van zowel [eiser2] , [eiser5] als [eiser6] , overweegt de rechtbank overigens dat verweerder hun de ongeloofwaardig bevonden verklaringen ten aanzien van het incident op 16 juli 2015 heeft mogen tegenwerpen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekeringen. Verweerder heeft dit niet ten onrechte gedaan, omdat het incident en de religieuze overtuigingen van de jongens sterk met elkaar zijn verbonden.
Bekering [eiser2]
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser2] motieven voor en zijn proces van bekering niet geloofwaardig zijn. De toevallige interesse voor een bijbelexemplaar dat in het Dari is geschreven duidt volgens verweerder niet op een bewuste keuze voor het christendom, maar enkel dat [eiser2] geïnteresseerd was een boek te lezen in zijn moedertaal. [eiser2] is volgens verweerder bovendien vaag en onduidelijk over zijn motieven om zich tot het christendom te bekeren. Zo verklaart hij dat hij krijgt wat hij vraagt van God, zoals een goed en comfortabel leven waarin hij niet lastig gevallen wordt, maar kan hijniet goed onderbouwen waarom hij in plaats van het christendom niet dichter tot de islam kon komen. Verweerder werpt [eiser2] verder tegen dat hij stelt zich ten tijde van het nader gehoor al anderhalf jaar in het christendom te hebben verdiept, maar dat hij daar weinig inhoudelijke kennis van heeft. Hoewel [eiser2] enkele Bijbelverhalen kan noemen en enige kennis heeft van christelijke feestdagen, heeft dit verweerder niet overtuigd. De stelling van eisers dat [eiser2] al op zeven- à elfjarige leeftijd begon te twijfelen aan de islam volgt verweerder niet, omdat dat een opmerkelijk jonge leeftijd wordt geacht. Datzelfde geldt voor de daaropvolgende bewuste keuze voor bekering tot een andere religie op vijftienjarige leeftijd.
7.2
Eisers voeren aan – samengevat weergegeven – dat [eiser2] niet heeft ingezien dat het lezen van de bijbel en zijn daaropvolgende bekering gevaarlijk zouden zijn. Het is immers niet uitzonderlijk om een bijbel in huis te hebben, omdat dit boek ook in de islam als heilig wordt beschouwd. Eisers stellen dat [eiser2] de bijbel begon te lezen, omdat deze in het Dari was opgesteld, zodat hij het boek, in tegenstelling tot de Arabischtalige koran, goed kon begrijpen. [eiser2] heeft aldus geen bewuste afweging gemaakt, maar kwam bij toeval in aanraking met de bijbel en werd gegrepen door de tekst. Echter zou het volgens eisers wel uitzonderlijk zijn om een exemplaar van de koran in het Dari in huis te hebben. Vertaling van de koran in een andere taal dan die van de profeet wordt in Afghanistan absoluut niet geaccepteerd en kan zelfs aanleiding zijn voor de doodstraf. Ten aanzien van zijn bekering voeren eisers aan dat er niet eenduidig een moment van bekering kan worden aangewezen. [eiser2] innerlijke besluit is genomen tijdens de droom in de nacht na het incident. Dat is niet noodzakelijk in strijd met zijn andere verklaringen dat het als een geleidelijk proces moet worden gezien dat in Nederland is voltooid. Tot slot voeren eisers aan dat [eiser2] juist op een leeftijd was waarop men vraagtekens gaat zetten bij vanzelfsprekendheden.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [eiser2] onvoldoende overtuigend heeft verklaard over zijn motieven voor en zijn proces van bekering.
Allereerst verwijst de rechtbank naar wat hierboven onder 5.2 is overwogen over de risico’s die zijn verbonden aan het openbaar afvallen van de islam en het uiten van zijn voorkeur voor het christelijk geloof. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor het lezen van de bijbel als moslim in Afghanistan. Verweerder heeft [eiser2] mogen tegenwerpen dat het opmerkelijk is dat hij geen twijfels heeft gehad bij het lezen daarvan, nu hij hiermee een niet onaanzienlijk risico nam.
Verweerder heeft [eiser2] met name mogen tegenwerpen dat hij vaag en onduidelijk is over zijn specifieke keuze voor het christendom boven de islam. Dat dit min of meer toevallig is gebeurd nadat hij de bijbel in de kast had gevonden, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Hoewel [eiser2] op een leeftijd was waarop hij vraagtekens kon gaan zetten bij vanzelfsprekendheden zoals het islamitisch geloof, duidt dit gegeven niet op een motief om zich in een heel ander geloof te verdiepen. [eiser2] verklaart hierover weliswaar dat hij naar God zocht, omdat iedereen God moet proberen te vinden, maar hij heeft niet duidelijk kunnen maken waarom dat voor hem juist de christelijke moest zijn. [eiser2] heeft verklaard dat hij het christendom interessant vindt en erin gelooft, maar kan niet uitleggen in hoeverre dit geloof verschilt van het bidden richting een gebouw in Mekka, waar hij juist problemen mee stelt te hebben. [eiser2] noemt verder dat binnen de islam wordt geloofd in een wraakzuchtige god en stelt vervolgens dat dit anders is in het christendom waarin sprake is van een vergevingsgezinde god. Verweerder heeft er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat er zowel binnen het christendom als binnen de islam diverse stromingen bestaan. Het belangrijkste is echter dat verweerder dergelijke door [eiser2] benoemde verschillen tussen de islam en het christendom niet van wezenlijk belang heeft hoeven achten voor zijn persoonlijke innerlijke overtuiging en de beleving van zijn geloof. Verweerder heeft [eiser2] dan ook kunnen tegenwerpen dat hij niet goed duidelijk heeft gemaakt waarom hij de dingen die hij vond in het christelijk geloof, niet kon vinden in de islam.
Verweerder acht de kennis van [eiser2] van het christelijk geloof niet ten onrechte onvoldoende overtuigend. Verweerder heeft [eiser2] kunnen tegenwerpen dat hij het meest uitgebreid vertelt over Jozef in de put, maar dat hij dit verhaal onjuist weergeeft. Dit geldt ook voor zijn weergave van de kern van het geloof: volgens [eiser2] is dit de heilige drie-eenheid, waarin God de vader in de hemel is, de heilige geest een persoon is en wij de zoon zijn. Daarnaast kent [eiser2] enkel de rituele feestdagen Pasen en Kerst, maar kan hij niet verklaren waarom deze inhouden. Belangrijker is echter nog dat [eiser2] niet kan verklaren waarom de verschillende facetten die hij van het geloof benoemt belangrijk voor zijn eigen geloofsbeleving zijn. Tot slot heeft verweerder hem in dit verband niet ten onrechte tegengeworpen dat onaannemelijk is dat [eiser2] op elfjarige leeftijd een sceptische houding aannam ten aanzien van de islam. Dit geldt met name ook voor de stelling dat hij op veertien- à vijftienjarige leeftijd een bewuste keuze kon maken voor de bekering tot een andere religie. Hetgeen eisers in dit verband verder hebben aangevoerd, stuit op het voorgaande af.
Bekering [eiser5]
8.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser5] motieven voor en zijn proces van bekering niet geloofwaardig zijn. Verweerder werpt hem tegen dat niet aannemelijk is dat hij zonder aarzeling de bijbel is gaan lezen toen [eiser2] daarmee kwam. [eiser5] moet in het algemeen hebben geweten hoe er in de Afghaanse samenleving tegen afvalligen wordt aangekeken, meer in het bijzonder omdat hij heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van de steniging van Farkhunda. Verweerder acht het verder opmerkelijk dat [eiser5] direct interesse toonde voor de bijbel, terwijl hij heeft verklaard dat hij voor dat moment geen interesse had in de islam en de koran. De toevallige interesse voor een bijbelexemplaar dat in het Dari is geschreven duidt volgens verweerder niet op een bewuste keuze voor het christendom, maar enkel dat [eiser5] geïnteresseerd was een boek te lezen in zijn moedertaal. [eiser5] is volgens verweerder bovendien vaag en onduidelijk over zijn motieven om zich tot het christendom te bekeren. In dit verband acht verweerder met name onaannemelijk dat [eiser5] geen enkele twijfel of aarzeling had zich te verdiepen in een nieuwe religie, terwijl dat in Afghanistan niet wordt geaccepteerd. Daarbij heeft [eiser5] niet kunnen onderbouwen waarom hij in plaats van het christendom niet dichter tot de islam kon komen. Verweerder werpt [eiser5] verder tegen dat hij stelt zich ten tijde van het nader gehoor al geruime tijd in het christendom te hebben verdiept, maar dat hij daar weinig inhoudelijke kennis van heeft. Hoewel [eiser5] enkele Bijbelverhalen kan noemen en weet dat Pasen een belangrijke christelijke feestdag is, heeft dit verweerder niet overtuigd. Tot slot werpt verweerder hem tegen dat onaannemelijk is dat iemand op vijftien à zestienjarige leeftijd een zo belangrijke afweging kan maken als de keuze voor een andere religie.
8.2
Eisers voeren aan dat [eiser5] bij toeval de bijbel ging lezen en dat hij op dat moment nog niet wist dat hij zich uiteindelijk zou willen bekeren. In dit verband voeren eisers aan dat het lezen van een bijbel in je eigen huis geen risico met zich meebrengt. Van zijn familie had hij ook niets te vrezen, anders had hij zijn vader ook niet verteld dat hij bekeerd was. Ten aanzien van Farkhunda betogen eisers dat dit ging om een andere situatie, waarin deze vrouw door haar (vermeende) geloofspraktisering werd gelyncht, niet vanwege haar geloofsovertuiging als zodanig. Bovendien had [eiser5] voor het incident zonder problemen als christen in Afghanistan geleefd. Anders dan het standpunt dat verweerder inneemt, geloofde hij wel in God, maar zocht hij eigenlijk nog een weg om hem te bereiken. Dit is ook de reden dat hij weinig twijfels had om de bijbel te gaan lezen: hij vond daarin de antwoorden op zijn vragen. Hierin ligt dan ook de verklaring dat [eiser5] op zulke jonge leeftijd een zeer bewust besluit heeft genomen om voor het christendom te kiezen. In tegenstelling tot wat verweerder hem tegenwerpt, heeft [eiser5] duidelijk verklaard over zijn beweegredenen. Zo heeft [eiser5] verteld hoe het christelijk geloof hem leert hoe hij zich als mens moet gedragen, niet als een verplichting, maar vanuit zichzelf. Daarnaast heeft hij uitgelegd dat er voor hem verschillende redenen waren waarom de islam hem geen voldoening gaf. In tegenstelling tot zijn nieuwe geloof kent de islam veel verplichtingen en werd hij vanwege het overtreden van de regels ook gestraft door de mullah. In het christendom gelden geen strikte regels en is het voor [eiser5] voldoende als hij met zijn hart in God gelooft. Ten aanzien van zijn kennis van Bijbelverhalen en christelijke feestdagen voeren eisers aan dat [eiser5] meer weet dan uit de gehoren blijkt, omdat hem niet de juiste vragen zijn gesteld. Tot slot verwacht verweerder ten onrechte dat [eiser5] als minderjarige met een trauma een heldere weergave kan geven van zijn kennis van de religie, juist omdat hij tijdens de gehoren extra werd geconfronteerd met het trauma dat nog zo vers in zijn geheugen zat, aldus eisers.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [eiser5] onvoldoende overtuigend heeft verklaard over zijn motieven voor en zijn proces van bekering.
Allereerst verwijst de rechtbank naar wat hierboven onder 7.3 is overwogen over de risico’s die zijn verbonden aan het lezen van de bijbel als moslim in Afghanistan. Verweerder heeft [eiser5] mogen tegenwerpen dat het opmerkelijk is dat hij weinig twijfels heeft gehad toen [eiser2] hem daartoe probeerde aan te zetten, omdat hij hiermee een niet onaanzienlijk risico nam. Hoewel dit risico gering kan zijn als daar niet publiekelijk uiting aan wordt gegeven, doet dit er niet aan af dat verweerder het kennelijk ontbreken van bewustzijn van het mogelijk gevaar heeft mogen tegenwerpen. Verweerder heeft hier niet ten onrechte de dood van Farkhunda bij betrokken, juist omdat zij door [eiser5] zelf wordt genoemd als voorbeeld voor de gruweldaden die hem als christen in Afghanistan staan te wachten. Ook ten tijde van het lezen van de bijbel was dit bij [eiser5] bekend en daarom heeft verweerder het ongeloofwaardig mogen achten dat een dergelijke waarschuwende werking kennelijk toen niet van de lynchpartij uitging. Verweerder heeft de overige verklaringen van [eiser5] onvoldoende overtuigend kunnen achten. [eiser5] verklaart over het proces weliswaar dat hij zoekende was, maar God niet kon vinden in de islam, maar onvoldoende wat hij dan wel vond in het christendom en wat hij miste in de islam. [eiser5] heeft uitgelegd dat hij bezwaren had tegen de regels, rituelen, heiligdommen en profeten van de islam, maar kan niet aangeven waarom het christendom in die zin anders is. [eiser5] verklaart vervolgens dat het binnen het christendom vooral gaat om het geloof zelf en het lezen van de bijbel, maar verweerder heeft hem mogen tegenwerpen dat dit vaag blijft. Het belangrijkste is echter dat verweerder dergelijke door [eiser5] benoemde verschillen tussen de islam en het christendom niet van wezenlijk belang heeft hoeven achten voor zijn persoonlijke innerlijke overtuiging en de beleving van zijn geloof. In dit verband heeft verweerder ook met name vaag mogen achten dat er voor [eiser5] eigenlijk geen sprake van een overstap was van islam naar christendom, nu dit juist in een samenleving als de Afghaanse een grote stap is. Verder heeft verweerder [eiser5] kennis van de bijbel en christelijke feestdagen niet ten onrechte onvoldoende geacht. [eiser5] heeft immers weinig verklaard over specifieke Bijbelteksten en de verhalen die hij noemt, zijn daar geen juiste weergaven van. [eiser5] kan vervolgens alleen Pasen als feestdag noemen en weet ook niet precies wat die dag voor betekenis heeft. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de leeftijd, geestelijke toestand of het trauma van [eiser5] de beantwoording van de gestelde vragen dusdanig heeft bemoeilijkt dat verweerder de afwijzing van zijn asielaanvraag hier niet op heeft mogen baseren. Hetgeen eisers in dit verband verder hebben aangevoerd, stuit op het voorgaande af.
Bekering [eiser6]
9.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser6] motieven voor en zijn proces van bekering niet geloofwaardig zijn. Uit de verklaringen van [eiser6] blijkt niet van een innerlijk bekeringsproces en een geloofsovertuiging die leiden tot de aanname dat sprake is van een geloofwaardige en oprechte bekering. [eiser6] heeft hierover enkel verklaard dat de mensen in de kerk erg aardig zijn, dat hij er niet wordt geslagen zoals in de moskee en dat alles voor hem wordt vertaald, terwijl hij het Arabisch van de koran nooit heeft begrepen. Dit is volgens verweerder onvoldoende om te spreken van een geloofwaardige bekering. Verder acht verweerder ongeloofwaardig dat hij bij aankomst in Nederland zonder twijfels met [eiser5] meeging naar de kerk. [eiser6] heeft immers verklaard dat hij in Afghanistan geen twijfels had over de islam, zodat het vreemd is dat hij zich bij zijn eerste aanraking met een andere religie direct daartoe wil bekeren. Verder merkt verweerder op dat [eiser6] pas zestien jaar oud is, het is immers onaannemelijk dat iemand op een zo jonge leeftijd de afweging maakt om zich te bekeren tot een andere religie. Verweerder werpt hem verder tegen dat hij stelt zich ten tijde van het nader gehoor al geruime tijd in het christendom te hebben verdiept, maar dat hij daar weinig inhoudelijke kennis van heeft. Hoewel [eiser6] enkele Bijbelverhalen kan noemen en weet dat Pasen een belangrijke christelijke feestdag is, heeft dit verweerder niet overtuigd.
9.2
Eisers voeren aan dat de islam voor [eiser6] niet voldeed als godsdienst, vanwege de taal, de mishandelingen, de aanranding door de mullah en de manier waarop moslims in het algemeen met elkaar omgaan. [eiser6] was bovendien ten tijde van het gehoor nog niet volledig bekeerd, terwijl hij inmiddels wel een bewuste keuze voor het christendom heeft gemaakt en zich heeft laten dopen. Verweerder werpt hem het gebrek aan kennis over het geloof dan ook ten onrechte tegen, omdat hij zich daar pas recent echt in heeft kunnen verdiepen. Verweerder had hem in verband met zijn geloofsontwikkeling daarom aanvullend moeten horen. Hoewel zijn geloof nog pril was, heeft verweerder te weinig gewicht toegekend aan hetgeen hij al wel kon verklaren. [eiser6] legde immers uit dat God een plaats in zijn hart heeft ingenomen en dat hij hem beschermt en bijstaat. Ook gaf hij aan dat hij veel positiever in het leven staat en zich niet langer eenzaam voelt, aldus eisers.
9.3
De rechtbank overweegt dat [eiser6] tijdens het nader gehoor van 10 juni 2016 meermaals heeft verklaard christen te zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de gestelde bekering van [eiser6] terecht als zodanig door verweerder is beoordeeld. De stelling dat verweerder [eiser6] aanvullend had moeten horen volgt de rechtbank niet, omdat hij geacht moet worden zich ten tijde van de gehoren reeds te hebben beroept op zijn bekering. Een eventuele intensivering doet daar niet aan af, omdat [eiser6] tot aan en tijdens de zitting de kans heeft gehad om zijn bekering te staven en was hij daarin niet volledig afhankelijk van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hem echter tegen mogen werpen dat hij in het staven van zijn bekering niet is geslaagd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zijn verklaringen onvoldoende overtuigend zijn om van een oprechte bekering te kunnen spreken. [eiser6] gaf weliswaar aan dat hij de mensen in de kerk erg aardig vindt en dat hij er niet wordt geslagen als hij iets niet begrijpt, maar kan niet goed uitleggen waarom het christelijk geloof inhoudelijk zo belangrijk voor hem is. Dat de Bijbelteksten voor hem worden vertaald, terwijl hij niets begreep van de koran heeft verweerder daartoe niet doorslaggevend hoeven achten. Dat geldt ook voor de plaats die God in zijn hart heeft en zijn goede gevoel daarbij, omdat daaruit onvoldoende blijkt van een persoonlijke innerlijke overtuiging en inzicht in de beleving van het geloof. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat [eiser6] op vrij jonge leeftijd een bewuste keuze voor een ander geloof heeft gemaakt. Hetgeen eisers in dit verband verder hebben aangevoerd, stuit op het voorgaande af.
Rapporten Van Saane
10.1
Eisers hebben ten aanzien van [eiser5] en [eiser6] ter staving van hun bekering twee rapporten overgelegd van professor Van Saane. Vergezeld van een uitgebreide wetenschappelijke onderbouwing luiden de conclusies van deze rapporten dat beide jongens oprecht zijn bekeerd. Bovendien hebben eisers nog een persoonlijke reactie van Van Saane op het door verweerder ingediende verweerschrift overgelegd. Verweerder heeft hier onvoldoende gewicht aan toegekend, aldus eisers.
10.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) zich nader heeft uitgesproken over verweerders onderzoeksmethode bij een bekering als asielmotief in het licht van de onderzoeksmethode van Van Saane. Verweerder heeft bij de Afdeling toegelicht dat elke vreemdeling die stelt te zijn bekeerd, in de asielprocedure de gelegenheid krijgt te verklaren over de wijze waarop zijn bekering heeft plaatsgevonden en hoe hij daaraan vervolgens vorm en inhoud heeft gegeven. Dit komt onder meer tot uiting in open vragen, opgenomen in de door verweerder gehanteerde vragenlijst behorende bij een vaste gedragslijn. Aangezien deze methode niet wezenlijk verschilt van die van Van Saane, en verweerder daarnaast, in tegenstelling tot Van Saane, een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, hoeft verweerder volgens de Afdeling in die uitspraak aan een persoonlijk rapport niet de door de vreemdeling gewenste betekenis toe te kennen. Verweerder beziet namelijk de door de vreemdeling afgelegde verklaringen en eventueel overgelegde documenten tegen de achtergrond van de verklaringen van een vreemdeling over zijn omgeving en herkomst, zoals de houding van de autoriteiten in het land van herkomst of de maatschappelijke opvattingen over het zich afwenden van de en wat hem overigens bekend is over andere vreemdelingen die bekeerd zijn in vergelijkbare situaties.
De rechtbank stelt vast dat Van Saane als godsdienstpsycholoog geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, maar haar oordeel over de geloofwaardigheid van een gestelde bekering uitsluitend baseert op de door eisers gegeven antwoorden op de vragen die met een bekering verband houden. De reactie op het verweerschrift van Van Saane van 29 juni 2017 vermeldt weliswaar dat zij beschikt over het gehele dossier van [eiser5] en [eiser2] , maar de rechtbank kan er niet aan voorbij gaan dat uit de rapporten niet blijkt – en gelet op de deskundigheid van Van Saane ook niet kan blijken – dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering mede is bezien in relatie tot de geloofwaardigheid van de overige relevant geachte elementen. Verder heeft Van Saane in die reactie gesteld dat de onderzoeksmethode van de IND verschilt met die van haar. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016, waarin zij tot een andere conclusie komt.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het standpunt van Van Saane over de geloofwaardigheid van een bekering van een vreemdeling niet de daaraan door eisers gehechte betekenis toekomt.
Overige stukken ter ondersteuning van de bekeringen
11.1
Eisers hebben ter staving van de bekeringen van [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] meerdere verklaringen overgelegd:
1. een verklaring van [naam] , predikant/voorganger van de [naam] over [eiser2] ;
2. een verklaring van [naam] over [eiser2] ;
3. een verklaring van [naam] en ds. [naam] van het [naam] over [eiser2] ;
4. een verklaring van [naam] over [eiser2] ;
5. een verklaring van [naam] van het [naam] over [eiser5] en [eiser6] ;
6. een aanvullende verklaring van [naam] over [eiser6] ;
7. een verklaring van [naam] , oud-mentor COA [plaats] over [eiser5] en [eiser6] ;
8. een verklaring (steunbetuiging) van [naam] voor [eiser2] ;
9. een verklaring (steunbetuiging) van [naam] voor [eiser6] en [eiser5] ;
10. een verklaring van [naam] en [naam] over [eiser5] en [eiser6] .
. Daarnaast heeft [naam] ter zitting een verklaring afgelegd waarin hij de oprechte bekering van de drie jongens heeft onderschreven. Verweerder hecht onvoldoende waarde aan deze verklaringen, zeker nu een aantal van deze zijn gedaan door mensen die in het bijzonder geschikt zijn om de oprechtheid van een bekering te beoordelen, aldus eisers.
11.2
De rechtbank verwijst in dit verband naar de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat een verklaring van een kerkelijke instantie of persoon weliswaar kan dienen ter staving van een bekering, maar dat het de verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling onverlet laat zelf overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot zijn bekering. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij naast eventuele getuigenverklaringen mag verlangen dat [eiser2] , [eiser5] en [eiser6] ook tijdens de gehoren overtuigende verklaringen afleggen over hun bekering en het proces dat daartoe heeft geleid.
Oordeel ten aanzien van motieven voor en proces van bekering
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten aanzien van zowel [eiser2] , [eiser5] als [eiser6] deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij onvoldoende overtuigend hebben verklaard over hun motieven voor en hun proces van bekering. De beroepsgronden slagen niet.
Algemene veiligheidssituatie Afghanistan
13.1
Eisers beroepen zich op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Zij stellen dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder in Kabul zo slecht is, dat zij reeds daarom in aanmerking zouden moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel. Eisers verwijzen in dit verband naar verschillende bronnen:
  • de Eligibility Guidelines van de UNHCR van 19 april 2016;
  • het rapport van het Europees Ondersteuningsbureau voor Aasielzaken (hierna: EASO) van 9 november 2016;
  • een rapport van UNAMA van 7 februari 2017;
  • ‘Afghanistan. Protection of civilians in armed conflict. Annual Report 2016’ van de UNHCR van februari 2017;
  • Anmerkungen von UNHCR zur Situation in Afghanistan auf Anfrage des deutschen Bundesministerium des Innern’ uit december 2016;
  • het Algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van 15 november 2016 (hierna: ambtsbericht);
  • een persbericht van Human Rights Watch (hierna: HRW) van 31 mei 2017;
  • het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (hierna: SFH) van 19 juni 2017.
Eisers wijzen er verder op dat Duitsland heeft aangekondigd voorlopig niemand uit te zetten naar Afghanistan. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de situatie waarin zij terecht zullen komen als zij worden teruggestuurd naar Afghanistan, aldus eisers.
13.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraken van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) en 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513) heeft geoordeeld dat er zich in Afghanistan geen situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming biedt. De Afdeling heeft de Eligibility Guidelines van de UNHCR van 19 april 2016 expliciet meegenomen in haar beoordeling. Afgaande op de uitspraak van de Afdeling moet de rechtbank beoordelen of de overige bronnen voldoende aanknopingspunten bieden om af te wijken van haar oordeel.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat inderdaad een zekere verslechtering van de veiligheidssituatie in Afghanistan waarneembaar is. Dit geldt ook voor Kabul, waar blijkens het SFH-rapport en het persbericht van HRW een stijging van het aantal burgerslachtoffers bij aanslagen van onder andere de Taliban en IS waarneembaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat de veiligheidssituatie dusdanig is verslechterd dat de mate van willekeurig geweld er dermate hoog is dat iemand er louter door zijn aanwezigheid een risico op ernstige schade loopt als bedoeld in genoemd artikelonderdeel. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Hetgeen eisers hebben aangevoerd ten aanzien van de ambtshalve beoordeling van de inwilligbaarheid van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en eventueel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 slaagt evenmin. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat terugkeer naar Afghanistan een onevenredig nadeel voor hen oplevert. Dit geldt ook voor het beroep op artikel 64 van de Vw 2000: verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door hen gestelde omstandigheden nopen tot uitstel van hun vertrek. De medische stukken die zijn overgelegd over [eiser6] bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder aan eisers terecht geen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd, verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend.
15. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs.J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. M.F. van den Brink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel