Overwegingen
1. Eiser is geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991 en heeft de Libische nationaliteit. Op 7 augustus 2014 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zoals blijkt uit het rapport van nader gehoor heeft eiser - kort weergegeven - het volgende aan die aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij homoseksueel is en dat er in zijn land voor homo’s geen vrijheid is en dat er homo’s worden vermoord. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij ongelovig is geweest, maar de intentie heeft om zich te bekeren. In dit kader is hij bezig met het bestuderen van het christelijk geloof. Verder heeft hij verklaard dat hij in Libië gevaar loopt vanwege de werkzaamheden van zijn familieleden. Hij heeft verklaard dat zijn vader en moeder betrokken waren bij het oude regime in Libië. Zijn vader was kolonel in het leger van Khadafi. Zijn moeder was actief voor liefdadigheidsverenigingen die ook onder het voormalig regime vielen. Een van eisers broers, [naam 2] was kapitein bij de politie. In februari 2011 is eiser met zijn ouders vanuit hun woonplaats [geboorteplaats] naar Tripoli vertrokken en vervolgens naar Bin Walid gegaan. Eisers broer Omar is eind februari 2011 vermoord. In augustus 2011 is eisers vader opgepakt. Eiser heeft Libië op 30 juli 2014 verlaten. Zijn moeder is begin augustus 2014 naar Tunesië gevlucht. Eiser heeft aangevoerd dat de algemene situatie in Libië levensgevaarlijk is.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De door eiser gestelde identiteit en nationaliteit heeft verweerder geloofwaardig geacht. Zoals blijkt uit het voornemen van 6 januari 2015, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft verweerder de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig geacht. Ook de gestelde (nog niet voltooide) geloofsverandering, alsmede de gestelde problemen aangaande de situatie met zijn vader en moeder heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Libië geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er een burger die daar terugkeert enkel vanwege zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000.
3. Eiser heeft weersproken dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. In zijn visie heeft hij tijdens de hem afgenomen gehoren consistent, adequaat en duidelijk geantwoord op alle vragen. Van tegenstrijdigheden of vaagheden in zijn verklaringen is volgens eiser geen sprake. Verweerder heeft in zijn visie onvoldoende en ondeugdelijk gemotiveerd waarom zijn asielrelaas met betrekking tot zijn homoseksualiteit niet geloofwaardig zou zijn. Onder aanhaling van verschillende citaten uit de hem afgenomen gehoren heeft hij betoogd dat het voornemen vol staat met onbegrijpelijke taal en onlogische wendingen en ongemotiveerde conclusies.
4. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
3°.ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de
Vw 2000 ter implementatie van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking is getreden. Op grond van het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, zoals, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de
Vw 2000 waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
7. In het onderhavige beroep dateert het bestreden besluit van vóór 20 juli 2015 en is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw 2000 van toepassing. Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek in deze zaak heeft plaatsgevonden ná 19 juli 2015, omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000 bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
8. Ingevolge voornoemd artikel 83a van de Vw 2000, zoals dat op 20 juli 2015 in werking is getreden, omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
9. Bij uitspraken van 13 april 2016 (in zaaknr. 201506502/1/V2, ECLI:NL:RVS:2016:891 en in zaak nr. 201507952/1/V2, ECLI:NL:RVS:2016:890) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) uitleg gegeven aan de gevolgen van artikel 83a van de Vw 2000 voor de manier waarop de Nederlandse bestuursrechter in eerste aanleg een standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van een asielrelaas toetst. 10. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016 in zaak nr. 201507952/1/V2, is de manier waarop de bestuursrechter in het algemene Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel een besluit van een bestuursorgaan toetst, afhankelijk van de aard en inhoud van de bevoegdheid die het bestuursorgaan heeft uitgeoefend en het voorliggende besluit. Uitgangspunt is dat de bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan het besluit zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd heeft genomen. Als het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft, toetst de bestuursrechter op die aspecten en onderdelen met inachtneming van die beslissingsruimte. Dat geldt ook in het vreemdelingenrecht, met inbegrip van het asielrecht. In het asielrecht heeft verweerder beslissingsruimte bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een vreemdeling. De bestuursrechter moet echter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van verweerder waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, op de hiervoor bedoelde manier toetsen. Voorts volgt uit deze uitspraak van de Afdeling (overweging 8.3) dat bij de bestuursrechterlijke toetsing van de motivering van verweerder bijzonder gewicht toekomt aan de onderlinge samenhang van het asielrelaas en de weging door verweerder van door hem al dan niet geloofwaardig geachte elementen en hoe deze doorwerken in zijn standpunt over de geloofwaardigheid van een asielrelaas als geheel.
11. Ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid is verder nog van belang dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in zijn arrest van 2 december 2014 in de zaken C-148/13 tot en met C-150/13 (ECLI:EU:C:2014:2406) de prejudiciële vragen heeft beantwoord die de Afdeling bij de verwijzingsuitspraken van 20 maart 2013 heeft gesteld. Bij uitspraak van 8 juli 2015 (zaaknummers: 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2, ECLI:NL:RVS:2015:2170) heeft de Afdeling uitspraak gedaan naar aanleiding van de in genoemd arrest van 2 december 2014 gegeven antwoorden. Daarin heeft de Afdeling onder meer overwogen dat verweerder teneinde de bestuursrechter in staat te stellen de zorgvuldigheid en motivering van besluiten, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te toetsen in het licht van deze grenzen, inzichtelijk moet maken op welke wijze hij die beoordeling daadwerkelijk in een concrete zaak heeft verricht. Hierbij is met name van belang het soort vragen dat verweerder heeft gesteld en de wijze waarop hij de antwoorden op die vragen onderling heeft gewogen. Het gaat er hierbij niet alleen om dat verweerder inzichtelijk maakt wat hij niet doet bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid, maar ook hoe hij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2004/83 wél heeft ingericht. 12. Bij brief van 13 augustus 2015 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank gereageerd op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015. Verweerder heeft volgens die brief in de uitspraak van 8 juli 2015 geen aanleiding gezien om het bestreden besluit in te trekken. Verweerder heeft erop gewezen dat medio 2014 een vaste gedragslijn is ontwikkeld voor de afhandeling van dit soort zaken. Volgens verweerder is die gedragslijn ook in de zaak van eiser toegepast en komt dit in het dossier van eiser - met name in de hem op 29 augustus 2014 en 13 november 2014 afgenomen gehoren en anders dan in de zaken die hebben geleid tot genoemde Afdelingsuitspraak - duidelijk naar voren.
Verder heeft verweerder zich, ten aanzien van de zaak van eiser in het bijzonder, op het standpunt gesteld dat in het voornemen en het besluit tot uitdrukking komt hoe de verschillende elementen, incluis de overige verklaringen van eiser zijn beoordeeld. Volgens verweerder is in het geval van eiser onder andere overwogen dat meerdere verklaringen over zijn seksuele gerichtheid summier, vaag en tegenstrijdig zijn. Die verklaringen zijn volgens verweerder in de context van onder andere het land van herkomst en eisers opleidingsniveau beoordeeld.
13. Eiser heeft in reactie op de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 betoogd dat er vanuit gegaan mag worden dat er ten tijde van de gehoren die hem zijn afgenomen geen sprake was van een op de aard van het asielrelaas toegespitste onderzoeksystematiek. Hij heeft hij erop gewezen dat hij reeds in de zienswijze en in de gronden van beroep heeft geklaagd over het gebrek aan motivering en inzichtelijkheid van de bestreden beslissing.
14. Verder heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in Nederland een relatie heeft met een man die illegaal in Amsterdam verblijft. Hij heeft geweigerd de naam van de betreffende man te noemen. De vriend is van plan terug te keren naar zijn land van herkomst. De relatie met eiser zal dan tot een einde komen. Eiser heeft ook verklaard dat hij in Nederland enkele malen homoclubs heeft bezocht. Desgevraagd heeft hij verder aangegeven geen Libische en Nederlandse organisaties voor LHBT’s (lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders) te kennen.
15. In het voornemen heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt over de gestelde homoseksualiteit overwogen dat eiser er niet in is geslaagd inzichtelijk te maken welke gevoelens er bij hem speelden op het moment dat hij ontdekte dat hij homoseksuele gevoelens had. In het licht van de in het voornemen aangehaalde verklaringen van eiser heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat eiser gelijk geïnteresseerd is in homoseksuele pornofilms en naar aanleiding hiervan homoseksuele gevoelens heeft ontwikkeld. Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat eiser, zonder dat hij voor de films op de hoogte was van het bestaan van homoseksuele relaties, uit nieuwsgierigheid en met de gedachte dat het een grap is, homoseksuele seksfilms is gaan kijken. Daarnaast heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de manier waarop en het moment waarop hij voor het eerst werd geïnformeerd over wat homoseksualiteit inhield. Verder heeft eiser volgens verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij erachter is gekomen dat hij homoseksueel is. Daartoe heeft verweerder erop gewezen dat eiser, op de vraag wat er gebeurd is waardoor hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was, heeft aangegeven dat dit een langzaam proces was. Hij bekeek elke keer pornofilms en op een gegeven moment dacht hij “ik val op mannen en niet op vrouwen”. Ook heeft eiser volgens verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij over zijn homoseksuele gerichtheid dacht toen hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was.
16. Volgens verweerder heeft eiser voorts wisselende verklaringen afgelegd over het moment waarop hij zich bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens. Ook heeft hij volgens verweerder summiere verklaringen afgelegd omtrent de vraag wat er voor gezorgd heeft dat hij ineens gevoelens kreeg voor zijn vriend [naam 3] en waarom hij zich tot die persoon aangetrokken voelde. Daarnaast heeft verweerder, mede gelet op de situatie van homoseksuelen in Libië die eiser heeft geschetst, niet ingezien dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid zo snel heeft geaccepteerd. In de visie van verweerder heeft eiser zijn proces van zelfacceptatie niet inzichtelijk weten te maken en mag op dit punt meer van eiser worden verwacht. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser hoog opgeleid is, een relatie heeft gehad in zijn land van herkomst en afkomstig is uit een land waar de acceptatie van homoseksualiteit een taboe is. Ook is eiser niet in staat gebleken concreet aan te geven wat homoseksualiteit voor hem betekent. Hij heeft slechts aangegeven dat dit betekent dat mannen seks met elkaar willen hebben, maar dat je er in Libië niet mee naar buiten kunt komen omdat het verboden is. Volgens verweerder geeft eiser hiermee enkel een algemene duiding en betrekt hij de betekenis van homoseksualiteit niet op zijn persoon.
17. Voorts heeft verweerder blijkens het voornemen in aanmerking genomen dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd omtrent de gestelde relatie met zijn vriend [naam 3] . In dit kader heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat die vriend, in de setting waar naar pornofilms wordt gekeken, de verzoeken van eiser om seks bij herhaling heeft afgedaan als grap. Ook heeft verweerder niet ingezien dat eiser ondanks de door hem benoemde problematische positie van homoseksualiteit in de Libische samenleving het risico zou hebben genomen om thuis met die vriend seks te hebben. Eisers verklaring dat hij zijn vriend 100% vertrouwde, dat hij in de ouderlijke woning een eigen vleugel had en dat zijn ouders, met wie hij naar zijn zeggen voornamelijk via de intercom communiceerde, vaak weg waren heeft verweerder niet voldoende geacht om het tegendeel aan te nemen. Voorts heeft verweerder nog in aanmerking genomen dat eiser ook over zijn gestelde relatie in Nederland vaag en summier heeft verklaard. Van eiser, die hoogopgeleid is, al meer jaren geleden uit de kast is gekomen en geïnteresseerd zegt te zijn in het christendom, mag volgens verweerder ook verwacht worden dat hij kennis heeft over de positie van homoseksuelen in Nederland, over LHBT-organisaties in Nederland en over de plaats die homoseksualiteit inneemt in de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij zich hierin ook in de periode tussen het nader gehoor en het aanvullend gehoor niet verder heeft verdiept.
18. In het verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op de in de besluitvorming vervatte overwegingen over de summiere, vage en soms tegenstrijdige verklaringen die eiser heeft afgegeven, in aanmerking genomen dat eiser over essentiële vragen over zijn seksualiteit vervalt in nietszeggende stellingnames. Ter illustratie heeft verweerder gewezen op een passage in het rapport van nader gehoor (p.11), waarin eiser, gevraagd naar zijn gedachtegang over homoseksualiteit,
“nadat hij de oorspronkelijke vraag bij herhaling niet wenste te beantwoorden”, tot de vaststelling komt dat homoseksualiteit een ‘mooi ding’ is. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat deze terughoudendheid niet is terug te zien daar waar eiser spreekt over zijn gestelde ervaringen met pornografisch beeldmateriaal en/of seksuele handelingen. Laatstbedoelde verklaringen geven volgens verweerder eerder blijk van een
“eendimensionale visie van een stereotype aanname over wat homoseksualiteit inhoudt, dan wel zou moeten inhouden, dan dat zij kenmerkend zijn voor een persoon die, in een land waar zijn LHBT-gerichtheid mogelijk zelfs als taboe geldt, zichzelf bewust is geworden en tot acceptatie is gekomen van zijn seksuele geaardheid”.
19. De rechtbank overweegt dat de in het voorgaande weergegeven beoordeling van eisers verklaringen onvoldoende objectiveerbaar is. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij de door eiser gegeven antwoorden waardeert en onderling weegt. De uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630), die betrekking heeft op de inmiddels gepubliceerde Werkinstructie 2015/9, geeft geen grond daar anders over te oordelen. Het beeld dat naar voren komt uit het geheel van de door eiser afgelegde verklaringen is, naar dezerzijds oordeel, minder eenduidig dan de onderdelen daaruit die verweerder in de besluitvorming heeft aangehaald. Zoals blijkt uit het rapport van het nader gehoor heeft eiser (op hoofdlijnen weergegeven) verklaard dat hij zich in 2008, rond zijn zestiende jaar, voor het eerst aangetrokken voelde tot homo’s. In 2010 had hij naar zijn zeggen zijn eerste ervaring. Het begon toen hij samen met vrienden pornofilms met seks tussen mannen en vrouwen keek. Later hoorde hij iemand het scheldwoord homo gebruiken en wilde hij weten wat dat betekende. Toen hij daarover uitleg kreeg, geloofde hij het bijna niet en ging hij op zoek naar beelden. Hij zocht foto’s en video’s en bezocht allerlei websites. Hij ontdekte dat hij zich meer aangetrokken voelde tot seks tussen mannen. In 2010 had hij zijn eerste homoseksuele ervaring toen hij met een vriend genaamd [naam 3] een seksvideo aan het bekijken was. Eerst wilde [naam 3] niet, maar na aandringen van eiser stemde hij toch toe. Daarna hadden zij vaker seks. Verder was zijn homoseksualiteit geheim. Wel was er een incident waarbij eiser twee jongens op straat zag, aan wie eiser naar zijn zeggen duidelijk kon zien dat zij homo waren. Hij wilde die jongens graag leren kennen, maar toen zijn broer er achter kwam dat eiser een paar keer was gezien in de wijk van die jongens, heeft hij eiser gewaarschuwd dat hij hem nooit meer met die jongens wilde zien. Eisers relatie met [naam 3] werd feitelijk verbroken toen eiser door omstandigheden naar [geboorteplaats] moest vertrekken.
20. Tijdens het nader gehoor (p. 10 en 11) heeft eiser op de vraag of hij tegen problemen is aangelopen nadat hij erachter was gekomen dat hij homoseksueel was geantwoord dat hij geen problemen heeft ervaren, omdat zijn homoseksualiteit vertrouwelijk en geheim was.
Hij heeft verklaard dat in zijn omgeving, thuis en op school, niemand iets over homoseksualiteit durfde te zeggen. Hij heeft verklaard dat er wel een klein incident met zijn broer is geweest, nadat zijn broer had ontdekt dat eiser belangstelling had voor twee jongens aan wie je volgens eiser kon zien dat ze homo waren. Volgens eiser zei zijn broer toen:
“ik wil jou nooit meer zien met die twee jongens. Jij bent anders, wat heb je met hen te maken. Je hoort niet bij deze jongens te zijn”.Op de vraag van de gehoorambtenaar wat eiser heeft gedaan nadat zijn broer dit heeft gezegd, verklaart eiser dat hij het er van binnen niet mee eens was, maar dat hij naar zijn broer moest luisteren.
“Bij ons is het anders dan in Nederland. Als een familielid ouder is, dan moet je naar hem luisteren”.
21. Op de vraag hoe eiser zelf dacht over homoseksuele gerichtheid toen hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was heeft eiser verklaard dat hij daarvóór geen informatie had over homoseksualiteit.
“Toen ik dat voelde, voelde ik mij anders dan anderen uit de samenleving. Onze samenleving kan zoiets als homoseksualiteit nooit accepteren. Je kan dood gemaakt worden als ze erachter komen dat je homo bent. Het kan ook zijn dat je ouders je dood schieten als ze erachter komen. Een vader verwacht nooit dat zijn zoon homo is”.
Hij verklaart verder:
“Op dat moment kon ik niets doen. Ik ontdekte dat ik homo was. Ik kon op dat moment niet uit het land vluchten. Dan zou mijn vader problemen krijgen met het regime. Het is voor de familie een schande als ik homo ben”.
Als de vraag dan nog een keer herhaald wordt, verklaart eiser:
“Ik heb het geaccepteerd, dat is mijn mening”.
Als hem dan opnieuw gevraagd wordt hoe hij op dat moment over homoseksualiteit dacht zegt eiser:
“Op dat moment kon ik niet weg uit Libië. Er is geen toekomst voor homoseksuelen voor homo’s in Libië. Je kunt niet openlijk toegeven dat je homo bent”.De gehoorambtenaar zegt dat eiser nog geen antwoord geeft op zijn vraag en herhaalt zijn vraag.
“Mooi ding”, zegt eiser dan.
22. Kan op basis van een dergelijke verklaring gezegd worden dat het proces van bewustwording en zelfacceptatie niet inzichtelijk is gemaakt? Daar komt bij dat eiser, toen hij tijdens het aanvullend gehoor verder werd bevraagd over die thema’s, bij herhaling heeft aangegeven de hem gestelde vragen niet te kunnen beantwoorden. Geconfronteerd met verweerders standpunt dat hij tijdens het nader gehoor wisselend zou hebben verklaard over de manier waarop hij erachter kwam dat hij homoseksueel was, heeft eiser geïrriteerd weersproken dat zijn verklaring wisselend zou zijn. Hij heeft aangegeven dat de hem gestelde vragen over de theoretische kant van zijn homoseksuele gerichtheid dermate verweven zijn met de toepassing daarvan, dat het lijkt alsof hij wisselend heeft verklaard. Hij heeft aangegeven dat de hem gestelde vragen over de verschillende thema’s op elkaar lijken. Hij heeft weersproken dat hij verklaard zou hebben een relatie met een vrouw te hebben gehad, of met vrouwen geëxperimenteerd te hebben. Nadat de gehoorambtenaar uit zijn verklaring van het nader gehoor citeert:
“In het begin wilde ik graag gewoon experimenteren. Met mannen of vrouwen dat maakte mij niet uit”, verklaart eiser:
“Ik heb nooit een relatie met een vrouw gehad. Het is überhaupt onmogelijk om met vrouwen te experimenteren, ook al zou je het willen. Mijn seksuele ervaring was met een man. Ik heb nooit een seksuele relatie met een vrouw gehad. In het begin kon ik in mijn fantasie met beiden experimenteren. Het was een fantasie, want je hebt nooit contact met vrouwen. Het is dus bij fantasieën gebleven. Toen ik eenmaal achter mijn gevoelens kwam had ik geen seksuele fantasieën over vrouwen omdat ik op mannen viel.”(p. 9 aanvullend gehoor)
Als de gehoorambtenaar vraagt hoe het kan dat eiser voor zijn zestiende nog nooit van homo’s heeft gehoord als in Libië de mensen zo tegen homo’s zijn, maakt eiser volgens het verslag ronddraaiende handbewegingen bij zijn hoofd en blijft hij een lange tijd stil. Dan verklaart eiser:
“U vraagt mij vragen die onmogelijk zijn te beantwoorden. Ik was op mijn zestiende gewoon bezig met voetballen. Seksualiteit was voor mij geen prioriteit. Naarmate je ouder wordt kom je achter je eigen gevoelens. Je gaat op internet en hoort en ziet dingen. Dan krijg je heel veel informatie, vooral via het internet. In de loop van de jaren maak je een ontwikkeling mee. Een kind van 12 jaar uit Europa kun je niet vergelijken met een kind van 13 of 14 uit Libië. Hier krijgen kinderen misschien seksuele voorlichting op scholen. Hier wordt openlijk over bepaalde dingen gesproken. In Europa zijn ze bewust over heel veel dingen, vooral wat betreft seksualiteit. Bij ons is alles een taboe. Je krijgt niks te horen en te weten.”(p. 11 aanvullend gehoor)
23. De uit bovenstaande citaten sprekende aspecten van de verklaringen van eiser, die er blijk van geven dat de gebezigde vraagstelling door eiser als onduidelijk en dubbelzinnig is ervaren en in zijn visie onvoldoende in de Libische context is geplaatst, zijn in verweerders beoordeling niet kenbaar meegenomen. De gegeven beoordeling is daarmee onvoldoende geobjectiveerd en daarom naar dezerzijds oordeel niet deugdelijk. Dit beeld wordt versterkt door de in het verweerschrift gegeven aanvulling dat eisers verklaringen volgens verweerder eerder blijk geven van een
“eendimensionale visie van een stereotype aanname over wat homoseksualiteit inhoudt, dan wel zou moeten inhouden, dan dat zij kenmerkend zijn voor een persoon die, in een land waar zijn LHBT-gerichtheid mogelijk zelfs als taboe geldt, zichzelf bewust is geworden en tot acceptatie is gekomen van zijn seksuele geaardheid”.Waarom zou een eendimensionale visie op homoseksualiteit per definitie ongeloofwaardig zijn?
24. Dit gebrek aan objectiveerbaarheid kleeft naar het oordeel van de rechtbank ook aan verweerders standpunt betreffende de ongerijmdheid van eisers verklaring dat hij thuis met [naam 3] seks zou hebben gehad, in relatie tot de risico’s die dit naar zijn zeggen in de Libische samenleving met zich zou brengen. Eiser heeft hierover tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor verklaard dat hij met zijn ouders en broer in een grote villa woonde. Zijn ouders, die moeilijk ter been waren, woonden op de begane grond. Eiser en zijn broer hadden op de bovenverdieping ieder een eigen vleugel. Zijn familie vertrouwde [naam 3] , die ook afkomstig was uit een rijke familie. Ihabs vader werkte ook in het leger en de families woonden in dezelfde wijk, waar de jongens samen opgroeiden en elkaar al van jongs-af-aan vrijwel dagelijks zagen. Eisers ouders kenden [naam 3] al heel lang. Als [naam 3] bij eiser was vermoedde niemand wat, aldus eiser. Verweerders standpunt dat het gestelde ongerijmd zou zijn, is daarmee naar dezerzijds oordeel onvoldoende gemotiveerd.
25. Verweerders tegenwerping dat eiser ook in de periode tussen het nader gehoor en het aanvullend gehoor geen kennis heeft vergaard over de positie van homoseksuelen in Nederland, over LHBT-organisaties in Nederland en over de plaats die homoseksualiteit inneemt in de Nederlandse samenleving, acht de rechtbank evenmin steekhoudend omdat het tegendeel van die situatie de ongeloofwaardigheid net zo zeer zou kunnen versterken. Dit geldt te meer omdat de periode tussen nader gehoor en aanvullend gehoor vrij kort is geweest. Het nader gehoor heeft immers plaatsgehad op 29 augustus 2014 en het aanvullend gehoor is op 13 november 2014 is afgenomen. Dat eiser de naam van zijn vriend niet heeft willen noemen is vanwege eisers verklaring dat zijn vriend illegaal in Nederland verblijft en op het punt staat naar zijn land van herkomst terug te keren evenmin een overtuigend element in de beoordeling, te meer nu eiser bijvoorbeeld wel heeft verklaard over hoe en waar hij die vriend heeft leren kennen.
26. De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande overwegingen dat verweerders standpunt dat de door eiser gestelde seksuele gerichtheid niet geloofwaardig is, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:36 van Awb.
Aan de beoordeling van het gestelde omtrent de niet voltooide bekering, de werkzaamheden van zijn familieleden voor het voormalig regime en het beroep op de algemene veiligheidssituatie in Libië wordt niet meer toegekomen. De rechtbank acht gezien de aard van het te nemen nieuwe besluit geen termen aanwezig om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).