ECLI:NL:RBDHA:2016:7532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 9821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, een gewezen korporaal van de Koninklijke Marine, tegen een besluit van de minister van Defensie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn militair invaliditeitspensioen (mip) van 70% naar 40% per 1 september 2011, als gevolg van een herbeoordeling op basis van het PTSS Protocol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar het invaliditeitspercentage uiteindelijk heeft vastgesteld op 40,83%. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij betoogde dat zijn invaliditeit was onderschat en dat de toepassing van het PTSS Protocol niet correct was. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Tijdens de zitting is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten van verschillende psychiaters en verzekeringsartsen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de mate van invaliditeit van eiser per 1 december 2011 moet worden vastgesteld op 50%, en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/9821 ABP

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M.G.M. van der Meijden),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft verweerder eiser medegedeeld dat diens mate van invaliditeit per 1 september 2011 wordt verlaagd van 70% naar 40%. Besloten is een gewenningsperiode toe te passen waardoor het militair invaliditeitspensioen (mip) vanaf 1 december 2011 daadwerkelijk wordt verlaagd.
Bij besluit van 22 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, in die zin dat het mip te rekenen van 1 december 2011 alsnog wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 40,83%. Voor het overige wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 april 2015.
Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [echtgenote] , de echtgenote van eiser.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend.
Partijen hebben een reactie ingediend.
De zaak is met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016.
Eiser is verschenen bij gemachtigde. Voorts is verschenen de echtgenote van eiser.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2
Eiser, gewezen korporaal bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd van de Koninklijke Marine, is in 1993 als militair uitgezonden naar Cambodja (CAMBO3). Aan eiser is per 31 augustus 1994 eervol ontslag verleend uit de rijkszeedienst wegens einde aanstelling.
Op 21 september 2007 heeft eiser verzocht om toekenning van een mip vanwege psychische klachten ten gevolge van de uitzending. Naar aanleiding hiervan is eiser onderworpen aan een sociaal medisch onderzoek (SMO), waarvan op 27 juni 2008 rapport is uitgebracht. Hieraan ligt onder meer ten grondslag het rapport van psychiater [psychiater A] van 19 maart 2008, waarin is geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) met verlaat begin, met ook persoonlijkheidsveranderingen hierdoor. Dit werd gecompliceerd door een ernstige depressie met suïcidaliteit en taedium vitae welke grotendeels in remissie is. In voornoemd SMO-rapport is vermeld dat voor de PTSS (met persoonlijkheidsverandering en een doorgemaakte depressie met suïcidaliteit thans grotendeels in remissie) oorzakelijk dienstverband aannemelijk wordt geacht.
Bij besluit van 1 juli 2008 is aan eiser met ingang van 1 juni 2008 een militair pensioen toegekend berekend naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 40%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verwezen naar het rapport van psychiater [psychiater B] van 6 december 2008. [psychiater B] komt tot een mate van invaliditeit met dienstverband van 75%
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar, mede gelet op een commentaar van de verzekeringsarts van 7 april 2009, gegrond verklaard, in die zin dat de mate van invaliditeit met dienstverband wordt vastgesteld op 70%.
Bij brief van de medisch adviseur [medisch adviseur C] van 28 mei 2009 aan verweerder is uiteengezet dat geen reden bestaat om niet aannemelijk te achten dat eiser ernstiger is geïnvalideerd dan hoogstwaarschijnlijk abusievelijk eerst werd gedacht. Er bestaat aanleiding de invaliditeit met dienstverband vast te stellen op 70%.
In 2010 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts [verzekeringsarts D] heeft eiser onderzocht en op 24 januari 2011 rapport uitgebracht. In de herbeoordelings-rapportage is vermeld dat sprake is van PTSS met dienstverband en dat geen sprake is van een nieuwe ziekte, een gebrek of een verwonding.
Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft verweerder bij het primaire besluit van 29 augustus 2011 bepaald dat het mip van eiser met ingang van 1 december 2011 wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 40%. Bij het bestreden besluit van 22 september 2014 is het hiertegen gerichte bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover het betreft de methode van afronding. De mate van invaliditeit is nader vastgesteld op 40,83%. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 februari 2015 heeft eiser een rapport van [psychiater B] van 13 december 2014 overgelegd. [psychiater B] komt tot een mate van invaliditeit met dienstverband van 52%.
Verweerder heeft deze brief om een commentaar voorgelegd aan medisch adviseur-verzekeringsarts [medisch adviseur- verzekeringsarts E] . In zijn commentaar van 27 maart 2015 heeft [medisch adviseur- verzekeringsarts E] aangegeven dat - alles overziend en rekening houdend met het huidige beleid - hij voor een deel kan meegaan in de scores van [psychiater B] en voor een deel niet. Per sub-rubriek heeft hij opnieuw beoordeeld in welke klasse wordt gescoord en uiteengezet hoe hij tot de scores is gekomen. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat de mate van invaliditeit dient te worden aangepast en verhoogd naar 46,25%. Bij brief, abusievelijk gedateerd op 15 december 2014, ontvangen door de rechtbank op 2 april 2015, heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij zich volledig kan vinden in de conclusies van de verzekeringsarts en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Verweerder wijzigt zijn ingenomen standpunt in die zin dat de mate van invaliditeit nader dient te worden vastgesteld op 46,25%.
2 Eiser heeft de vastgestelde mate van invaliditeit gemotiveerd betwist.
3 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van invaliditeit nader dient te worden vastgesteld op 46,25%, welk percentage voor de uitbetaling van het militair invaliditeitspensioen om uitvoeringstechnische redenen wordt afgrond op 47%. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van
22 september 2014 komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank dient vervolgens te bezien of er aanleiding bestaat om, zelf in de zaak voorziend, een hoger percentage vast te stellen dan voornoemd percentage van 46,25, zoals door eiser is bepleit.
3.2
Eiser is met toepassing van het PTSS Protocol herkeurd. Dit heeft geleid tot een verlaging van de mate van invaliditeit met dienstverband van 70% naar 40,83% (thans 46,25%). Eiser is van mening dat daarmee zijn invaliditeit is onderschat. Zijn medische toestand is niet wezenlijk verbeterd. De verlaging van het invaliditeitspercentage is uitsluitend toe te schrijven aan de toepassing van het PTSS Protocol.
Eiser heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het PTSSProtocol dermate ernstige feilen bevat dat het om die reden niet als grondslag kan dienen voor in concrete gevallen te nemen besluiten. Hij heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat de scoresystematiek onder het PTSS Protocol zodanig is, dat zelden of nooit klasse 5 zal worden gescoord en dat een 100% score daarom (vrijwel) nooit zal kunnen worden bereikt.
In de tweede plaats heeft eiser het in artikel 2 van de Regeling neergelegde overgangsrecht bestreden.
3.3
In artikel 13, eerste lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen (Stb. 1997, 67) is bepaald dat bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal (WPC-schaal). Ingevolge het tweede lid kan de minister van defensie in bepaalde gevallen afwijken van de WPC-schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Stcrt. 2009, 11661, de Regeling). Deze is met terugwerkende kracht gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 februari 2012 (Stcrt. 2012, 3183). Op grond van artikel 1 van de Regeling worden, voor zover hier van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 1;
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
Wat betreft de verbindendheid van het PTSS Protocol en de bedenkingen van eiser tegen de inhoud van dit protocol en de uitkomsten waar het toe leidt, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830). Daarin is overwogen dat het PTSS Protocol over het geheel genomen geen dusdanige gebreken vertoont dat het niet of slechts onder toepassing van een correctiefactor aan een invaliditeitsbeoordeling ten grondslag mag worden gelegd. Het Protocol als zodanig kan de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:749) overweegt de rechtbank dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft om daarover anders te oordelen. Dat in de WPC-schaal is bepaald dat invaliditeit wordt uitgedrukt in percentages tussen 1 en 100, wil niet zeggen dat de beoordelingssystematiek van het PTSS Protocol niet meer als nadere invulling van die schaal kan dienen. De WPC‑schaal ziet in beginsel op alle vormen van invaliditeit, zowel psychische als lichamelijke. Uit de bedoelde vermelding in de WPC‑schaal volgt niet dat iedere aandoening altijd moet kunnen leiden tot 100% invaliditeit. Bovendien voorziet het PTSS Protocol wel degelijk in een schaal die loopt tot en met 100%. Dat het maximum van 100%, gegeven de systematiek van het protocol, in de praktijk vrijwel nooit zal worden bereikt, doet hieraan niet af. Zoals in de uitspraak van 13 november 2014 is overwogen, ontbreekt een algemeen aanvaarde ("gouden") standaard voor invaliditeitsbeoordelingen en biedt de wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol voldoende waarborg dat het daarin neergelegde stelsel in overeenstemming is met de actuele stand van de wetenschap. Dat toepassing van het PTSS Protocol zoals in het geval van eiser kan leiden tot een verlaging met enkele tientallen procenten, vloeit rechtstreeks uit dit geactualiseerde stelsel voort. Er is geen hogere wet of regelgeving die zich daartegen verzet.
3.4
Het in artikel 2 van de Regeling neergelegde overgangsrecht (Stcrt 2009, 11661 en Stcrt 2012, 3183) luidt als volgt:
“1. De vaststelling van de mate van invaliditeit bij verzoeken ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling geschiedt aan de hand van de WPC-schaal.
2. Indien de toepassing van de in artikel 1 genoemde protocollen bij een herkeuring na de datum van inwerkingtreding van deze regeling leidt tot een lager invaliditeitspercentage blijft het oorspronkelijk vastgestelde invaliditeitspercentage van kracht.
3. Het gestelde in het tweede lid blijft buiten toepassing indien het een herkeuring betreft van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage.
4. Het gestelde in het derde lid blijft buiten toepassing indien sprake is van een eerste keuring en een of meerdere herkeuringen voor 1 juli 2008 en na die datum nog sprake is van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage en het invaliditeitspercentage binnen een relatieve bandbreedte van 20 procent stabiel is. In die situatie wordt op het moment van herkeuring na 1 juli 2008 het voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage omgezet in een definitief invaliditeitspercentage.”
Eiser bestrijdt ook het in artikel 2 van de Regeling neergelegde overgangsrecht. Dit komt er voor zover hier van belang op neer dat, indien toepassing van het PTSS Protocol bij een herkeuring na 1 juli 2008 leidt tot een lager invaliditeitspercentage, het oorspronkelijk vastgestelde percentage van kracht blijft, tenzij het een herkeuring betreft van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage. Ingevolge het vierde lid is de laatstbedoelde uitzondering niet van toepassing indien sprake is van een eerste keuring en een of meerdere herkeuringen voor 1 juli 2008 en na die datum nog sprake is van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage en het invaliditeitspercentage binnen een relatieve bandbreedte van 20% stabiel is. In die situatie wordt op het moment van herkeuring na 1 juli 2008 het voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage omgezet in een definitief percentage.
Eiser stelt zich op het standpunt dat, vanwege de ingrijpende verlaging van het invaliditeitspercentage die het PTSS Protocol mogelijk maakt, in de Regeling een overgangsrecht had moeten worden geformuleerd dat oude gevallen (beter) ontziet. Volgens hem zou het protocol eigenlijk alleen op nieuwe gevallen moeten worden toegepast.
Onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 12 maart 2015 overweegt de rechtbank dat het van de Regeling deel uitmakende overgangsrecht er, blijkens de Nota's van toelichting, wel degelijk op is gericht om ten tijde van de invoering gevestigde posities te ontzien. De wijze waarop de regelgever die posities nader heeft bepaald, kan het terughoudende karakter van de rechterlijke toetsing in aanmerking genomen niet op voorhand als onaanvaardbaar worden aangemerkt. Het is overgangsrecht nu eenmaal eigen dat ergens een grens wordt getrokken en dat daardoor verschillen kunnen ontstaan in de behandeling van gevallen die, afgezien van de factor tijd, weinig of geen onderscheidende kenmerken vertonen. De Raad heeft in de bewuste uitspraak overwogen dat dit overigens niet wegneemt dat het in artikel 2, vierde lid, van de Regeling neergelegde criterium van minimaal een eerste beoordeling en één herbeoordeling vóór de peildatum 1 juli 2008 een zekere scherpte mist. Daarbij is van belang dat het tijdstip van herbeoordeling afhankelijk is van allerlei factoren die in de praktijk nogal variëren en waarop de betrokken (ex)militair weinig of geen invloed kan uitoefenen. Uit de Nota van toelichting en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat het criterium dient om als het ware een bestaande lijn van voorlopige vaststellingen te kunnen construeren, waaruit onder bepaalde voorwaarden een voldoende stabiele situatie op de peildatum kan worden afgeleid. De maatstaf van minimaal één herbeoordeling is daartoe niet ongeschikt, maar verliest aan overtuigingskracht naarmate sinds de oorspronkelijke beoordeling een langere tijd is verstreken waarin het voorlopig vastgestelde percentage ongewijzigd is gebleven.
In dat geval lag tussen de beoordeling en de eerste herbeoordeling echter niet meer dan ruim anderhalf jaar. Daarmee verkeerde de betrokkene niet in een dusdanig gevestigde positie dat het criterium van minimaal één herbeoordeling in zijn geval buiten toepassing had moeten worden gelaten.
In de uitspraak van 12 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:747) heeft de Raad gelijkluidend geoordeeld. In het daar aan de orde zijnde geval lag tussen de beoordeling en de eerste herbeoordeling van de betrokkene niet meer dan twee jaar.
3.5
Eiser heeft zich, onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraken van 12 maart 2015 van de Raad, voorts op het standpunt gesteld dat nu in de situatie van eiser de eerste beoordeling dateert van 27 juni 2008 en de eerste herbeoordeling van 24 januari 2011, zijnde een periode van 2 jaar en 7 maanden en dus langer dan de door de Raad nog geaccepteerde 2 jaar, de uitzondering van het vierde lid van toepassing is en de mate van invaliditeit dus gehandhaafd moet blijven op 70%.
De rechtbank stelt vast dat de eerste beoordeling van eiser heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008, dus kort voor de peildatum van 1 juli 2008, en dat er geen definitieve eindsituatie is vastgesteld. De eerste herkeuring heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2010. Eiser valt dus onder het derde lid van artikel 2. Anders dan eiser bepleit is het vierde lid niet op zijn geval van toepassing; er is immers geen sprake van een of meerdere herkeuringen voor 1 juli 2008. Ook overigens is er geen aanleiding om te oordelen dat eiser in een zodanig gevestigde positie verkeerde dat hij onder de uitzondering op de hoofdregel zou moeten worden gebracht. Immers, in het kader van eisers bezwaar zijn op 7 april 2009 en 28 mei 2009 nadere reacties gegeven door de verzekeringsarts respectievelijk medisch adviseur en stond dus ook de eerste beoordeling nog niet vast. Vervolgens heeft de herkeuring van eiser plaatsgevonden op 11 oktober 2010. Gelet hierop verkeerde eiser niet in een dusdanig gevestigde positie dat het criterium van minimaal één herbeoordeling in zijn geval buiten toepassing had moeten worden gelaten.
In het licht van het vorenstaande faalt tevens het beroep van eiser op toepassing van de anti-hardheidsclausule neergelegd in artikel 22 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De aanzienlijke omvang van de verlaging van het invaliditeitspercentage kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een (zeer) bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister gehouden was om aan die clausules toepassing te geven.
4 Voor wat betreft de beroepsgronden van eiser gericht tegen de beoordeling van de mate van invaliditeit door de verzekeringsarts zoals die is neergelegd in diens commentaar van 27 maart 2015 overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
persoonlijke hygiëne en zelfzorg, rubriek 1, sub-rubriek 1
Verweerder hanteert de indeling in klasse 0. [psychiater B] heeft in zijn rapport van
13 december 2014 klasse 0 gehanteerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het eenduidige oordeel van de verzekeringsgeneeskundige en [psychiater B] , deze sub-rubriek met een score van 0 niet is ondergewaardeerd.
4.2
mobiliteit, rubriek 1, sub-rubriek 2
[psychiater B] heeft klasse 3 gehanteerd. Verweerder heeft klasse 2 gewijzigd in klasse 3.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verder heeft verzet tegen deze score.
4.3
slapen, rubriek 1, sub-rubriek 3
[psychiater B] heeft klasse 3 gehanteerd. [psychiater B] heeft vermeld dat eiser permanente slaapmedicatie heeft, maar desondanks vaak wakker is.
Verweerder heeft aanvankelijk klasse 4 gehanteerd. Dit is op basis van de specifieke anamnese. Hieruit blijkt dat eiser moeite heeft met inslapen en onrustig slaapt. Hij heeft zijn partner meermaals in zijn slaap geslagen. Volgens zijn partner heeft eiser last van nachtmerries, maar hij herinnert ze zich vrijwel niet. Zijn partner maakt hem dan wel wakker, tot zo’n 3 tot 6 keer per nacht, vrijwel dagelijks. Sporadisch is sprake van nachtmerries met gewelddadige beelden. Soms staat eiser zelfs naast zijn bed in gevechtshouding.
Bij brief van 27 maart 2015 heeft de verzekeringsarts de score van [psychiater B] gevolgd en de eigen score verlaagd naar 3.
Eiser heeft aangevoerd dat op dit punt sprake is van reformatio in peius.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervan geen sprake is, omdat het invaliditeitspercentage uiteindelijk hoger is vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat hier sprake is geweest van een kennelijk gemaakte administratieve fout, die diende te worden hersteld. Verweerder heeft na kennisneming van hetgeen in beroep is aangevoerd alsnog besloten tot aanpassing van de scores en te kennen gegeven dat het invaliditeitspercentage, zoals vermeld in het bestreden besluit, te laag is vastgesteld. De score ter zake van slapen is voor eiser in ongunstige zin aanmerkelijk gewijzigd. In de beoordelingssystematiek van het PTSS Protocol dient elk afzonderlijk onderdeel met een score te worden gewaardeerd, wat tezamen leidt tot een rekenkundig eindresultaat dat zich vertaalt in een invaliditeitspercentage. Aldus is eiser als gevolg van zijn beroep door verweerder op dit punt op een nadeliger positie gekomen dan hij zonder beroep zou zijn geweest.
Hieraan doet niet af dat het invaliditeitspercentage uiteindelijk hoger is vastgesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het laatstelijk gewijzigde invaliditeitspercentage hangende het beroep reformatio in peius oplevert.
Ook op inhoudelijke gronden is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen in deze sub-rubriek met een score van 3 zijn ondergewaardeerd. Gelet op de specifieke anamnese, die uitgebreider is dan hetgeen [psychiater B] heeft vermeld, is een score van 4 op zijn plaats.
4.4
seksuele functie, rubriek 1, sub-rubriek 4
[psychiater B] heeft klasse 3 gehanteerd. [psychiater B] heeft vermeld dat sprake is van lustbeleving, maar geen seksuele handelingen met de partner. Verweerder heeft aanvankelijk klasse 0 gehanteerd op basis van de specifieke anamnese. Hieruit blijkt dat de seksualiteit vrijwel afwezig is, de libido is zo goed als verdwenen. Naar aanleiding van eisers eigen puntenlijstje (de e-mail van 1 juni 2014) heeft verweerder de score gewijzigd in 1. Eiser heeft evenwel vermeld dat hij door het slaan in zijn slaap niet durft en faalt in de seksuele relatie.
Gelet op de omschrijving van [psychiater B] , de specifieke anamnese en ook eisers beschrijving in zijn e-mail, is deze sub-rubriek met een score van 1 ondergewaardeerd. Dat eiser zelf een score van 1 toekent, kan hier niet aan afdoen, nu eiser ter zake van het indelen van een sub-rubriek in een bepaalde klasse niet als ter zake deskundig kan worden geacht. De rechtbank acht een score van 3 op zijn plaats.
4.5
basale communicatie, rubriek 2, sub-rubriek 5
[psychiater B] heeft klasse 1 gehanteerd. Verweerder heeft klasse 0 gehanteerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat deze sub-rubriek van toepassing is als er sprake is van beperkingen in de communicatie door psychotische problematiek of daarmee vergelijkbare toestandsbeelden. Daar is bij eiser geen sprake van. De rechtbank acht deze sub-rubriek met een score van 0 niet ondergewaardeerd.
4.6
sociale activiteiten, rubriek 2, sub-rubriek 6
[psychiater B] heeft klasse 4 gehanteerd. Verweerder heeft klasse 3 gehanteerd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat in de sociale kring op dit niveau zeker nog wel zinvol contact mogelijk is. Van de noodzaak tot vrijwel voortdurende hulp, zorg en begeleiding is geen sprake. De rechtbank acht deze sub-rubriek met een score van 3 niet ondergewaardeerd.
4.7
comunicatieve emotionele vaardigheden, rubriek 2, sub-rubriek 7
[psychiater B] heeft klasse 3 gehanteerd. Verweerder heeft klasse 2 gewijzigd in klasse 3.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verder heeft verzet tegen deze score.
4.8
structuur aanbrengen, rubriek 3, sub-rubriek 8
[psychiater B] en verweerder hebben klasse 2 gehanteerd. De bevindingen zijn eenduidig. Dat eiser zelf een hogere score toekent, kan hier niet aan afdoen, nu eiser ter zake van het indelen van een sub-rubriek in een bepaalde klasse niet als ter zake deskundig kan worden geacht. De rechtbank acht deze sub-rubriek met een score van 2 niet ondergewaardeerd.
4.9
huishoudelijke activiteiten, rubriek 3, sub-rubriek 9
[psychiater B] heeft klasse 3 gehanteerd. Verweerder heeft klasse 2 gewijzigd in klasse 3.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verder heeft verzet tegen deze score.
4.1
adaptatie met stressvolle gebeurtenissen, rubriek 4, sub-rubriek 10
[psychiater B] en verweerder hebben klasse 3 gehanteerd. De bevindingen zijn eenduidig. Dat eiser zelf een hogere score toekent, kan hier niet aan afdoen, nu eiser ter zake van het indelen van een sub-rubriek in een bepaalde klasse niet als ter zake deskundig kan worden geacht. De rechtbank acht deze sub-rubriek met een score van 3 niet ondergewaardeerd.
5 De rechtbank overweegt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de mate van invaliditeit van eiser per 1 december 2011 vast te stellen op 50%.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).
Voor de kosten van de door eiser in beroep ingeschakelde deskundige [psychiater B] wordt een vergoeding toegekend van € 484,--.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit wat betreft de mate van invaliditeit met dienstverband;
- herroept het besluit primaire besluit wat betreft de mate van invaliditeit met dienstverband;
- stelt de mate van invaliditeit met dienstverband per 1 december 2011 vast op 50% en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.468,--;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzitter, mr. B. Meijer, lid, mr. H.T. Wagenaar, kapitein ter zee van administratie b.d., militair lid in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.