In deze zaak heeft eiseres, een studente, bezwaar gemaakt tegen een boetebesluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat haar was opgelegd wegens teveel ontvangen studiefinanciering. De boete van € 2.892,85 was opgelegd op 1 september 2014, maar eiseres ontving een brief waarin werd meegedeeld dat de beslissing over de boete zou worden opgeschort in afwachting van de beslissing op haar bezwaarschrift tegen de herziening van haar studiefinanciering. Eiseres heeft haar bezwaar tegen het boetebesluit pas op 29 juni 2015 ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door de verweerder op 23 oktober 2015. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 19 mei 2016 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiseres in redelijkheid mocht vertrouwen op de opschorting van de boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet had mogen besluiten om de boete op te leggen voordat het bezwaar tegen de herziening was behandeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 992, en het griffierecht van € 45 moet worden vergoed.