ECLI:NL:RBDHA:2016:3218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
C/09/489127 / HA ZA 15-616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vaststellingsovereenkomst inzake de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na het overlijden van de heer [erflater]. De eiseres, mevrouw [eiseres], heeft een vordering ingesteld tegen de erfgenamen van de erflater, waaronder [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]. De zaak betreft de vraag of een vaststellingsovereenkomst, gesloten in juli 2013, vernietigd kan worden op grond van dwaling. De overeenkomst was tot stand gekomen na advies van Capital Support Bewind en Executele B.V. over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, die een periodiek verrekenbeding bevatten. Eiseres stelt dat zij door de wijze van afwikkeling benadeeld is en dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat deze is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet voldoet aan de wettelijke vereisten en heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op een hoger bedrag dan het reeds uitgekeerde bedrag van € 400.000. De rechtbank heeft de overeenkomst vernietigd en verklaard dat eiseres recht heeft op een bedrag van € 1.359.302,06 uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/489127 / HA ZA 15-616
Vonnis van 23 maart 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] , [land 1] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 5] , [land 2] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 5] , [land 2] ,
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
- [kind 1] en
- [kind 2] ,
gedaagden,
advocaat voorheen mr. L. Wijnbergen te Utrecht, thans mr. N.F.G. de Witte te Apeldoorn,
alsmede

6.[gedaagde sub 6] ,

wonende te [woonplaats 6] ,
gedaagde,
advocaat mr. W. de Vries te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] genoemd worden. Gedaagden sub 1 tot en met 5 worden gezamenlijke aangeduid met “ [gedaagde 1 c.s.] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2015, met zeven producties;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] , met één productie;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1 c.s.] , met één productie;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 6] ;
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte uitlating conform tussenvonnis tevens houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis, met twee producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2015;
  • het aanvullend proces-verbaal van comparitie van 3 december 2015, met aangehecht de brief zijdens [gedaagde sub 6] van 8 februari 2016;
  • het B16 formulier van mr. Hardenbroek d.d. 16 december 2015, met als bijlage een door [eiseres] getekende vaststellingsovereenkomst;
  • de brief van mr. Hardenbroek d.d. 26 januari 2016, met als bijlage de incidentele conclusie houdende provisionele vordering van [eiseres] ;
  • de brief van mr. De Witte d.d. 3 februari 2016, met drie producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2016, waarbij [eiseres] de provisionele vordering heeft ingetrokken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). Erflater was in tweede echt gehuwd met [eiseres] . Het huwelijksvermogensregime van erflater en [eiseres] werd beheerst door de op 21 december 1977 opgestelde huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 3. De kosten der huishouding en die van de verzorging en opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van de echtgenoten geboren mochten worden, die door hen mochten worden geadopteerd, of die met beider toestemming in het gezin mochten worden opgenomen, komen ten laste van de man en de vrouw naar evenredigheid van hun zuivere inkomsten. Voorzover die inkomsten ontoereikend mochten zijn om in gemelde uitgaven te voorzien, zijn de echtgenoten verplicht naar evenredigheid van hun zuivere vermogens daartoe bij te dragen.
Onder de kosten der huishouding zullen mede begrepen zijn de belastingen, welke ten laste van het inkomen plegen te worden gebracht en die niet het karakter van kapitaalsheffingen hebben of betrekking hebben op een bepaalde zaak van één der echtgenoten en de premiën verschuldigd voor normale levens- of lijfrenteverzekeringen voor oudendagsvoorziening van de echtgenoten of voor verzorging van de weduwe. Tot de inkomsten zullen niet worden gerekend te behoren prijzen verkregen tengevolge van spel of weddenschap en premiën gevallen op loten of obligaties welke bij de uitloting teniet zijn gegaan of zijn afgelost, claims en bonussen van aandelen, wat deze laatste betreft echter alleen indien deze gepaard zijn gegaan aan toevoeging van een gelijk bedrag uit
de winst aan de reserves, welke voor de uitkering der bonussen zijn aangesproken. (…)
(…)
Artikel 6.Indien in de loop van enig kalenderjaar blijkt dat een gedeelte van de inkomsten der echtgenoten of een hunner, genoten in het onmiddellijk daaraan voorafgegane kalenderjaar niet werden aangewend tot bestrijding van de in artikel 3 bedoelde kosten en belastingen, dan zal binnen drie maanden nadat dit is gebleken, het aldus overgespaarde bedrag tussen de echtgenoten bij helfte worden gedeeld. (…)”
2.2.
Tijdens het huwelijk heeft geen verrekening als hiervoor bedoeld plaatsgevonden.
2.3.
Tot het gezin van erflater en [eiseres] behoorden:
 de kinderen van erflater uit zijn eerste huwelijk, welk huwelijk is ontbonden door
overlijden van zijn toenmalige echtgenote. Dit zijn:
- [gedaagde sub 1] , geboren op [geboortedatum 1] ;
- [gedaagde sub 2] , geboren op [geboortedatum 2] ;
- mevrouw [A] , geboren op [geboortedatum 3] en overleden op [overlijdensdatum 2] , laatstelijk gehuwd met gedaagde sub 5 en moeder van [gedaagde sub 4] , geboren op [geboortedatum 4] , [kind 1] , geboren op [geboortedatum 5] en [kind 2] , geboren op [geboortedatum 6] ;
- [gedaagde sub 3] , geboren op [geboortedatum 7] ;
 [gedaagde sub 6] , geboren op [geboortedatum 8] , de door erflater geadopteerde zoon
van [eiseres] .
2.4.
Erflater heeft bij testament van 16 december 2003 over zijn nalatenschap beschikt. Hierbij heeft erflater de wettelijke verdeling uitgesloten en tot zijn enig erfgenamen benoemd zijn kinderen gezamenlijk en voor gelijke delen, onder de last van een aantal in het testament genoemde legaten. Tot deze legaten behoort onder meer een legaat aan [gedaagde sub 6] van een vordering van erflater op [gedaagde sub 6] , en een vruchtgebruiklegaat aan [eiseres] , inhoudende het recht van vruchtgebruik van de gehele nalatenschap van erflater onder de in het testament bepaalde voorwaarden.
2.5.
Bij testament van 24 januari 2013 heeft erflater enige wijzigingen aangebracht, onder instandhouding van het testament van 16 december 2003 voor het overige. Gewijzigd is onder meer dat op het erfdeel van [gedaagde sub 6] in mindering komt het bedrag van de eerder door aan hem gedane schenkingen, tot een maximumbedrag gelijk aan zijn erfdeel en dat het onder 2.4 bedoelde legaat aan [gedaagde sub 6] komt te vervallen. Daarnaast is onder meer gewijzigd dat als bewindvoerder en executeur wordt benoemd Capital Support Bewind en Executele B.V. (hierna: Capital Support).
2.6.
Na het overlijden van erflater heeft Capital Support de benoeming tot bewindvoerder en executeur aanvaard.
2.7.
Op [overlijdensdatum] heeft Capital Support een voorlopig overzicht opgesteld van het vermogen van de nalatenschap met als positief saldo € 2.718.604,11.
2.8.
Voorts heeft Capital Support onderzocht op welke wijze de huwelijksvoorwaarden tussen erflater en [eiseres] dienden te worden afgewikkeld. Op basis van het op de huwelijksdatum aanwezige vermogen, waarvan 88,8% was aangebracht door erflater en 11,2% door [eiseres] , een schatting van het vermogensrendement aan de hand van prijsindexcijfers van het CBS en het op de sterfdatum aanwezige vermogen heeft Capital Support berekend dat aan [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden een bedrag toekwam van (afgerond) € 450.000.
2.9.
Bij brief van 24 mei 2013 heeft Capital Support aan [eiseres] onder meer het volgende geschreven:
“Onlangs spraken wij met u over de huwelijksvoorwaarden. (…)
Zoals wij reeds uitgebreid bespraken tijdens voornoemde afspraak is het in de huwelijksvoorwaarden opgenomen periodieke (jaarlijkse) verrekening niet nageleefd. Op basis van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad, leidt dit tot “het vermoeden” dat het totale aanwezige vermogen als gezamenlijk vermogen dient te worden beschouwd, zulks met uitzondering van privé-vermogen (vermogen vermeld op de staat van aanbrengsten bij de huwelijksvoorwaarden en vermogen verkregen onder een uitsluitingsclausule). Uit de bij de huwelijksvoorwaarden aangehechte staat van aanbrengsten volgt vervolgens een afwijkende verhouding dan de 50/50 verdeling op basis van het vermoeden.”
2.10.
In juli 2013 hebben partijen met elkaar een overeenkomst gesloten genaamd “vaststellingsovereenkomst” (hierna: de overeenkomst), waarbij partijen zijn overeengekomen dat aan [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden een bedrag toekwam van € 400.000. De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
In aanmerking nemende dat:
- de voornoemde heer [gedaagde sub 5] deze overeenkomst eveneens vertaald in het Engels ontving;
- op [overlijdensdatum] is overleden de heer [erflater] ;
- de heer [erflater] op huwelijkse voorwaarden was gehuwd met mevrouw [eiseres] , welk huwelijks is ontbonden met zijn overlijden op [overlijdensdatum] ;
- de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld bij notariële akte (bijlage 1), op 21 december 1977
voor notaris [notaris] te [plaats] ;
- aan deze akte een staat van aanbrengsten is gehecht;
- alle ondergetekenden hiervan schriftelijk op de hoogte zijn gesteld door executeur Capital Support Bewind en Executele B.V., onder bijvoeging van een kopie van voornoemde akte en de staat van aanbrengsten;
- de huwelijkse voorwaarden een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen bevatten alsmede een periodiek verrekenbeding, waarbij het jaarlijks te verreken inkomen niet nader is omschreven;
- dat tijdens het huwelijk het periodiek verrekenbeding niet (standaard) jaarlijks (op basis van berekeningen op schrift) is uitgevoerd;
- door Capital Support Bewind en Executele B.V. een berekening is gemaakt (bijlage 2) op basis van voornoemde staat van aanbrengsten en de aangifte “inkomstenbelasting
1977/ vermogensbelasting 1978” van de heer [erflater] en, met betrekking tot het onroerend goed, op basis van gegevens van het kadaster;
- de voornoemde berekening resulteert in de volgende verhouding van aanbreng:
● de heer [erflater] 38,8%
● mevrouw [eiseres] 11,2%
- ten aanzien van de inbreng door Capital Support Bewind & Executele B.V. voor de volledigheid tevens het consumenten prijsindexcijfer is toegepast, waarmee de waarde van de respectievelijke aanbreng is berekend per de overlijdensdatum van de heer [erflater] ;
- onder meer met deze berekeningen als uitgangspunt, alsmede op basis van verschillende consideransen (onder meer zoals verwoord in dit document) nader overleg heeft plaatsgevonden over het aandeel van mevrouw [eiseres] in het vermogen dat bij overlijden (en thans) geadministreerd is op naam van de heer [erflater] .
Komen thans overeen dat:
- aan mevrouw [eiseres] toekomt €400.000,00 (zegge vierhonderdduizend euro) van het vermogen dat bij overlijden was geadministreerd op naam van de heer [erflater] , thans op naam van “de erven van de heer [erflater] ;
- voornoemd aandeel van € 400.000,00 (zegge vierhonderdduizend euro) in geld (giraal) aan mevrouw [eiseres] zal worden overgemaakt;
- deze overeenkomst voor de volledigheid als bijlage zal worden aangehecht aan de op te maken notariële akte van afgifte van het vruchtgebruik.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I voor recht verklaart dat de overeenkomst strekkende tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden tussen [eiseres] en erflater, gesloten tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde 1 c.s.] en [gedaagde sub 6] , buitengerechtelijk is vernietigd, althans deze overeenkomst op de voet van artikel 1:396 jo 1:135 BW althans 6:228 BW vernietigt;
II
primair:[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van
€ 1.359.302,06 uit hoofde van de afwikkeling van de tussen [eiseres] en erflater gesloten huwelijksvoorwaarden, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te verminderen met het reeds aan haar uitgekeerde bedrag van € 400.000 en te vermeerderen met de wettelijke rente over het daarna resterende bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair:
voor recht verklaart dat aan [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de tussen [eiseres] en erflater gesloten huwelijksvoorwaarden toekomt een bedrag van € 1.359.302,06, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal menen te behoren;
III [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiseres] , samengevat, het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft bij het sluiten van de overeenkomst vertrouwd op de expertise van Capital Support bij de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. De door Capital Support geadviseerde afwikkeling is echter rechtens onjuist, omdat deze afwijkt van het bepaalde in artikel 1:141 BW. Op grond van deze bepaling geldt, indien een periodieke verrekenverplichting niet is nageleefd, het wettelijk vermoeden dat het vermogen aan het einde van het huwelijk is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, zodat aan [eiseres] , behoudens (door Capital Support niet geleverd) tegenbewijs, de helft van het vermogen toekomt, te weten een bedrag van € 1.359.302,56. Nu [eiseres] ingevolge de overeenkomst slechts € 400.000 heeft ontvangen, is zij voor meer dan een kwart benadeeld, zodat deze overeenkomst dient te worden vernietigd primair op grond artikel 3:196 lid 1 BW. Subsidiair stelt [eiseres] dat de overeenkomst dient te worden vernietigd op grond van artikel 6:228 BW, omdat deze overeenkomst is tot stand gekomen onder (wederzijdse) dwaling over de juiste wijze van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Indien de schuld aan [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden dient te worden aangemerkt als een schuld van de nalatenschap, waren de erfgenamen bij het sluiten van de overeenkomst beschikkingsonbevoegd, zodat ook op die grond deze overeenkomst volgens [eiseres] vernietigbaar is.
3.3.
[gedaagde 1 c.s.] en [gedaagde sub 6] voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1
Aangezien de gedaagden sub 4 en 5 niet in Nederland hun woonplaats hebben, is sprake van een geschil met een internationaal karakter. De rechtbank dient derhalve ambtshalve te beoordelen of de rechtbank internationaal bevoegd is om van de vorderingen jegens deze gedaagden kennis te nemen. Nu alle andere gedaagden in Nederland woonplaats hebben en de vorderingen jegens alle gedaagden gezamenlijk dienen te worden behandeld, is de rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 Rv internationaal bevoegd.
Ontbreken executeur in procedure
4.2.
[gedaagde 1 c.s.] hebben betoogd dat in deze zaak ook de executeur had moeten worden gedagvaard omdat het een vordering tegen de nalatenschap betreft.
4.3.
Op grond van artikel 4:145 BW is een executeur die zijn benoeming heeft aanvaard en die tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd de nalatenschap te beheren (lid 1) en vertegenwoordigt hij bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte (lid 2).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst geen betrekking heeft op het beheer van de nalatenschap zoals bedoeld in artikel 4:145 BW. Immers, het gaat in dit geding om de vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waarbij een verrekenbeding is overeengekomen. Naast hetgeen is bepaald in de artikelen 4:144 tot en met 4:148 BW, kan voor de aan het beheer te ontlenen bevoegdheden worden aangesloten bij artikel 3:170 lid 2 BW. Volgens die bepaling zijn onder beheer begrepen alle handelingen in het kader van een normale exploitatie van het goed. De afwikkeling van huwelijkse voorwaarden valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder handelingen die nodig zijn voor de normale exploitatie van de nalatenschap. Dat blijkt ook reeds uit het feit dat de overeenkomst waar het in deze procedure om gaat, niet door de executeur is (mede)ondertekend, maar door de erfgenamen zelf. In dit verband verwerpt de rechtbank eveneens de stelling van [eiseres] dat nu niet de executeur maar de erfgenamen de overeenkomst met haar zijn aangegaan, deze niet rechtsgeldig is gesloten omdat de erfgenamen terzake niet beschikkingsbevoegd waren.
4.5.
Indien de vordering tot vernietiging wordt toegewezen en wordt vastgesteld dat [eiseres] recht heeft op een hoger bedrag dan hetgeen reeds aan haar op grond van de overeenkomst is uitbetaald, is met betrekking tot dit bedrag sprake van een schuld van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW. Aangezien de voldoening van schulden van de nalatenschap ingevolge artikel 4:144 BW behoort tot de taken van de executeur, kan de primaire vordering onder II (betaling van een geldsom) in geen geval voor toewijzing in aanmerking komen.
Vernietiging overeenkomst
4.6.
De rechtbank is met gedaagden van oordeel dat de overeenkomst niet op grond van artikel 6:228 BW kan worden vernietigd. Zoals in artikel 3:199 BW is bepaald en in het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:HR:2015:1871) is bevestigd, is de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228 BW e.v. niet van toepassing op een verdeling, zodat de vernietiging van een verdeling wegens dwaling uitsluitend wordt beheerst door artikel 3:196 BW. Laatstgenoemd artikel is, zo volgt uit artikel 1:135 lid 2 BW, van overeenkomstige toepassing op de vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waarbij een verrekenbeding is overeengekomen.
4.7.
Derhalve dient te worden beoordeeld of de overeenkomst kan worden vernietigd op grond van de dwalingsregeling van artikel 3:196 BW, op welk punt overigens uitsluitend [gedaagde 1 c.s.] gemotiveerd verweer hebben gevoerd.
4.8.
Uit artikel 1:141 lid 3 BW volgt dat indien, zoals in deze zaak het geval is, bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekenplicht niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
4.9.
Uit de wetgeschiedenis van dit artikel blijkt dat bij deze tenzij-clausule valt te denken aan het geval waarin het nog aanwezige vermogen grotendeels betrekking heeft op aangebracht en/of krachtens erfrecht of schenking onder uitsluitingsclausule verkregen vermogen, terwijl uitsluitend een periodiek verrekenbeding met betrekking tot arbeidsinkomsten is overeengekomen, die van veel geringere omvang bleken te zijn (NnavV, Kamerstukken II 2001/02, 27554, nr. 5, p.12).
4.10.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV9605) volgt dat de tenzij-clausule strikt moet worden uitgelegd in die zin dat deze niet is bedoeld als een algemene billijkheidstoets op het resultaat van de toepassing van het bewijsvermoeden. Het bewijsvermoeden heeft slechts betrekking op de vraag of het aanwezige vermogen al dan niet gefinancierd is uit hetgeen verrekend had moeten worden. Dit geldt volgens de Hoge Raad dan ook voor de uitzondering. Deze ziet daarom slechts op de gevallen waarbij men op het oog op de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mag aannemen dat het aanwezige vermogen is gefinancierd uit hetgeen verrekend had moeten worden.
4.11.
Niet gesteld of anderszins gebleken is, dat in het onderhavige geval uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit dan het bewijsvermoeden. Capital Support heeft op dit punt weliswaar in haar brief van 24 mei 2013 gewezen op de staat van aanbrengsten (zie 2.9), maar uit die enkele verwijzing volgt niet zonder meer dat het bij overlijden van de erflater aanwezige vermogen geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op aangebracht vermogen. Daar komt nog bij dat het onderhavige verrekenbeding niet is beperkt tot uitsluitend inkomen uit arbeid.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de door Capital Support aan partijen geadviseerde wijze van afwikkeling van het verrekenbeding als onjuist moet worden aangemerkt. Partijen hebben op basis van dit advies de overeenkomst gesloten, zodat zij in zoverre hebben gedwaald omtrent welk gedeelte van het aanwezige vermogen in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden diende te worden betrokken.
4.13.
Indien bij de afwikkeling zou zijn uitgegaan van de hoofdregel volgens het bewijsvermoeden, zou [eiseres] € 1.359.302,06, de helft van het door Capital Support berekende aanwezige vermogen, hebben verkregen. Hiervan uitgaande is [eiseres] voor meer dan een kwart benadeeld.
4.14.
De onder 4.12 bedoelde dwaling valt, anders dan [gedaagde 1 c.s.] hebben betoogd, ook onder dwaling “omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden” als bedoeld in artikel 3:196 lid 1 BW, nu het onderhavige geval gaat om de totale waarde van de te verrekenen goederen en schulden (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 21 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4240, r.o. 4.46 e.v.).
4.15.
[gedaagde 1 c.s.] hebben aangevoerd dat wat er ook zij van eventuele dwaling, een beroep daarop is uitgesloten nu sprake is van een vaststellingsovereenkomst.
4.16.
Bij een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 lid 1 BW) binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Juist is dat een beroep op dwaling voor zover die ziet op hetgeen waartoe de overeenkomst is gesloten, in beginsel is uitgesloten. Echter, blijkt een misvatting te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan kan een beroep op dwaling wel gerechtvaardigd zijn (vgl. HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3940).
4.17.
Uit hetgeen in de overeenkomst is bepaald blijkt dat partijen - in navolging van Capital Support - aan de overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dat voor de omvang van het te verrekenen vermogen bepalend is de staat van aanbrengsten. Nu deze grondslag onjuist blijkt, is er sprake van een misvatting ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, en is de overeenkomst, veronderstellerwijs ervan uitgaande dat deze als vaststellingsovereenkomst moet worden aangemerkt, op grond van dwaling (artikel 3:196 lid 1 BW) vernietigbaar.
4.18.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering tot vernietiging van de overeenkomst voor toewijzing in aanmerking komt.
Verklaring voor recht
4.19.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, wordt de primaire vordering sub II afgewezen. Ten aanzien van de subsidiair gevorderde verklaring voor recht is de rechtbank van oordeel dat deze voor toewijzing gereed ligt. Gedaagden hebben de juistheid van de berekening van de vordering – die overigens is gebaseerd op de door de executeur verstrekte informatie – niet betwist en ook anderszins is niet gebleken dat deze onjuist is. Ter comparitie van 5 februari 2016 is door [gedaagde 1 c.s.] weliswaar naar voren gebracht dat zij naar de omvang nog nader onderzoek willen doen, maar dat de vordering van [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden mogelijk lager uitkomt is gesteld noch gebleken.
Kosten procedure
4.20.
In de omstandigheid dat deze procedure een familiegeschil betreft, ziet de rechtbank aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt de door partijen ondertekende “vaststellingsovereenkomst” uit juli 2013 strekkende tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen [eiseres] en erflater;
5.2.
verklaart voor recht dat aan [eiseres] uit hoofde van de afwikkeling van de tussen haar en erflater overeengekomen huwelijkse voorwaarden toekomt een bedrag ad € 1.359.302,06;
5.3.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1554