ECLI:NL:RBDHA:2016:240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 22627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning kennismigrant wegens frauduleus handelen en niet voldoen aan salariscriterium

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van verblijfsvergunningen van een Turkse kennismigrant en zijn gezin. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij niet zou hebben voldaan aan het salariscriterium dat aan de vergunning was verbonden. Eiser had in 2010 een verblijfsvergunning gekregen voor verblijf als kennismigrant, maar uit een onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid bleek dat er geen onderbouwing was voor het salaris dat aan hem was uitbetaald. Eiser had weliswaar op papier voldaan aan het salariscriterium, maar in werkelijkheid had hij een lager salaris ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser zich schuldig had gemaakt aan frauduleus handelen door niet te melden dat hij lagere loonbetalingen ontving dan in zijn arbeidsovereenkomst was vastgelegd. Hierdoor was de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht gerechtvaardigd. De rechtbank verwierp ook het beroep op de standstill-bepaling van het Associatiebesluit 1/80, omdat eiser niet onder de reikwijdte van deze bepaling viel. De verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen werden ook ingetrokken, omdat hun verblijfsrecht afhankelijk was van dat van eiser. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunningen geen schending van het recht op eerbiediging van het privé- en familieleven opleverde, omdat eiser geen bijzondere binding met Nederland had aangetoond. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/22627 en AWB 14/22630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , [eiseres] , e.a.,te [woonplaats] , eisers, V-nummers [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ met terugwerkende kracht ingetrokken per 16 september 2010.
Bij besluit van 27 februari 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aan eiseres en de minderjarige kinderen verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [eiser] ’ en ‘gezinshereniging bij [eiser] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken per 29 augustus 2011.
Bij besluiten van 1 oktober 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015.
Eiser en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ( [eiser] ) is geboren op [geboortedatum 1] 1974 en bezit de Turkse nationaliteit. Op 28 september 2010 is aan hem een verblijfsvergunning verleend voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’, geldig van 16 september 2010 tot 16 september 2015. Eiseres ( [eiseres] ) is geboren op [geboortedatum 2] 1966 en bezit de Turkse nationaliteit. Op 22 september 2011 is aan eiseres en haar minderjarige kinderen ( [kind 1] en [kind 2] ) een verblijfsvergunning regulier verleend voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [eiser] ’ en ‘gezinshereniging bij [eiser] ’, geldig van 29 augustus 2011 tot 16 september 2015.
2. Uit het proces-verbaal van 25 september 2012 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat er onderzoek heeft plaatsgevonden naar de tewerkstelling van kennismigranten bij de [X] BV en [Y] BV. Uit dit onderzoek is gebleken dat over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 april 2012 voor € 280.253 geen onderbouwing werd gevonden dat dit bedrag aan de kennismigranten als salaris is uitbetaald. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder de kennismigranten waarop het onderzoek betrekking had de gelegenheid geboden om aan te tonen dat zij wel voldeden aan het salariscriterium. Eiser valt onder deze groep kennismigranten en heeft in de ogen van verweerder onvoldoende aan kunnen tonen dat hij aan het salariscriterium heeft voldaan.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eisers ingetrokken op grond van artikel 19, in samenhang bezien met artikel 18, eerste lid aanhef en onder c en f van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder zich in dit verband op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan het looncriterium en daardoor niet voldoet aan de beperking ‘verblijf als kennismigrant’, dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt of achtergehouden voor verweerder. Aangezien eiseres en de minderjarige kinderen die zij samen met eiser heeft een verblijfsrecht hebben dat afhankelijk is van het verblijfsrecht van eiser heeft verweerder zich ten aanzien van eiseres en de kinderen op het standpunt gesteld dat, nu de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken, ook hun verblijfsvergunning terecht is ingetrokken.
4. Eisers kunnen zich met dit standpunt niet verenigen en voeren daartoe het volgende aan. Eiser heeft daadwerkelijk werkzaamheden verricht voor de [X] BV en heeft voldaan aan het salariscriterium. Er is dus geen grond voor intrekking van zijn verblijfsvergunning. Voor zover de werkgever niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan kan dit niet aan eiser worden tegengeworpen. Het bestreden besluit is voorts in strijd met de standstill-bepalingen uit artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatie-overeenkomst EEG-Turkije en artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 (Besluit 1/80), nu eiser als Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en intrekking met terugwerkende kracht een nieuwe beperking vormt, nu de bevoegdheid tot intrekking met terugwerkende kracht pas in 2005 in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is neergelegd. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het recht op eerbiediging van het privé- en familieleven op grond van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten slotte is er sprake van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van het intrekken van de verblijfsvergunningen.
5. Verweerder voert gemotiveerd verweer.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van een verblijfsvergunning een bezwarend besluit is en dat de bewijslast in beginsel bij verweerder ligt. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat met de bevindingen van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het proces-verbaal van 25 september 2012 een begin van bewijs is geleverd dat bij de werknemers van de Haagse Wapeningscentrale BV niet aan de inkomensnorm – die samenhangt met de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning als kennismigrant – wordt voldaan en dat van eiser mocht worden verlangd dat hij alsnog aan zou tonen dat hij wel voldeed aan het salariscriterium.
8. Tussen partijen is in geschil of eiser heeft voldaan aan het salariscriterium en zo niet, of gelet op Besluit 1/80 en de naar aanleiding daarvan gevormde jurisprudentie intrekking met terugwerkende kracht van eisers verblijfsvergunning mogelijk is.
Verweerder neemt hierbij meer specifiek het standpunt in dat eiser, gelet op het salaris dat in de arbeidsovereenkomst is vermeld en gelet op het bruto salaris zoals dat uit de salarisstroken blijkt, weliswaar op papier aan het salariscriterium heeft voldaan, maar dat uit de door eiser overgelegde gegevens blijkt dat dit salaris niet daadwerkelijk aan eiser is uitbetaald en dat eiser in werkelijkheid een lager salaris heeft ontvangen, waardoor niet aan het salariscriterium is voldaan.
9. Eisers voeren aan dat de intrekking van de verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst en artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
9.1
In artikel 6 van het Besluit 1/80 is – samengevat – bepaald dat de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lidstaat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lidstaat recht heeft op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever (…);
- na drie jaar legale arbeid (…) in die Lidstaat het recht heeft om in hetzelfde beroep bij een werkgever naar zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod (...);
- na vier jaar legale arbeid in een Lidstaat vrije toegang heeft tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
9.2
In het arrest Baris Unal (C-187/10) van 29 september 2011 heeft het Hof van Justitie (het Hof) het volgende overwogen:
‘Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteiten de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van zijn vergunning, wanneer de genoemde werknemer zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen en deze intrekking plaatsvindt na afloop van het tijdvak van een jaar legale arbeid als voorzien in genoemd artikel 6, lid 1, eerste streepje.’
9.3
Niet in geschil is dat de intrekking met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden na afloop van het tijdvak van een jaar, genoemd in artikel 6 eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80. Gelet op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd, is in geschil of eiser zich schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen als bedoeld in voormeld arrest.
9.4
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar de uitspraak van 5 juni 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2013:CA2845) – dat het voor de vaststelling van frauduleus handelen niet vereist is dat dit handelen tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de handelingen van eiser als frauduleus gekwalificeerd moeten worden.
9.4.1
Zoals door verweerder in het bestreden besluit is overwogen, heeft eiser gelet op het salaris in de arbeidsovereenkomst en het bruto salaris vermeld op de loonstroken op papier voldaan aan het salariscriterium. Zoals in het bestreden besluit eveneens is uiteengezet, blijkt echter uit de door eiser overgelegde loonstroken dat er in diverse maanden inhoudingen op het salaris hebben plaatsgevonden onder de vermelding “restant loon” en “div. inhoudingen”. Er is in de periode oktober 2010 tot en met december 2013 in minstens dertien maanden salaris ingehouden, in totaal voor een bedrag van € 12.339,45. Eiser heeft op de hoorzitting over de inhoudingen verklaard dat het ingehouden salaris in de praktijk contant is uitbetaald. Eiser heeft toegelicht dat als er geld nodig was voor boodschappen of voor familie in Turkije een deel van het salaris bij wijze van voorschot alvast contant werd uitbetaald, hetgeen dan later werd ingehouden op het salaris dat eiser via de bank ontving. Eiser heeft echter geen kwitanties overgelegd ter staving van deze contante betalingen. Met de bankafschriften met uitbetalingen door de Haagse Wapeningscentrale in de periode van oktober 2010 tot en met september 2013 heeft eiser evenmin aangetoond dat hij aan het salariscriterium heeft voldaan. De bankafschriften gaan voorbij aan het ingehouden salaris dat eiser contant zou hebben ontvangen. Ten tweede ontbreekt er in de afschriften de uitbetaling van het salaris in de maanden december 2011 en oktober 2013 tot en met december 2013. Ook blijkt de uitbetaling van de vakantietoeslag in mei 2011, mei 2012 en mei 2013 niet uit de bankafschriften. Ten derde blijkt uit de bankafschriften de uitbetaling van wisselende bedragen. In diverse maanden komen deze bedragen niet overeen met het netto salaris dat eiser blijkens de loonstroken zou hebben moeten ontvangen. Bovendien staan deze bedragen niet in verhouding met het bruto salaris dat eiser volgens deze loonstroken zou hebben verdiend. Ook de jaaropgaven zijn geen objectieve bevestiging dat eiser het salaris daadwerkelijk heeft ontvangen, nu dit de situatie op papier betreft en het hier nu juist gaat om de vraag of eiser dit salaris in de praktijk daadwerkelijk heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet afdoende aangetoond dat hij het genoemde bedrag aan inhoudingen contant heeft ontvangen terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Het salariscriterium is immers een dwingende voorwaarde voor het verkrijgen van de verblijfsvergunning als kennismigrant, zodat verwacht mag worden van eiser dat hij zijn administratie op orde heeft en houdt.
9.4.2
Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij geen toezicht hoeft en kan houden op hetgeen de werkgever wel en niet correct afwikkelt, overweegt de rechtbank dat dit van eiser inderdaad niet verwacht kan worden, maar dat wel verwacht kan worden dat eiser het overzicht behoudt of hij zowel wat betreft het salariscriterium als zijn arbeidscontract voldoende inkomen ontvangt en indien dit niet zo is, dit – gelet op de meldplicht van eiser ten opzichte van verweerder – direct aan verweerder meldt.
9.4.3
Ten aanzien van het argument dat de werkgever de 30%-regeling voor ingekomen werknemers kennelijk onjuist heeft geïnterpreteerd of toegepast en dat dit niet aan eisers kan worden tegengeworpen overweegt de rechtbank dat deze regeling er op ziet dat de werkgever 30% van het loon belastingvrij mag verstrekken, indien de werkgever hier toestemming voor heeft van de Belastingdienst. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat niet aan eisers is tegengeworpen dat de werkgever in dit opzicht niet aan zijn verplichtingen in het kader van de belastingafdracht heeft voldaan.
9.4.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser had kunnen en moeten opmerken dat hem een lager salaris werd uitbetaald dan ingevolge de arbeidsovereenkomst was overeengekomen en dat hij dit aan verweerder had dienen te melden, nu dit gevolgen had voor het voldoen aan het salariscriterium. Nu eiser dit heeft nagelaten heeft eiser meegewerkt aan het ontstaan en in stand laten van een situatie waarin niet aan het salariscriterium werd voldaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de handelingen van eiser als frauduleus aan heeft mogen merken. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze handelingen niet aan eiser zijn toe te rekenen.
9.5
Nu de rechtbank vast heeft gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen, moet achteraf vastgesteld worden dat er geen sprake is geweest van een onomstreden verblijfsrecht en is er dus geen sprake geweest van legale arbeid in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80. Eiser heeft daarom de in dat artikel opgenomen rechten niet opgebouwd. Voorts geldt dat ook de standstill-bepaling van artikel 13 uitgaat van het begrip ‘legale arbeid’. Dit betekent voor eiser dat hij niet onder het toepassingsbereik van deze bepaling valt. Het intrekken van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, is derhalve niet in strijd met de genoemde standstill-bepaling.
In de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam, Utrecht en Haarlem (ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6229, ECLI:NL:RBDHA:2014:16229 en ECLI:NL:RBDHA:2015:7858) en de uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2014:2889) was - anders dan in onderhavige zaak - niet in geschil of eiser(es), dan wel de referent(e) een Turkse werknemer was en onder de materiële werkingssfeer van het Besluit 1/80 viel. In deze gevallen kan intrekking met terugwerkende kracht strijdig met de standstill-bepaling worden geacht. Onderhavige zaak verschilt hier derhalve van, nu vanwege het frauduleuze handelen het Besluit 1/80 nooit van toepassing is geweest op eisers. Verweerder heeft dit echter pas achteraf vast kunnen stellen.
9.6
Ook het beroep op de standstill-bepaling (artikel 41, eerste lid) van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije slaagt niet, omdat deze bepaling ziet op het voorkomen van de invoering van nieuwe beperkingen voor hen, die zich als zelfstandig ondernemer in één der lidstaten willen vestigen en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werkzaamheden als zelfstandige (heeft) verricht.
9.7
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken.
10 Nu eiseres en de kinderen die zij met eiser heeft een van eiser afhankelijk verblijfsrecht hebben, en de rechtbank van oordeel is dat verweerder de verleende verblijfsvergunning van eiser niet ten onrechte met terugwerkende kracht heeft ingetrokken, heeft verweerder ook de verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen met terugwerkende kracht in mogen trekken.
11. Eisers voeren aan dat de intrekking van de verblijfsvergunningen een schending is van het recht op eerbiediging van het familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser acht hierbij van belang dat hij meermalen gedurende lange perioden in Nederland heeft verbleven, en in die tijd banden heeft opgebouwd met Nederland.
11.1
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
11.2
Zoals volgt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nummer 50435/99 (JV 2006/90), en jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, zaaknr. 200903237/1/V2 (www.raadvanstate.nl), moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven dan wel familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. De rechtbank dient te toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden (kenbaar) in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich, gelet op de ‘fair balance’ tussen de belangen die in de onderhavige zaak een rol spelen, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunningen geen schending van het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van eisers privéleven en zijn familie- en gezinsleven betekent. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
11.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat niet is gebleken dat eisers een binding met Nederland hebben die de normale binding overstijgt. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eiser geen aaneengesloten verblijf heeft gehad in Nederland en verschillende perioden in Turkije heeft verbleven. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres en de kinderen - voordat de verblijfsvergunning op 22 september 2011 werd verleend – al eerder verblijf hebben gehad in Nederland. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan een terugkeer naar het land van herkomst niet van hen zou mogen worden verwacht. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat hij tussen de familieleden onderling geen afweging hoeft te maken, aangezien het hele gezin zich naar Turkije dient te begeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending is van artikel 8 van het EVRM.
12. De aangevoerde omstandigheden dat eiser de afgelopen jaren wel salaris heeft ontvangen, belasting heeft betaald en dat zowel eiser als eiseres en hun kinderen nooit ten laste zijn gekomen van de Nederlandse staat, kunnen niet als dusdanige bijzondere feiten en omstandigheden worden aangemerkt dat verweerder op grond daarvan af had moeten zien van het intrekken van de verblijfsvergunningen van eisers.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.