ECLI:NL:RBDHA:2016:14881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
09-842174-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en omkoping door lasthebber van Reclassering Nederland

Op 25 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en omkoping. De verdachte, werkzaam als huismeester bij een verzorgingstehuis, heeft in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 mei 2016 urenlijsten valselijk opgemaakt voor twee taakgestraften. Hij heeft hen in staat gesteld hun werkstraf af te kopen door hen te vertellen dat hij hun gewerkte uren kon aftekenen, terwijl deze uren feitelijk niet waren gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten geldbedragen heeft aangenomen van de taakgestraften in ruil voor het valselijk invullen van hun urenlijsten. De verdachte werd geconfronteerd met bewijs van getuigen en verklaringen van de betrokkenen, waaruit bleek dat hij meerdere keren had aangegeven dat hij dit soort praktijken vaker had gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het schenden van het vertrouwen van de reclassering en de maatschappij zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842174-16
Datum uitspraak: 25 november 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Baas en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. A.L. Pöll, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 06 mei 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland (telkens) een of meer urenlijst(en) werkstraf
(onder meer ten name van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] ), in elk geval een of meer (werkstraf)formulier(en), - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) op die lijsten/formulieren valselijk gewerkte uren geregistreerd
(namelijk uren die feitelijk niet zijn gewerkt)en/of (vervolgens)
(voor akkoord) ondertekend/geparafeerd, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 mei 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, (telkens) anders dan als ambtenaar, te weten als (reclasserings)werkmeester, werkzaam zijnde in dienstbetrekking en/of optredend als lasthebber bij stichting/verzorgings-/verpleeghuis [stichting]
en/of Reclassering Nederland, naar aanleiding van hetgeen verdachte in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten (namelijk door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (verbalisant PB 146) en/of een of meer anderen hun werkstraf te laten afkopen), (telkens) een gift, belofte en/of dienst, te weten (telkens) een geldbedrag of een geldelijke vergoeding heeft aangenomen en/of heeft gevraagd
en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever (Stichting/verzorgings-/verpleeghuis [stichting] ) en/of lastgever (Reclassering Nederland).

3.Voorvragen

3.1
Inleiding
De verdachte is als huismeester werkzaam geweest bij het verzorgingstehuis van de [stichting] te Den Haag (hierna: [stichting] ). Bij die instelling werden in opdracht van Reclassering Nederland vele werkstraffen uitgevoerd. De verdachte was daarbij als werkmeester betrokken. Naar aanleiding van een aangifte namens Reclassering Nederland is tegen de verdachte de verdenking gerezen dat hij een veroordeelde zijn werkstraf had laten afkopen. Daarop is met een bevel pseudodienstverlening van de officier van justitie een opsporingsambtenaar ingezet die zich onder de naam [betrokkene 2] (hierna ook aangeduid onder het nummer waaronder hij heeft geverbaliseerd en is gehoord bij de rechter-commissaris, te weten PB 146) heeft voorgedaan als een bij [stichting] geplaatste werkgestrafte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de feiten met betrekking tot [betrokkene 2] /PB 146 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu er is gehandeld in strijd met het zogenoemde Tallon-criterium. De verdachte is - kort gezegd - uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten, althans hij is gebracht tot (andere) strafbare feiten dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van uitlokking van de verdachte door [betrokkene 2] /PB 146 en dat het Openbaar Ministerie derhalve ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 126i, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, mag de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel (tot pseudodienstverlening) een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Uit het proces-verbaal van pseudodienstverlening van verbalisant PB 146 en het verhoor van PB 146 door de rechter-commissaris volgt onder meer het volgende:
  • PB 146 heeft zich voorgedaan als werkgestrafte en in die hoedanigheid op 15 maart 2016 deelgenomen aan een intakegesprek met een medewerker van de reclassering en de verdachte. Tijdens dat gesprek heeft hij - kort gezegd - kenbaar gemaakt dat hij geen tijd had om een werkstraf te verrichten en dat hij in die tijd veel geld kon verdienen. Hierbij heeft hij een aantal biljetten van € 50,- getoond. In een tijdens genoemd gesprek gevoerd gefingeerd telefoongesprek over de reparatie van een auto, heeft hij meermalen “geld speelt geen rol” gezegd.
  • Na afloop van dit gesprek heeft de verdachte, buiten aanwezigheid van de reclasseringsmedewerker, tegen PB 146 woorden gezegd als: “Ik kan jou helpen en jij mij”. Op de vraag wat hij daarmee bedoelde heeft de verdachte met woorden geantwoord als: “Ik kan gewoon uren voor jou aftekenen, dat is geen probleem” en “Ik kan gewoon je uren aftekenen als jij mij mazzelt.” Op de vraag hoe zij dit zouden aanpakken heeft de verdachte geantwoord met woorden als: “Maandag hoef jij niet te komen. Ik bel jou de week daarop en dan rij jij snel langs. Ik teken voor jou af en jij mazzelt mij”.
  • De verdachte heeft PB 146 vervolgens op 4 april 2016 gebeld, welke oproep niet is beantwoord door PB 146. Diezelfde dag heeft de verdachte tweemaal een sms-bericht verzonden naar PB 146 en verzocht om hem te bellen. In de avond heeft PB 146 de verdachte gebeld en heeft de verdachte PB 146 gevraagd wanneer hij langs kon komen, zodat ze alles konden regelen. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor 6 april 2016.
  • Op 6 april 2016 heeft de verdachte tijdens een afspraak met PB146 onder meer woorden gezegd als: “Als je mij straks mazzelt, dan moet het wel in de lift doen. Er hangen overal camera’s behalve in de lift.” De verdachte heeft vervolgens in zijn kantoorruimte een urenlijst ingevuld en PB 146 verzocht deze te tekenen bij elke dag dat hij had “gewerkt”. Toen de verdachte weg wilde lopen in de richting van de lift heeft PB 146 gevraagd “En nu”? De verdachte heeft daarop gezegd: “Geef me gewoon wat je wilt”. PB 146 heeft gezegd dat hij dit nog nooit had gedaan en dat hij geen indicatie had. Daarop hoorde hij de verdachte zeggen “Ik heb het wel vaker gedaan maar ik doe het niet bij iedereen. Na enig overleg heeft de verdachte gezegd: “Geef maar 200 euro dan.” Vervolgens liepen ze samen in de richting van de liften en zei de verdachte: “Je kan het ook nu geven want hier zijn ook geen camera’s.” PB 146 heeft daarna € 200,- aan de verdachte gegeven.
De rechtbank stelt vast dat PB 146 weliswaar tijdens het intakegesprek op 15 maart 2016 heeft laten blijken dat hij geen tijd had voor het uitvoeren van een werkstraf en dat hij over (veel) geld beschikte, maar dat hij op geen enkel moment uit eigener beweging concreet uitlatingen heeft gedaan of handelingen heeft verricht in de richting van het afkopen van de werkstraf. Het is juist de verdachte geweest die het initiatief heeft genomen tot het begaan van de strafbare feiten. PB 146 heeft zich beperkt tot het vragen wat de verdachte bedoelde en vervolgens hoe een en ander geregeld zou moeten worden. De vraag “en nu?” is gesteld nadat de verdachte op 15 maart 2016 al had gezegd dat hij zou aftekenen als PB 146 hem zou mazzelen, de uitvoering van de werkstraf al gestart had moeten zijn en de urenlijst op 6 april 2016 al geheel was ingevuld en afgetekend, en kan niet worden gezien als het brengen tot de strafbare feiten. Er is derhalve geen sprake van handelen in strijd met het verbod van artikel 126i, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit, PB 146 met zijn handelen niet buiten het bevel pseudodienstverlening in de zin van artikel 126i, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is getreden. In dat bevel is onder meer opgenomen dat de opsporingsambtenaar in zijn bewoordingen duidelijk zou laten blijken dat het hem eigenlijk zeer slecht uitkomt om de werkstrafuren uit te voeren omdat dit zijn eigen werkzaamheden en inkomen zal schaden. Het handelen van PB 146 is in lijn met de wijze waarop aan het bevel pseudodienstverlening uitvoering werd gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vereist dat precies is uitgewerkt op welke wijze dit zou geschieden en wat daarbij zou worden gezegd en gedaan.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 6 mei 2016 urenlijsten werkstraf ter zake van onder meer [betrokkene 1] en [betrokkene 2] valselijk heeft opgemaakt (feit 1) en hen en anderen in diezelfde periode, anders dan als ambtenaar, te weten als (reclasserings)werkmeester hun werkstraf heeft laten afkopen (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 en 2 voor zover deze betrekking hebben op [betrokkene 1] en anderen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is nu slechts sprake is van een via de reclassering overgebrachte verklaring van [betrokkene 1] en voor deze verklaring geen ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig is. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is nu [betrokkene 1] bij de politie heeft verklaard zijn werkstraf wel te hebben verricht. Daarnaast is uit het dossier niet gebleken dat de verdachte door anderen dan [betrokkene 2] is omgekocht of dat hij andere urenlijsten heeft vervalst, aldus de raadsvrouw.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
4.4.1
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Ten aanzien van [betrokkene 1]
[aangever] , unitmanager werkstrafunit regio Zuid West van de Reclassering Nederland, heeft op 13 november 2015 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat [betrokkene 1] tegen een medewerkster van de reclassering heeft verteld dat hij zijn werkstraf van 60 uren heeft afgekocht voor € 150,-. Op 24 augustus 2015 heeft [betrokkene 1] een intakegesprek gevoerd met een medewerker van de reclassering en werkmeester [verdachte] van de [stichting] te Den Haag. Toen [betrokkene 1] op 21 oktober 2015 aan zijn werkstraf begon werd hem direct na aanvang door de werkmeester [verdachte] te kennen gegeven dat hij zijn werkstraf af kon kopen voor € 150,-. [betrokkene 1] heeft zijn werkstraf hierop voor € 150,- afgekocht. [betrokkene 1] bemerkte die dag dat meerdere personen het aanbod kregen om hun werkstraf af te kopen.
[stichting] ontvangt van de reclassering een financiële vergoeding voor de begeleiding van werkgestraften door onder andere werkmeester [verdachte] . [2]
Op de urenlijst werkstraf op naam van [betrokkene 1] is omcirkeld dat [betrokkene 1] op woensdagen zijn werkstraf zou verrichten. Er is ingevuld dat [betrokkene 1] op 21 oktober 2015 zijn werkstraf is begonnen en dat hij deze op 21 tot en met 24 en 26 tot en met 30 oktober 2015 heeft verricht. Achter de respectievelijke dagen zijn telkens parafen/handtekeningen van de cliënt en de contactpersoon vermeld. Voorts heeft de contactpersoon ondertekend. [3]
De verdachte heeft verklaard dat hij de contactpersoon is geweest en dat het zijn parafen en handtekening zijn op de urenlijst van de taakgestrafte [betrokkene 1] . [4]
[betrokkene 1] is op 22 april 2016 als verdachte gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in 2015 een werkstraf diende te verrichten bij [stichting] . Na een intakegesprek is hem door [verdachte] aangeboden zijn werkstraf af te kopen. [verdachte] heeft hem verteld dat hij het geld in de lift aan hem moest geven omdat daar geen camera’s hangen. Op een foto die hem is getoond door verbalisant heeft [betrokkene 1] de verdachte herkend als de persoon die hem heeft aangeboden zijn werkstraf af te kopen. [5]
[getuige] , medewerkster van de Reclassering Nederland, heeft op 22 juni 2016 verklaard dat [betrokkene 1] haar heeft verteld zijn werkstraf te hebben afgekocht. Tijdens de intake van de werkstraf had F. [verdachte] non verbaal doen voorkomen dat er wel iets te regelen viel. Op de dag dat [betrokkene 1] moest beginnen met zijn werkstraf heeft hij deze voor
€ 150,- bij [verdachte] afgekocht. Voorts heeft [getuige] verklaard dat zij een goed contact heeft met [betrokkene 1] en dat hij altijd eerlijk tegenover haar is geweest. Hij heeft tegen haar gezegd dat hij spijt had van het afkopen van de werkstraf, omdat hij haar teleurstelde. [6] [betrokkene 1] heeft haar verteld dat meerdere mensen hun werkstraf bij [verdachte] hebben afgekocht.
Verdachte heeft ontkend geld van [betrokkene 1] aan te hebben genomen om [betrokkene 1] zijn werkstraf af te laten kopen.
Ten aanzien van [betrokkene 2]
Bij het bevel pseudokoop en/of pseudodienstverlening is bepaald dat een opsporingsambtenaar door de reclassering onder een fictief parketnummer 09/842869-15 ter uitvoering van een werkstraf tewerkgesteld zal worden bij het werkstrafproject in de zorginstelling [stichting] te Den Haag. [7] Voorts is er een overeenkomst werkstraf opgemaakt onder genoemd parketnummer 09/842869-15 ter name van [betrokkene 2] . [8]
Verbalisant PB 146 heeft geverbaliseerd dat hij op 15 maart 2016 een gesprek heeft gehad met een reclasseringsmedewerker en met resocialisatiemedewerker [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) bij [stichting] te Den Haag met betrekking tot een uit te voeren werkstraf. Na dit gesprek heeft de verdachte aan verbalisant medegedeeld dat hij zijn uren zou kunnen aftekenen als verbalisant hem zou mazzelen. Op 6 april 2016 deelde de verdachte verbalisant mede dat hij hem beter kon mazzelen in de lift omdat daar geen camera’s hingen. De verdachte heeft vervolgens de urenlijsten ingevuld en verbalisant gevraagd zijn handtekening te zetten bij elke dag dat hij had “gewerkt”. De verdachte heeft verbalisant gevraagd hem te geven wat hij wilde en na enig overleg gevraagd € 200,- te geven. De verbalisant heeft vervolgens € 200,- overhandigd aan [verdachte] . [verdachte] heeft voorts verklaard dat hij dit wel vaker heeft gedaan. [9]
Op de urenlijst werkstraf op naam van [betrokkene 2] is omcirkeld dat [betrokkene 2] op maandagen zijn werkstraf zou verrichten. Er is ingevuld dat hij op 21 maart 2016 zijn werkstraf is begonnen en dat hij deze op 21 tot en 26 en 29 tot en met 31 maart 2016 en op en 4 april 2016 heeft verricht. Achter de respectievelijke dagen zijn telkens parafen/handtekeningen van de cliënt en de contactpersoon vermeld. [10]
De verdachte heeft verklaard dat hij de urenlijsten van [betrokkene 2] valselijk heeft ingevuld en getekend en daarvoor van [betrokkene 2] € 200,- heeft gekregen. [11]
4.4.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [betrokkene 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt ondubbelzinnig dat [betrokkene 1] tegen haar heeft gezegd dat hij de werkstraf daadwerkelijk heeft afgekocht voor € 150,- en dat hij daar achteraf spijt van had. Deze mededeling is ook de basis geweest voor de aangifte door [aangever] , waarin duidelijk is opgenomen dat sprake is van een werkstraf die is afgekocht. De rechtbank ziet niet in welk belang [betrokkene 1] erbij gehad zou kunnen hebben om te vertellen dat hij de werkstraf had afgekocht en daar spijt van had, terwijl hij in werkelijkheid niet op het aanbod is ingegaan. Nadat hij als verdachte was aangemerkt en werd gehoord was er wel sprake van een belang bij [betrokkene 1] om anders te verklaren, namelijk om eigen strafbaar handelen te verhullen. De ingevulde urenlijst vormt voorts een ondersteuning voor het afgekocht zijn van de werkstraf. Daarop is immers de woensdag als werkdag omcirkeld, terwijl op de urenlijst grotendeels aaneengesloten werkdagen zijn ingevuld. Dit komt overeen met de urenlijst op naam van [betrokkene 2] - waarvan vaststaat dat deze valselijk is opgemaakt - waarop de maandag als werkdag is omcirkeld, terwijl op grotendeels aaneengesloten dagen gewerkte uren zijn ingevuld. Ten slotte vormt het proces-verbaal van PB146 een ondersteuning, nu daarin is opgenomen dat de verdachte heeft gezegd dat hij het vaker had gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de urenlijst van [betrokkene 1] valselijk heeft opgemaakt en hiervoor een bedrag van € 150,- heeft ontvangen.
Ten aanzien van [betrokkene 2] heeft de verdachte bekend de urenlijst op zijn naam valselijk te hebben ingevuld en hiervoor een bedrag van € 200,- te hebben ontvangen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd ten aanzien van meer personen dan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar heeft [betrokkene 1] verklaard dat anderen hun taakstraf bij de verdachte hebben afgekocht en heeft de verdachte tegen PB 146 gezegd dat hij dit vaker had gedaan, maar voldoende specifiek bewijs daarvoor ontbreekt. De rechtbank zal de verdachte derhalve van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2015 tot en met 6 mei 2016 te 's-Gravenhage, telkens urenlijsten werkstraf (ten name van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ), - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen en daar telkens op die lijsten valselijk gewerkte uren geregistreerd (namelijk uren die feitelijk niet zijn gewerkt) en (vervolgens) (voor akkoord) ondertekend, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 01 augustus 2015 tot en met 6 mei 2016 te ’s-Gravenhage, telkens anders dan als ambtenaar, te weten als (reclasserings)werkmeester, optredend als lasthebber
vanReclassering Nederland, naar aanleiding van hetgeen verdachte in strijd met zijn plicht bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan (namelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (verbalisant PB 146) hun werkstraf laten afkopen), telkens een gift, te weten een geldbedrag heeft aangenomen of heeft gevraagd en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn lastgever (Reclassering Nederland).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
het, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten, aannemen of vragen van een gift en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijk straf langer dan de duur van het voorarrest op te leggen. Voorts heeft zij verzocht daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en omkoping, meermalen gepleegd. De verdachte heeft zich daarbij als lasthebber van de Reclassering Nederland schuldig gemaakt aan omkoping door twee taakgestraften en daarbij de urenlijsten werkstraf, die dienen ter controle of de opgelegde werkstraf wel is ondergaan, valselijk opgemaakt. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat door zijn werkgever en door de reclassering in hem was gesteld, ernstig beschaamd. De maatschappij moet ervan kunnen uitgaan dat tot een taakstraf veroordeelde personen hun taakstraf ook daadwerkelijk uitvoeren. De verdachte heeft met zijn handelen welbewust de controle op de tenuitvoerlegging van opgelegde taakstraffen gefrustreerd en uit geldelijk gewin de taakgestraften in staat gesteld zich aan de hen opgelegde straf te onttrekken. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan. Dat één van de twee taakgestraften een politiële pseudodienstverlener was doet aan de ernst van de feiten niets af.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2016. Daaruit blijkt dat de verdachte wel eerder, maar niet recent en niet voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van 9 november 2016, opgesteld door J.A. van Mil, reclasseringswerker. De reclassering heeft geen zicht gekregen op de factoren die hebben geleid tot de ten laste gelegde feiten. Om die reden kan er geen invulling worden gegeven aan een plan van aanpak. De verwachting is dat de verdachte zonder begeleiding van de reclassering een verdere stabilisatie van zijn leefomstandigheden kan bewerkstelligen. De kans op recidive kan moeilijk worden ingeschat. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en ontkende problemen te hebben op sociaal en maatschappelijk gebied. Voorts concludeert de reclassering dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk negatieve gevolgen zal hebben voor de verdachte op het gebied van voorgenomen werkzaamheden en op het gebied van huisvesting.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks de door de verdediging en de reclassering geschetste negatieve gevolgen voor de verdachte en zijn omgeving, de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten meebrengt dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met het voorwaardelijke strafdeel beoogt de rechtbank de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting gezocht bij straffen die zijn opgelegd in gelijksoortige zaken door het Gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 10 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3431 en door de rechtbank Midden-Nederland bij uitspraak van 20 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7587. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, passend en geboden is.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals is weergegeven in de bewezenverklaring en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
het, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten, aannemen of vragen van een gift en dit aannemen of vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (één) maand, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. M.J.J. Visser, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016110030, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, Flexteam Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 232).
2.Proces-verbaal aangifte door [aangever] d.d. 13 november 2015, p. 26.
3.Proces-verbaal aangifte door [aangever] d.d. 13 november 2015, p. 27; urenlijst werkstraf taakgestrafte [betrokkene 1] , als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal aangifte door [aangever] d.d. 13 november 2015, p. 29-30.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 11 november 2016.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 23 april 2016, p. 64-65.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 22 juni 2016, p. 229-230.
7.Bevel pseudokoop en/of – dienstverlening (art. 126i Sv) d.d. 18 maart 2016, p. 41.
8.Een geschrift, te weten een overeenkomst werkstraf op naam van [betrokkene 2] d.d. 26 februari 2016, p. 54.
9.Proces-verbaal pseudodienstverlening d.d. 8 april 2016, p. 50-52.
10.Een geschrift, te weten een urenlijst werkstraf taakgestrafte [betrokkene 2] , p. 62-63.
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 11 november 2016.