1.2.Ingevolge de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Stb. 2012, 328, en de Wet van 4 juni 2015, Stb. 2015, 218, wordt de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW-leeftijd) vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft onder andere tot gevolg dat betrokkenen niet vanaf 65-jarige leeftijd recht hebben op een AOW-uitkering, maar pas vanaf de voor hen geldende verhoogde AOW-leeftijd. Sinds
1 januari 2015 kent het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) het ouderdomspensioen vanaf deze verhoogde AOW-leeftijd toe.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank, met beslissingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht, de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en appellant opgedragen binnen zes weken na inwerkingtreding van de tussen appellant en de vakbonden nog te treffen overbruggingsregeling nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank heeft het oordeel van 1 september 2014 van het College voor de Rechten van de Mens
(CRM, oordeel 2014-105) onderschreven en overwogen dat appellant verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van betrokkenen de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, te beëindigen. Het CRM heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Naar het oordeel van het CRM is het doel voldoende zwaarwegend en is van een discriminerend oogmerk geen sprake. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor het recht op wachtgeld, wordt het doel naar het oordeel van het CRM echter niet bereikt. Immers, ambtenaren die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomstenterugval juist veroorzaakt. Het CRM oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. Appellant heeft dan ook volgens het CRM verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt. Volgens de rechtbank dient daarom artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad buiten toepassing te blijven en dienen de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla), artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een verboden onderscheid naar leeftijd en ten onrechte op die grond de bestreden besluiten heeft vernietigd. Voorts kan appellant zich niet verenigen met de proceskostenveroordelingen door de rechtbank.
4. Op 1 oktober 2015 is de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 (Voorlopige voorziening), in werking getreden. De Voorlopige voorziening vormt de vastlegging van de tussen appellant en vakbonden gemaakte afspraken. In artikel 2 van de Voorlopige voorziening is bepaald dat een gewezen defensieambtenaar die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt, tot het bereiken van de voor hem geldende AOW-leeftijd aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming, die gelijk is aan de bruto
AOW-uitkering (inclusief vakantiegeld), die voor hem volgens de AOW in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan (tegemoetkoming). In de toelichting op de Voorlopige voorziening is vermeld dat deze regeling een voorlopig karakter heeft, omdat zij op 1 oktober 2015 moet ingaan. De definitieve regeling zal tot stand komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord. Appellant heeft ter zitting meegedeeld dat de definitieve regeling niet zal afwijken van de Voorlopige voorziening.
5. Bij de nadere besluiten heeft appellant de bezwaren van betrokkenen opnieuw ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij meegedeeld dat wanneer betrokkenen 65 jaar worden en in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, de betrokkenen van het ABP een brief met nadere informatie over hun persoonlijke situatie zullen ontvangen. Nu met deze nadere besluiten niet geheel aan de bezwaren van betrokkenen is tegemoetgekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deze besluiten mede in zijn beoordeling betrekken.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraken